zei hem niets, maar vaag herinnerde hij zich een dergelijke uniform op het feest van zijn eerste communie gezien te hebben.
‘Mon petit frère!’ groette de freule. Zij gleed van het paard en trad op Michaël toe, maar vreezend dat zij hem zoenen zou, bleef hij stijf te paard zitten. Glimlachend greep ze zijn hand en streelde ze. ‘Hofintendant de Choiseul, een vriend van mij,’ stelde zij voor en Michaël boog voor den ruiter, die lenig van zijn paard wipte en op hem toe stapte. De hand, die de zijne greep, was van ijzer.
Er viel dan een stilte, en er was alleen dat lachen van Hortense, dat hij gemaakt, gedwongen, voelde.
‘Mon petit frère,’ herhaalde zij, ‘wij doen maar een uitstapje...’ Zij keek hem doordringend aan en hij sloeg de oogen neer onder haar blik. ‘Gij hebt mij niet ontmoet,’ vervolgde zij traag, elk woord betonend.
Verwonderd hief hij het hoofd en was verward door haar glimlach. ‘Mon petit frère, gij hebt mij niet ontmoet...’ Zij wachtte tot hij knikte. ‘Straks kom ik terug thuis, dan zal ik u begroeten.’
Vaag vermoedde hij wat van hem verlangd werd, en hij knikte nogmaals. Hortense steeg te paard en ook de ruiter. ‘Bonjour!’ wenkten ze met de hand, maar hij antwoordde niet.
Hij dacht aan zijn moeder en naarmate de spitse toren, die boven de donkere bosschen uitstak, naderde, groeide zijn angst. Hij kon dit gevoel moeilijk verklaren. Hij had geleerd, dat hij zijn ouders moest beminnen en in alle omstandigheden van het leven moest eerbiedigen, maar zijn goede wil en zijn vast voornemen leefden alleen in zijn verstand, gloeiden niet in zijn hart.
Hij reed de groote baan op. Sedert zijn laatste thuiskomst waren de boomen gekapt; ginder was een boer aan 't ploegen, een kwikstaart zat op een kluit te wippen, vergezelde hem tot hij achter de struiken bij den vijver kwam.
Zijn paard bond hij aan de trapleuning, ging dan traag de trappen op. Zijn moeder kon hij niet ontwijken, wel haar kus; en wanneer zij hem vroeg of het den abt goed ging en al de menschen, die met hem bezig waren, en hij haar geantwoord