Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.48 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Simon Kenau Hesselaar.

De heer en mevrouw Hesselaar - nièt Hásselaar - waren 'n kaartje gaan leggen bij de óúwe Zondagavond-menschen. 't Ging om de vier weken. Dan zaten ze met vier paren, of wel twee quartetten te whisten, te praten, kopjes koffie met koek en grocjes te drinken, aten 'n boterhammetje na en stapten tegen twaalf uur, als fatsoenlijke burgers, huiswaarts.

Vanavond echter - tante Miep was jàrig - was 't bar-ònfatsoenlijk, ja in éen woord bééstig-laat. Kwart voor twee.

Stevig gearmd gingen ze over het trottoir door de donkre straten, hij zwáár pratend, 'n stem die langs de huizen baste, zij eenigszins bleek. Het een hoorde bij 't ander.

De heer Hesselaar praatte zwáár uit vrees en mevrouw zag pipsjes omdat ze de boel niet vertrouwde.

's Nachts kon je besprongen worden - 'r liep zooveel Zondagsvolk - 'r waggelden zooveel beschonkenen. 't Was mis éér je 't wist.

‘Wat zal Kenau 'r wel van zeggen, dat 't zoo laat geworden is?’ - waagde mevrouw op te merken in de verraderlijke stilte der straat.

‘Kenau is geen kind’ - zei meneer Hesselaar, thans zóo rooverachtig-luid dat mevrouw pénibel

[pagina 70]
[p. 70]

naar de donkre hoeken keek en koud werd toen 'n hond achter 'n deur aansloeg.

‘Da's wel waar,’ hernam mevrouw: ‘maar toch....’

‘Ach wat!’ baste meneer.

En ze marcheerden zwijgend, met holle, donkere passen.

Daar deze historie fél wordt en het onder alle omstandigheden voor den lezer onaangenaam is van figuren te hooren gewagen die hem vreemd zijn, zij hier vluchtig gezeid wie Kenau was. Zij wàs een groote vrouw, groot van lichaam, groot van geest, groot van gehechtheid aan Maximiliaan Hesselaar, haar broeder.

Zij was geboren op een 3den October en ofschoon dergelijke details den schijn aannemen de proporties eener romanheldin noodeloos te vergrooten, mag dit feit niet onvermeld blijven omdat een zoo zonderlinge samenloop van den naam Hesselaar en van den datum waarop Leiden ontzet werd (hetgeen de scheurkalender vermeldde) vanzelf aanleiding gaf tot de omgezette voornamen Simon Kenau.

Wanneer ik nu nog voorloopig aanstip dat Simon Kenau Hesselaar een oude, doove jongejuffrouw met vàlsch haar en vàlsche tanden was en de grootheid van haar geest zich in de bestudeering van vele philosophen (Spencer was haar chéri), feministische brochures (zij droeg geen corset, leefde vegetarisch en als geheelonthoudster) èn vooruitstrevende tijdschriften openbaarde, dan heb ik den lezer behoudens over één punt voldoende voorgelicht.

Dat ééne punt was kiespijn.

De láátste kies naast het valsch gebit, venijnig ontstoken, had haar belet mée naar tante Miep's jaardag te gaan en achter de spelers (stilzwijgend: er mocht niet gesproken worden) van de vele solo's, misères, abondances etc. te genieten.

[pagina 71]
[p. 71]

De lezer is er nu in.

Keeren wij tot ons zwaar-stappend echtpaar terug dat wij na deze uitweiding hervinden voor de echtlijke woning.

‘Hou even m'n stok vast,’ zei meneer, bezig z'n sleutelbos te zoeken.

Mevrouw accepteerde dien voorzichtig - 'r zat 'n degen in en niet alleen dat je geen wapenen mocht dragen, maar 't was al is éens gebeurd dat de degen 'r uit was gevallen met de punt in den grond.

‘Wel àlle....!’, vloekte meneer zònder titteltjes.

‘Wat is 'r!’.... schrikte mevrouw, den degenstok wild aan haar boezem prangend.

‘Ik heb me sleutels niet bij me’...

‘Wátte!’ hijgde mevrouw, verbleekend - bij het licht der lantaarnpaal.

Meneer doorwriemelde àlle zakken, woelend tot in de onmooglijkste hoekjes - géén sleutel.

‘Bel dan!’ zei ze, zenuwachtig.

‘Ja, dàt snap 'k zelf wel,’ snauwde meneer.

En de schel lawaaide door de gang.

Alles bleef stil in huis. De schel tinkelde snerpend.

Meneer keek somber-bleek en mevrouw nerveuswit.

Als je 's nachts op straat staat, doet 't vinnig luien van 'n schel je onheilspellend aan.

Nóg eens rukte meneer. De doove Simon Kenau scheen niet te hooren of niet te wìllen hooren.

‘Verduveld!’ - zeide meneer.

Driftig trok hij aan de schel, rukte als 'n porder - geen deur piepte - geen stap weerklonk. Ja - wèl 'n andre, sombere stap aan de overzij van de straat.

‘Geef m'n stok’ - zei Maximiliaan Hesselaar.

‘O god néé....,’ weigerde mevrouw, die bloed zàg.

[pagina 72]
[p. 72]

De sombere voetstappen naderden.

Meneer werd kil en plotsling angstig-resoluut ontfutselde hij mevrouw den stok, drukte op de veer, bereid 'n moord te begaan.

‘Hè’...., zuchtte mevrouw, verlicht. De stap was van 'n agent, die de ronde dee en op het schellen afkwam.

‘Goeien avond,’ zei hij beleefd.

‘Goeien avond,’ repliceerde meneer, blij - en in 'n oogenblik had-ie het geval uitgelegd van tante Miep, van de kiespijn, van de doove zuster die éénhoog sliep, van de vergeten sleutels.

‘Ja da's làstig,’ meende de agent: ‘je ken nou geen smid opbellen om de deur open te steken - maar as u 't is met 'n ladder probeerde?’

‘Met 'n ladder,’ zei mevrouw beverig.

‘.... Ik weet 'n ladder - as u dan boven 'n raam openschuift - ben u klaar’....

‘Nee,’ zei meneer: ‘dáár slaapt m'n zuster en die zou 't besterven van schrik.’

Weer begon hij te luiden.

Simon Kenau hoorde niets. Ze was doof èn ze had voor de gruwlijke kiespijn 'n lepeltje chloral ingenomen. De wereld had kunnen vergaan.

‘Nou - ik zal 't laddertje hálen,’ zei de agent weer: ‘u ken toch niet buiten blijven’ - en kalm stapte hij naar de overzijde waar-ie 'n ladder wist.

‘Allemaal jóuw schuld!’, begon mevrouw te kibbelen.

Meneer zweeg.

‘Wat 'n schandaal! Als je niet zooveel groccies had gedronken’...

Meneer zweeg.

‘Sùffer!’ - zei mevrouw met climax.

Meneer zwéég, begon opnieuw zoo te schellen dat je kalk van den muur hoorde vallen.

[pagina 73]
[p. 73]

Toen, uit behoefte om zich te luchten, leunde mevrouw tegen den deurpost en schreide, in de eene hand den hernomen degenstok, in de andre den zakdoek.

Gelukkig kwam heel spoedig de agent. De ladder paste prachtig tegen het kozijn.

‘Zàl ik dan?’ - vroeg de man.

‘Néé,’ opponeerde meneer wild: ‘dàt nooit - geen man in de slaapkamer van m'n zus! Als ze 'n vreemd gezicht ziet - zijn de gevolgen niet te overzien. - Ik zal zelf’.....

‘Max!’ - kermgilde mevrouw: ‘wees voorzichtig!’

Het buikje van meneer wreef reeds langs de sporten - de agent hield de leer.

Het werd een ijzingwekkend gezicht - de dikke man in het nachtdonker, bij de lantaren, òp de ladder...

‘Max, Max, pas op!’ - smeekte mevrouw.

‘Stil, vróuw’, zeide hij kordaat.

Reeds was z'n hoed op de hoogte van het glas, toen er binnen vreeslijks gebeurde.

‘Hùllep! Hùllep!’, klonk het.

En waar dit geroep, dermate onvoorbereid, mijn verhaal zoo niet stoort, dan toch interrumpeert, gevoel ik mij gedrongen een weinig te verhalen van hetgeen in huis geschied was en geschiedde.

Simon Kenau had tot tien uur in Spencer, haar chéri gestudeerd, in het bijzonder het hoofdstuk van ‘De gegevens der philosophie’ verslonden, daarna een kop waterchocola met véél suiker geslikt, vervolgens chloral in een glas melk geslurpt, ten slotte had zij zich voor den nacht getoilleteerd, iets wat welvoegelijkheidshalve niet beschreven kan worden.

Op haar nachttafeltje lagen o.m. - er lei véél -

[pagina 74]
[p. 74]

haar gebit, haar vlechtje, het fleschje chloral, Spencer, een doosje lucifers en de kaars.

In bed had ze nog De Vrijdenker (met de laatste post gekomen) doorlezen en vervolgens (rare expressie voor deez' ongetrouwde dame) overmand door slaap, was ze op heur helderwitte sponde ingedut.

Nòch het heftig gerinkel der schel in de gang onder haar slaapkamer, nòch het gepraat buiten, hadden haar gestoord - evenwel ontwaakte ze wijl haar kies stak.

En op hetzelfd moment zag zij een hoofd boven het kozijn. Soezerig, half vol zoeten slaaps, half vol Spencersche wijsbegeerte vroeg zij zichzelf verschrikt af, of deze verschijning eene relatieve of eene absolute werkelijkheid was, vervolgens ophurkend in bed, dacht zij aan de misleidende associaties van verschijnsel en verschijning en nog terwijl deze overwegingen haar doorflitsten, krijschte ze op goed geluk om hulp.

Het hoofd, buiten, rees, het bovenlijf werd zichtbaar, twee spookhanden schoven het raam op.

Simon Kenau of Kenau Simon Hesselaar, geboren den 3den October, vloog bibberend overeind en geweldig als je bij zulke gelegenheden dénken en dòèn kan, gilde ze: ‘Pas op, kèrel.... of 'k schiet!’....

Dreigend hield zij het eerste-het-beste dat ze van het nachttafeltje gegrepen had voor zich uit en daar het goud van het gebit in het donker werklijk dreigend blonk, scheen de inbreker plotseling te aarzelen.

Simon Kenau aarzelde niet. In haar eerbaar nachtgewaad, met den kiespijndoek om het hoofd scheen zij gemetamorfoseerd in een heldhaftig, strijdlustig wezen.

Om hulp roepend, wierp ze wàt ze bij de hand had

[pagina 75]
[p. 75]

naar het hoofd van den inbreker - gebit, Vrijdenker, vlechtje, chloral, Spencer, lucifers - toen, waarlijk van overmoed bezeten, stortte ze op den ladder toe, greep de bovenste uiteinden en zou Maximiliaan Hesselaar in de straat geworpen hebben, als niet op dat vreeslijk, gedrochtlijk oogenblik, zijn woestkermende stem tot haar doorgedrongen was.

‘.... Kenau!.... Kenau!.... Ik ben 't!’....

‘Jij?’ - gilde ze als in een roman - en bezwijmde, terwijl Maximiliaan overstelpt van aandoeningen, wijdbeens van den ladder in de armen van den agent gleed...

 

Aan het bovenstaand heb ik geen ontknooping toe te voegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken