Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.48 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Verzen, groc en de warme stoel.

Van de verhouding der reine ziel tot 't onrein lijf, van geest tot lichaam, van onstofflijks tot zéerstofflijks is nog maar een benauwd beetje bekend en wàt er over geschreven werd balanceert tusschen hypothesen en vrij platte waarnemingen als: ‘met den dood van het hulsel houdt het aardsch geestelijk leven op,’ òf realistischer gesproken: 'n gebraden haan kraait evenmin als 'n gelardeerde haas door velden huppelt.

Het weefsel van lichaam en ziel schijnt tè ingewikkeld om er voorshands boekdeelen met dikke vervolgen over vol te schrijven, ofschoon ons op kunstgebied eenige waarnemingen treffen, wier curieusheid in dezen tijd van onderzoek vermeldenswaard voorkomen.

Zelfs den leek op zielkundig terrein moet het vèle malen getroffen hebben, dat bijvoorbeeld de nuchtere morgen, wen je slaap-loddrig en naar de mate van je gesteld- en gestemdheid uit of in je humeur bent, nièt de aangewezen tijd lijkt om Vondel of Maerlant of Shakespeare met welgevallen te slikken. 's Morgens slik je (zonder flauwiteiten) liever wat anders. Ofschoon dit wederom eene Falklandsche vergissing zijn kan, daar elke generaliseering gevaarlijk is en er mogelijk véle lieden

[pagina 36]
[p. 36]

bestaan die zich vóór hun thee gevoelig bevinden.

Echter, minder aan tegenstrijdigheden onderhevig preciseert zich het feit, dat alhoewel een hongerig kunstenaar (naar men zegt) de fraaiste zaken produceeren kan, een criticus sterk op lichamelijke aandoeningen reageert, als daar zijn: een te volle maag, een stijve nek, een kwestie-met-vrouw-thuis, een paar lekkende schoenen, de visie van een schuldeischer etc.

Diep in den nacht zul je zelden met voorliefde een koud bad nemen, terwijl je je op dat uur gaarne in kunst-beschouwingen baadt en omgekeerd gevoel je 's morgens in je bed weinig gemeend pathos om met juiste intonatie te brallen: ‘To be or not to be, that is the question - whether it's nobler in the mind’.... en zoo voort. Het stoot elkaar af. Wat nu groc betreft....

 

Op 'n nacht nà eenen zat Falkland in een café - wèlk doet er niet toe, daar we geen reclame maken - zàt Falkland te soezelen achter z'n derde glas Gerste èn 'n stapel krantjes die hem - zooals in Holland zèlden gebeurt, slaperig hadden gemaakt.

Hij had waarlijk en bij uitzondering hàrd gewerkt, 's morgens aan een kippenren in z'n tuintje, 's middags aan twee ons taaie lappen bij 'n juffrouw in de Jan Steenstraat die open tafel hield voor zestig cent, 's avonds aan 'n tooneelcritiek - hij was moe - hij sufte èn pufte (het was Augustus) en snufte (hij was verkouden).

‘Bonsoir!’

‘Hallo!’

Falkland schokte overeind.

De bonsoir-roeper heette Pim, de hallo-er Pam, beiden jeugdige dichters met komieke hoedjes, bleeke gelaten, zwemmende oogen.

[pagina 37]
[p. 37]

Pim was zwart, Pam blond - Pim vrijgezel - Pam getrouwd.

‘Jullie nog zoo laat?’ - vroeg Falkland.

Pim knikte, Pam nikte.

Ze zwegen.

In die dagen zwegen àlle artisten in gezelschap, van de grooten tot het grut toe. Men dronk z'n glas, keek mekaar suffig-wijsgeerig aan, philosofeerde in z'n eentje over wat er in het café voorviel, maar zwéég, zweeg ùren lang, nipte 'ns kalvrig met de oogleden, stak 'n sigaar op, maar zwéég. Het was érg gezellig. Het was méér dan dat: 'n zwijgende verheugenis, 'n stille uitvloeiing van de eene artistenziel tot de andre òver de consumtie heen, 'n geweldig-subtiel elkander begrijpen in rookwalmen en groc-damp.

Zei je bij die gelegenheden 't een of andre: ‘Warm geweest vandaag!’ - of: ‘Hoe láát zou 't wel wezen?’ - dan kreeg je geen antwoord, viel je uit de harmonie - want als je zwéég dan sprak je 't meest - je diende zwìjgend te sprèken.

Falkland zat zéer opgewekt met den zwijgenden dichter Pim en den cigaret-rookenden poëet Pam - keek kalvig-wijsgeerig en contemplatief naar het blad der tafel, naar de overschoenen die hij èlken dag droeg òmdat je overschoenen met 'n natte spons glimmend krijgt en schoenpoetsen 'n vervelend zaakje is - naar de kringen in z'n glas gerste, naar de beslagen ruiten en naar niks.

 

Het werd intusschen reëel twee uur. Wij stonden zwijgend op, betaalden zwijgend, kwamen zwijgend op straat, doorliepen zwijgend den gezamenlijken weg.

Toen sprák Pam:

‘.... Komen jullie nog 'n uurtje bij me zitten?’

[pagina 38]
[p. 38]

‘Nee,’ zei Falkland; ‘'t Is laat en dàn je vrouw zal 's nachts kwart over twee niet op visite gesteld zijn.’

‘Je gáát méé,’ beval Pam: ‘m'n vrouw slaapt láng.’

Best. Zwijgend gingen we over het Frederiksplein, zwijgend door de nieuwe stad, zwijgend klommen we twéé hoog.

De lamp brandde, een theelichtje brandde.

En terwijl Pim en Pam in de kast aan het zoeken waren naar de cognacflesch en Pam naar het keukentje ging voor heet water - deed Falkland een kleine, minder aangename ontdekking - de leunstoel bij het raam waarop-ie wou gaan zitten, was wàrm. En, is dat bij normale bezoeken geen plezierig ding - 's nachts, bij halfdrie, als je dàdelijk begrijpt dat kórt voor je, in denzelfden stoel 'n vrouw heeft zitten wàchten en waarschijnlijk gevlucht is bij het hooren van zóóveel voetstappen - voel je iets làmmers dan je onder woorden kunt brengen.

Pam schonk water in de grocglazen die Pim van cognac en suiker voorzien had. Pam slurpte en Pim dronk met verliefd-bleeke lipjes.

Falkland - die in dezen natuurlijk de brave rol vervult: zoek over de heele wereld één auteur die z'n gemeenheden aan 't licht brengt! - aarzelde, meende z'n vraag te moeten verhalen.

‘..... Pam, jongen - hinderen we je vrouw héúsch niet?’

Pam haalde de schouders op.

‘M'n vrouw,’ zei hij kort-verklarend: ‘m'n vrouw en ik laten elkaar vrij. Zij begrijpt mij niet - ik haar niet - nou doen we wat we willen.’

‘Natuurlijk,’ zei Pim.

Falkland snapte de verhouding volkomen. In die

[pagina 39]
[p. 39]

dagen zwegen de artisten niet alleen in gezelschap, maar bleven zij ònbegrepen, speciaal door hun vrouwen, hetgeen hun kunst ten goede kwam, daar smarten de voornaamste sonnetten-mijn kweeken, onderhouden, aanvullen. Zonder gebroken of aangedane harten, geen Letterkundige Tijdschriften.

 

Wij zaten, rookten, peinsden, verwaasden (zoowel in gedachten als in den damp der sigaren) tot de late nacht òf èn de groc Pim deed ontwaken.

Hij begon - 't spreekt van zelf - over de meest recente kunstzaken, zei eenige gewichtige meeningen over de laatste aflevering van De Nieuwe Gids - Pam ging er ernstig op in en al heel spoedig lag de bewuste aflevering op tafel. Het was drie uur. Met kleine, roode slaapoogjes luisterde Falkland thans in waarheid tot zwijgen en 'n tukje gestemd na den hàrden dag èn 't grocje (dat zijn verkoudheid wel velen kon).

Plotseling scheen leven in de beide jeugdige dichters gekomen. Pim liep geestdriftig op en neer, de armen zwaaiend, de oogen schitterend, het gelaat roodgekleurd - Pam beantwoordde hem driftig, soms met de vuist op tafel slaand.

Tegenover die twee hèl-levende menschen maakte Falkland ongetwijfeld een slap figuur. Een enkle maal òm wat te zeggen zéi hij iets, waarvan de andren geen notitie namen en een andermaal knikkelde hij achteruit in den stoel, zoo loom èn op en slaperig dat-ie 'r wat voor over had gehad om te mogen maffen.

Geen denken aan. Pim - die volgens Pam zoo heerlijk voor kon dragen - tracteerde ons op een paar dozijn verzen van Kloos. Hij droeg modern voor, met een zoet-weeke stem die in den mond smolt als boter op 'n twee-pits-stel en bij tijden zulke geforceerd-mànnlijke accènten kreeg, dat je òpschrikte en

[pagina 40]
[p. 40]

goedig-groc-suffend zóóveel geluid in den laten nacht met verbazing zat te lodder-bewondren. Het schoonsthèvigst zegde hij:

 
O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus!
 
Gij, week-zoet op mijn lippen, als een fijn
 
Venijn, dat druipt fel op het week satijn
 
Van mijnen rooden mond.... ai! bittre kus....

Maar dan begon een kleine twist. Dàt vond Pam niet zóó voorgedragen als hij 't vóélde en met licht vibreerende stem, bleek gelaat en omwalde, het venster uitzwemmende oogen - speciaal Falkland's attentie als neutrale inroepend - zette Pam in....

 
O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus!
 
Gij, weekzoet op mijn lippen....

De woorden kreunden met knappende stootingen door Falklands late-avond-hersenen, knetterden de inerte ooren in en de roode, verkouden oogjes weer uit, klopten tegen de hersenkas, vechtend met den zwaar-hijgenden slaapadem die beminnlijk door den neus rauwde.

En na Pam, nam Pim het sonnet nòg eens over, thans met eene geheel nieuwige vinding, bijna schreeuwend.... ‘O, satan, slang, gij zijt mijn aartsverrader.’

 

Zooals Falkland in den aanvang releveerde: een criticus reageert sterk op lichaamlijke aandoeningen en niet ieder is het gegeven 's morgens vier uur - de zomersche dag scheen reeds door de neergelaten witte gordijnen - een sonnet te hooren rooijaardsen en brallen.

Katterig geel-bleek zat hij in den leunstoel, de beenen gekruist, het hoofd zwaar van verkoudheid en kunst. Pim droeg z'n eigen sonnetten voor

[pagina 41]
[p. 41]

en Pam droeg z'n eigen sonnetten voor - Pim had 'r twee gepubliceerd gekregen en Pam tweemaal twee. Om beurten kerfden ze den armen kop van 't slachtoffer - soms is 'n sonnet èrger dan lapis infernalis -, om beurten zongen, klaagden, smartten, hoopten, haatten, vervloekten ze - om beurten spraken ze lisplend en om beurten schreeuwden ze woest.

 

Toen ging de kamerdeur open.

'n Wit bijna-meisjes-gezicht keek om den kier en een onderworpen, angstige stem zei:

‘... Pam... neem me niet kwalijk... 't Is òver vier...’

‘Jawel - ik kom dàdelijk,’ riep Pam - en zich tot ons wendend, toen de deur weer dicht was, gromde hij: ‘... Trouw 'n vrouw die niet zóóveel van je begrijpt!... Enkel bùrgerlijkheid!’

 

Maar in z'n bed - goddank 'n half uur later - herinnerde zich de bràve Falkland nòg het contact van den wàrmen leunstoel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken