Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje
Afbeelding van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetjeToon afbeelding van titelpagina van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.78 MB)

Scans (6.60 MB)

ebook (6.83 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Wildschut



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje

(1920)–Ida Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.

‘Waarom doe je je oogen zoo stijf toe,’ vroeg het kaarsemannetje een avond. ‘Waarom? Je hebt me een heele poos niet noodig gehad, meisje! Je weet nu veel wat je vroeger niet wist! Je ziet nu wat je eerst niet zag. Waarom doe je nu zoo donker?’

Milly gaf geen antwoord, maar drukte haar gezicht diep in de kussens.

 
‘Je houdt je of je me niet ziet,
 
Maar, kindjelief, dat helpt je niet!’

spotte het ventje.

 
‘Ik zit op je donker bolletje,
 
Het lijkt er een heel zwart holletje.’
[pagina 68]
[p. 68]


illustratie
Ik zit op je donker bolletje.


zuchtte het mannetje. ‘Ik kan alleen het werk met af. Ik haal mijn kameraadje van den overkant.’

Toen verdween het kaarsemannetje en dikke duisternis was er nu om en in Milly. En toen klonk er weer een fijn stemmetje, dat zeide: ‘help me, vriend!’

Of Milly nu wilde of niet, zij moest de oogen openen en zij zag twee lichtende wezentjes met gelijke, lichte gezichtjes en donkere, fluweelige manteltjes.

‘Zoo, zoo,’ zei Milly's kaarsemannetje, ‘ik zie je oogen weer. Kijk hem maar eens aan,’ - het tweede ventje boog en zijn gezicht glinsterde, - ‘hij is het kaarsemannetje van het oude vrouwtje over je. Eerlijk, dat ze is! Zij heeft ons niet noodig. Nu gaan we het samen helder in je maken, hij in je eene oog, ik in je andere.’

[pagina 69]
[p. 69]


illustratie
En zij zag twee lichtende wezentjes.


[pagina 70]
[p. 70]

Doodstil werd het nu in de kamer, zoo stil, alsof de gansche wereld met al haar geluiden sliep.

En plotseling kwamen er gefluisterde woorden over Milly's lippen. ‘Ja, ja,’ zei ze heel zacht, ‘het was heel leelijk wat ik deed. Ik had dat geld niet moeten nemen uit mijn spaarpot.’

Weer was het stil. Toen, fluisterend, ging Milly door: ‘Het was gulzig ook, want ik at alles alleen op en zei niemand er wat van.’

‘Gulzig, en leelijk, en laf was het,’ herhaalde het fijne stemmetje van het lichtwezentje. ‘En licht is altijd licht, niet kameraad?’

‘Ja,’ antwoordde het tweede, fijne stemmetje.

Toen was het Milly of de wanden en zoldering van haar kamer geheel doorzichtig werden, zoodat zij uitzien kon naar alle kanten.

‘Nu springen we uit je oogen. Nu zijn er andere wezens van licht.’

‘Hoe mooi,’ zei Milly. ‘Kijk, daar zijn de lantarens. Ik zag ze nog nooit zoo goed. Lijnen van licht lijken ze wel, éen langs de eene huizenrij, éen langs de andere.’

‘Ze branden in den donkeren nacht, ze stralen, ze wijzen den weg,’ riep het hooge, fijne stemmetje. ‘Zoo deden zij gisteren, zoo doen zij vannacht en morgen weer zullen zij rustig branden, trouw en eerlijk in de lange laan, in de groote stad.’

‘Licht is licht, altijd,’ zei zacht het kameraadje.

‘Ik heb nog nooit zoo ver gezien. Dat lijkt wel het licht van den vuurtoren aan het strand. Hij is net een

[pagina 71]
[p. 71]


illustratie
Nu springen we uit je oogen.


mensch, een groote man, en waar het licht straalt, is zijn hoofd.’

‘De vuurtoren straalt,’ zei het kaarsemannetje langzaam. ‘Hij wijst den weg elken nacht, trouw en eerlijk, want licht is licht.’

‘Nu zie ik weer niets,’ riep Milly. ‘Die lantarens schenen zoo helder en de vuurtoren brandde zoo hoog boven de zee. Nu zie ik niets meer, alleen de sterren. Daar heb je de Poolster. Die heeft Bop me leeren vinden, maar er is niets bizonders aan. Die staat altijd vlak boven den schoorsteen van het huis aan den overkant, precies boven het randje van de vierde pijp.’

‘Precies boven het randje van de vierde pijp! Zoo was het, zoo is het, zoo zal het zijn. Ze stond, waar

[pagina 72]
[p. 72]

ze staat en ze zal er staan. Ze wijst den weg, als niemand hem meer weet. Ze is het groote licht, waarnaar wij lichtjes kijken in den donkeren nacht.’

Toen zweeg het kaarsemannetje en met gevouwen handjes zaten hij en zijn kameraad op den rand van Milly's bed en hielden de gezichtjes naar de Poolster, die groot en glanzend stond aan het hemelvlak boven het randje der vierde pijp van den schoorsteen van het huis aan den overkant.

‘Groote ster, geef ons altijd van uw licht,’ fluisterde zacht het kameraadje.

‘Groote ster, laten we lichtwezentjes blijven in de oogen en harten van de menschen,’ smeekte het kaarsemannetje.

‘Groote ster, groote ster,’ herhaalden de mannetjes zacht en zij kruisten hun armen over de borst en bogen met plechtige gezichten.

Toen was het of de muren der kamer zich weer sloten.

illustratie
En waar het licht straalt, is zijn hoofd.


[pagina 73]
[p. 73]


illustratie
En bogen met plechtige gezichten.


Flauw onderscheidde Milly het bed waar Truus sliep en de koperen knop aan de kachel ving als altijd een straal op van de lantaren voor de deur, gezellig en vertrouwelijk.

Droomde Milly?

Was zij wakker?

Zonder leven te maken kwam zij uit haar bed en lichtte het gordijn op. De lantarens brandden in den stillen nacht. Den vuurtoren zag zij niet, maar vlak boven het randje der vierde pijp van den schoorsteen over haar straalde rustig en helder de Poolster.

Toen dacht Milly aan het stilletjes gekochte en gulzig opgegetene en zij kroop in bed, maar de slaap wilde niet komen.

 

* * *

 

Den volgenden dag was het Zondag. Dan was iedereen thuis, ook oom.

‘Oom, ik wou u wat zeggen,’ zei Milly met een bibberende stem, want de werkkamer was groot en van achter de werktafel zagen oom's oogen, die heel streng konden

[pagina 74]
[p. 74]

lijken, onderzoekend naar haar.

‘Mag tante het niet weten,’ vroeg oom.



illustratie
‘Nooit meer,’ antwoordde Milly.


‘U is streng en tante is zoo lief en wat ik deed, was heel leelijk.’

Toen bibberde Milly's stem nog meer en met neergeslagen oogen bekende het meisje wat zij deed.

‘Dat doen we nooit meer, niet Milly,’ vroeg oom met vasten toon. Toen moest Milly haar oogen weer opslaan of zij wilde of niet en het was of zij op oom's gelaat het licht zag van de lantarens en den vuurtoren.

‘Nooit meer,’ antwoordde Milly en met opgeheven gelaat bleef zij kijken in het strenge eerlijke gezicht van den grooten man en als vanzelf legde zij haar hand in die van haar oom. Diens krachtige vingers omsloten stevig de hare.

‘Nooit meer,’ herhaalde oom.

‘Nooit meer,’ zei Milly zacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken