Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

Voeteneind.

Juffrouw Brand liep zenuwachtig van no. 17 naar no. 37 en werom. Bij 37 was 'n dwarsstraat - anders had ze verder gewandeld. Nu stopte ze telkens voor den spekslagerswinkel, keek, om naar ièts te kijken naar de zweetende ham, de zweetende worsten, de zweetende schotel met reuzel - 't was me 'n hitte - bekeek mede zichzelve in de niet zweetende doch glimmende spekslagerswinkel-spiegelruit, gaf 'n mep tegen 'r hoed die hardnekkig linkszij zakte (de pen hield vandaag niet in 't te haastig gewrongen haar), dan stapte ze pertinent terug tot an 17 waar wèder 'n dwarstraat was en 'n bakkerswinkel z'n ouwbakken krentenbollen en zweetende potten met suikerlekkers etaleerde. Vandaag zweette àlles. Bij den bakkerswinkel stond juffrouw Brand opnieuw stil, telkens opnieuw, betuurde het rekje in de uitstalkast, de ouwbakken bollen - 't waren 'r zès met véél vliegen, wat niet hinderde: ze leien 'r voor 't gezicht - de potten met ulevellen, boonen, zuurtjes en weer met 'n resolute ruk tolde de wandelaarster op 'r scheeve hakken en promeneerde naar 37 den - spekslagerswinkel met z'n spek, z'n reuzel, z'n boterhammenworst en andere spek-zaken. Van 17 naar 37 liep ze wel geregeld vijftien huizen langs. Ge

[pagina 32]
[p. 32]

kunt me gelooven. De 25 had 'n A, 'n B, 'n C, 'n D extra. Ik zou ongetwijfeld deze details ongeschreven laten, ware het niet dat het geduldig en toch zoo nerveus scheeve-hakken-gewandel van juffrouw Brand zich - ge wilt me voorzeker een onjuiste parabool veroorloven? - in volledige aandacht op 25B concentreerde. Bij 25B hakkelden haar hakken dubieuzer over de hobbelige straatkeitjes, gaf ze 'n kregeliger mep tegen den linkszij dobberenden hoed, keek ze schuw doch zeer vluchtig naar het voortuintje met z'n grindpaadje en zonnebloemen èn naar de twee ramen die strak van gordijn-witheid in de roode baksteenmuren gaapten. Bij, liever vóor 25b, wirrelden de gedachtetjes door juffrouw Brand's grijzend hoofdje, wriemelden haar vingers kurkig tegen den stijfselrok - ze droeg 'n ochtendkatoentje - knipperden haar oogen onrustig. Maar zooals bij 37 met z'n zweetende varkenskluiven en meppen of zooals bij 17 met z'n zweetende krentebollen kéék ze niet, want 'r heele goeie ouwe jufferen-ziel vochtte bij 25b in d'r grijze oogen. De gordijnen van 25b waren neergelaten - gelijkvloers, dat spreekt vanzelf, en één hoog vanwege burenbeklag: 25b had 'n dooie. De juffrouw van 25b was in de kraam gestorven. Nou zat de weduwnaar van 25b met 'n zuigeling van twee dagen, 'n wurmpie waarmee-ie geen raad most weten. Juffrouw Brand's hoed kreeg bij 37 'n frisschen tik. Ze was 't nog lang niet met zichzelf eens - hoe ze 't an most pakken - of ze te vróég was - of ze 't schriftelijk of mondeling most doen - of de weduwnaar van 'r gediend zou wezen - of..... Zwaar van mijmring stapte ze nog eens naar 17. 't Besluit stond vàst. Den heelen nacht had ze 'r over liggen piekeren en woelen: as de vader wóú, zou zij om 't kindje vragen. Zoo'n klein dotje in d'r huis - hè, wat 'n bezigheid, wat 'n

[pagina 33]
[p. 33]

dóél in je leven. Maar 't geval was en bleef raar òmdat ze de menschen van 25b nooit gezien noch gesproken had, de gestorven juffrouw niet, den man niet. Zij woonde zelf 'n héél eind verder - op 153. Alleen bij toeval, toen ze d'r inkoopjes deed, d'r onsje thee, d'r havermout, d'r appelstroop, had ze van het èrge straatgeval gehoord, van de juffrouw van 25b die 'r in 'n vloek en 'n zucht ùit was geweest - zoo'n jònge vrouw - en zoo gelukkig as ze met 'r man leefde - zulleke fatsoenlijke menschen waarop niemand uit de straat wat an te merken had.

Besluiteloos - 't lijk stond nog bóven aarde - volhardde juffrouw Brand een poosje voor den spekslagerswinkel. Als een glimmend droombeeld zag ze haar katoentje, haar witte schort, haar roode dasje, haar wippenden hoed te midden der zweetende realiteiten des zwijn's gerookte overblijfselen. Toen bepaalde zij haar aandacht schijnbaar tot een tros saucijsjes, overwoog voor de ontelbaarste maal haar voornemen, de verantwoordelijkheid van zulk een besluit - ze wist zoo weinig van opvoeding - was 't 'n jongen? was 't 'n meisje? - waren 'r kleertjes èn luiers èn 'n wieg? - most 'r 'n min an te pas komen - of kón 't met énkel warme melk - hoe dee je met de tandjes, 't zuur, de kleertjes - en hoe met 't anleggen van luiers - veiligheidsspelden en 'n zuigflesch en arrowroot - en - en.... Steeds voor den spekslagerswinkel dacht ze, delibereerde ze. Nooit had ze vermeend dat dèrgelijke overwegingen haar oud hoofd op hol zouen brengen - nooit was ze eigenlijk jòng geweest - nooit had ze in eer en deugd of in òneer en òndeugd gevrejen - nooit was ze gékùst. Van 'r zeurige jeugd af, 'n jeugd die 'n zuur perspektief had van gewurm, getob, hardwerken, vreugdeloosheid tot ze 't pensioentje kreeg van 'n mevrouw die 'r 'n kwart eeuw had bekeven,

[pagina 34]
[p. 34]

bezanikt, beknord, bedrensd en 'r uit erkentelijkheid voor zóoveel geduld 'n rentetje had gelegateerd - van 'r jeugd af, als magere, leelijke, onoogelijke meid, was ze gespeend gebleven van alles wat ook maar in de vèrste verte op huwelijks-entourage geleek. En nu op het punt een zuigeling te krijgen, een heusche schreeuwleelijk, 'n kind 't welk nog gevoedsterd moest worden, schemerde het haar voor de oogen - de zweetende ham verbleekte - de worsten deinden in vreemden schijn - het spek en de reuzel deden onwerkelijk.

‘Zal 'k noú of zal 'k nou nièt?’ - vroeg ze zich af, plotseling weder stevig stampend vóórbij 25b op weg naar de krentebollen.

O, as ze dúrfde - as ze 't grindpaadje maar óver dorst langs de zonnebloemen. Maar de witte gordijnen snauwden haar af. Zoolang de dooie 'r lee - zoolang de man 'r nog zat naast 't lijk kòn je niet zoo brutaal zijn om te zeggen: meneer - ik ben de juffrouw van no. 153 - ik wou je kìnd annemen...

Net ging de deur van 25b open, strakte een wit portaaltje met een groene hanglamp.

'n Juffrouw kwam 't paadje af, 'n juffrouw met 'n sjaal en 'n beugelmand. Diè kon je anspreken.

‘Juffrouw’... riep juffrouw Brand, voor 't eerst sinds 'n half uur ergens ànders stil staand dan voor 37 of 17.

‘Roep u mijn?’, vroeg de sjaaljuffrouw - wat ze niet noodig had te vragen, daar er buiten een mank keeshondje niemand, allerminst 'n jùffrouw in de nabijheid was.

‘Ja, juffrouw,’ zei juffrouw Brand en zenuwachtigsnappend: ‘wanneer is de begrafenis - en is u van de femilie - en - en is 't 'n jongetje of 'n meissie - och zoo'n lekker meissie ziet-u....’

[pagina 35]
[p. 35]

‘Nee 't is 'n jongetje,’ zei de sjaal-juffrouw bedrukt, doch dadelijk bereid van 25b te verhalen: ‘ja, 't is 'n ramp die me nicht overkommen is...’

‘Ja-ja-ja,’ sprak juffrouw Brand meewarig: ‘maar is 't kind gezond?’

Néé - knikte de sjaaljuffrouw en naar hare oogen gebarend, zei ze: ‘de óógies deugen niet’...

‘Tù-tù-tù,’ schrikte juffrouw Brand: ‘deùgen zijn oogies niet’...

‘'n Ongeluk komt zelden alleen,’ klaagde de sjaal-juffrouw meedrentelend naar de zij van den zweetenden spekslagerswinkel: ‘zoò de moeder in de kraam overlejen - zoò 't kind blind’...

‘Blind,’ herhaalde juffrouw Brand, 't grijs hoofd in bewogen rythmen schuddend en nog wel drie, viermaal, zei ze met harde leedsmakjes... ‘blind - blind - blind...’

‘En daar zit nou de vader mee,’ gromde de sjaaljuffrouw verdrietig: ‘as je bezocht wordt, kan je doorgaands op je vingers tellen’...

‘Ja dat wil doorgaands wel,’ beaamde juffrouw Brand en in-eens vrindschappelijk 'n glim doorlatend van d'r voornemens - ze zat 'r vol van: ‘ik had om 't kind willen vragen’...

‘Nou da's niet an te bevelen - al ben 'k zèlf van de femilie,’ antwoordde de sjaaljuffrouw ganschelijk intiem: ‘want 'n blind kind da's niks as narigheid in je huis - ik zou 't niet willen hebben, niet met geld toe. Daar mot u niet an denken, juffrouw. Zulleke schapen hooren 't best in 'n gestich’...

 

Nog een poos hadden ze als ouwe bekenden voor no. 37 gebabbeld en mekaar 'n boel vertrouwelijkheden gezeid - toen was juffrouw Brand voor d'r potje gaan zorgen.

[pagina 36]
[p. 36]

Maar 's avonds in 'r bedstee - om negen uur kroop ze onder de wol, lei ze nog eens over het geval van 25b te denken. Poes knorde op 't voeteneind, de klok tikte helder-regelmatig alsof iemand telkens hé-hé zei, muggen doorjoelden de kamer, terwijl ze zóó goed 't raam dichtgehouen had. De muggen en 't gemijmer hielden haar wakker. Driftig de ouwe handen bejeukend, keek ze naar de glansplekjes op 't spiegeltje. 't komfoortje, den knop van de kachel.

As ze nou tòch - as ze.... Hè-hè.... Hè - hè ademde rustig de klok. En starend naar het zwakjesverlichte gordijn met z'n kontoeren van ficusbladeren bleef ze fantaseeren over dooie oogjes in 'n rood-huilend gezichtje. Hè-hè - hè-hè zuchtte de klok en de muggen zoemden ver-af - dichtbij....

 

Den anderen dag, 's avonds, belde ze an. 's Morgens hadden ze begraven.

De sjaaljuffrouw dee open - zonder sjaal.

‘'k Wou uw neef toch is over 't kind spreken,’ zei ze bleu - 't mensch had 't 'r gister zóo afgerajen.

‘'t Kind is óók gestorreve,’ zei de sjaaljuffrouw bot: ‘'k zou haast zeggen goddank - 't wou geen voedsel nemen, en me neef leit in bed - die mot morgen om vijf uur weer an z'n werk’....

‘Ach. Wèl. Wèl,’ fluisterde juffrouw Brand de gang in - in de buurt van 'n dooie mot je niet hard spreken -: ‘wou die niet eten?’....

‘Nee. Niks hield-ie in. Tja, 't is 'n bezoeking.’

En weer ging het gesprek der vrouwen in vrindelijke vertrouwelijkheden over - van de kosten van zoo'n geval - van de weduwnaar die nou wel 't best zou doen om 'n andere vrouw te trouwen - want 't huisraad ziet-u....

[pagina 37]
[p. 37]

Doch 'n uurtje daarna lei juffrouw Brand in 'r bedstee te huilen. De weergaasche muggen gonsden en zoemden, de klok zei telkens zeurig: hè-hè. Ze had al zoo uitgerekend dat ze de krib zou zetten op 't voeteneind - waar de poes lei. En nou niks.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken