Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje
Afbeelding van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetjeToon afbeelding van titelpagina van Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.78 MB)

Scans (6.60 MB)

ebook (6.83 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Wildschut



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zoo mooi als zonneschijn. Het kaarsemannetje

(1920)–Ida Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

IV.

Nog echter had het kaarsemannetje niet voor altijd afscheid van het meisje genomen en het was maar goed, dat hij het niet deed, want er kwam weer een heel treurige tijd voor Milly. Haar vader stierf in een vreemd land en in denzelfden tijd, dat de droevige tijding Milly geschreven werd, gebeurde er iets in het gezin van tante Ada, dat vroolijk en treurig tegelijk was. Er werd een kindje geboren, een meisje. Dat was een heel vroolijke gebeurtenis. Maar tante Ada werd ziek en was zoo zwak, dat de kinderen nauwelijks bij haar mochten komen.

Dat was héél droevig, vooral voor Milly, want nu was zij alleen met haar groote verdriet. Oom Frank was wel heel vriendelijk voor haar, maar tante zou toch anders geweest zijn en als hij maar even zich vrij kon maken, was hij bij zijn zieke vrouw, al was er ook nog zulk een zorgzame verpleegster voor haar en het teere kleine kindje.

Het leek de arme Milly of zij nog nooit zóó alleen was geweest.

Truus mocht meer dan zij in de ziekenkamer komen, want oom was bang, dat Milly spreken zou over haar gestorven vader. Tante had het treurige nieuws nog niet mogen hooren, want de dokter had gezegd, dat alles vermeden moest worden, wat de ziekte verergeren kon. Heel verstandig had oom met Milly gesproken en haar gezegd, dat zij nu bewijzen moest van tante werkelijk te houden. En het meisje begreep heel goed wat oom

[pagina 76]
[p. 76]

bedoelde, maar zij voelde er zich niet minder ongelukkig en eenzaam door. Het is dan ook heel hard voor een klein meisje om niemand te hebben, die troost in een groot verdriet!

Bop was plagerig, al nam Truus ook haar nichtje in bescherming. Hoe kon nu een gezonde, dikke jongen ook begrijpen, waarom Milly zoo stil was! Hansje zeurde, want het kleine, kreupele ventje verlangde naar zijn moeder.

Waarom had zij alleen geen moeder! Waarom was nu ook haar vader gestorven! Waarom had zij geen broertjes en zusjes!

Niemand, niemand hield echt veel van haar. Zij was maar het nichtje! Zij was maar uit medelijden opgenomen! En zoo dikwijls zeide het kind dat tot zichzelf, dat zij stil en schuw werd. Truus, Bop en Hansje vonden haar vreemd en betrokken haar niet in hun spelletjes.

Toen gebeurde er weer iets droevigs. Milly viel, kwetste zich de knie en moest stil liggen. Oom richtte een gezellig ligplaatsje voor haar in op een langen stoel in de huiskamer, zoo, dat zij kijken kon naar het haardvuur. En allen waren wel vriendelijk en lief voor haar, maar niemand kon het helpen, dat het meisje lange uren alleen lag, nu tante, heel zwak, nog altijd in haar slaapkamer was. Als Truus en Bop naar school waren en Hansje, die soms lastig werd, naar een tante gestuurd was, dan lag Milly heel alleen te kijken en te denken in de groote huiskamer, en het meisje voelde zich treurig gestemd.

Eens op een donkeren middag, toen de sneeuw in

[pagina 77]
[p. 77]

groote vlokken heel stil langs de ruiten viel, was Milly ongelukkiger dan ooit. Het zou zoo heerlijk zijn, dacht het meisje, als tante haar oppaste of de vroolijke stem van vader zich plotseling zou laten hooren gelijk vroeger, wanneer hij haar kwam halen om samen een dag van pret te hebben buiten de kostschool. Als het nu eens niet waar bleek te zijn, dat vader voor altijd heengegaan was! Als er nu eens gebeld werd en vader naar zijn dochtertje kwam kijken, die moest blijven liggen, wie de boeken verveelden, die nergens lust in had. Zij verlangde alleen naar een mensch, die haar koesterde, naar iemand, die voor haar alleen was als oom en tante voor Truus, Bop en Hansje.

Toen plotseling klonk de bel. Het bloed vloog Milly naar het gezicht. Zij richtte zich op om te luisteren.... Was het de stem van vader?

Neen, neen, een heel gewone boodschap was het.

Heete tranen liepen er langs Milly's wangen. Door een mist zag zij het spelen der vlammen in het vuur. Het was nu of zij soezen ging. Toen echter werd zij helder wakker, want zij hoorde een zacht stemmetje, dat riep: ‘Milly.’

Haar vriendje, het kaarsemannetje, zat op het boek, dat zij lusteloos uit haar hand had laten glijden.

‘Ik heb zoo'n groot verdriet,’ klaagde zij. ‘Waarom ben je zoo lang weggebleven?’

‘Jij bent niet de eenige, Milly, die me noodig heeft. Is boven tante Ada niet, zwak en ziek? En ligt zij niet te tobben over al haar kinderen, die haar zoo noodig hebben? Zijn er dan niet andere menschen met verdriet,

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie
Het kaarsemannetje zat op het boek


voor wie ik schijnen moet?’

‘Ik heb geen moeder meer en geen vader,’ schreide Milly. ‘Ik lig hier alleen, heel alleen. Ik ben een heel ongelukkig meisje.’

Het mannetje rimpelde zijn voorhoofd, zoodat het scheen of hij boos werd.

‘Niet boos zijn,’ smeekte Milly met een bedroefd stemmetje, ‘ik ben zoo heel, zoo heel alleen.’

‘Ja maar,’ zei het mannetje, ‘ik heb je al zoo dikwijls geholpen en je zooveel licht gegeven. Je vader is gestorven, dat is heel akelig voor je. Je tante is ziek, dat is héél naar. En toch kijk je niet! Wie heeft je hier zoo gezellig gelegd.’

‘Oom!’

‘Van wie kreeg je al die boeken?

‘Van wie dat lekkers?’

‘Van tante, die het brengen liet door de zuster.’

‘En wat geef jij,’ zei het mannetje en hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Een treurig bleek gezichtje, en tranen, en treurige woorden.’

[pagina 79]
[p. 79]

‘Ik heb ook zoo'n groot verdriet,’ klaagde Milly en weer liepen er heete tranen langs haar gezichtje.

‘Daarom heb ik medelijden met je,’ zei het mannetje, ‘daarom wil ik je helpen.’ Toen werd zijn gestalte grooter en het was of er iets van vaders vroolijke gezicht in zijn gelaat kwam. Hij boog zich over haar heen en kuste haar zacht op beide oogen.

‘Nu ga ik heen voor goed, Milly. Mijn licht gaf ik je.

illustratie
En kuste haar zacht op beide oogen.


Het brandt in je. Kijk nu goed, zie nu goed.’

‘Laat me niet alleen,’ smeekte Milly.

‘Je zult het niet meer zijn.’

‘Je was zoo heel alleen, omdat niets in je scheen.

Nu brandt het in je hoofd, nu brandt het in je hart. Vaarwel, mijn kind.’

Weer boog het mannetje zich over Milly heen en kuste haar oogen. Toen keek hij haar aan met een blik als van vader, met een gelaat, dat niets dan licht was.

Toen verdween hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken