Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De harde weg (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van De harde weg
Afbeelding van De harde wegToon afbeelding van titelpagina van De harde weg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (14.67 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De harde weg

(1945)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.

Michaël was vertrokken en het leven ging zijn dagelijkschen gang. Al goed dat zij zich niet te bekommeren had om dit kind. Hortense en Claire: de eerste liep een kalen hofjonker achterna en voor de tweede vreesde zij de bezoeken, die de rijk geworden burgerman Peter Thoenemans, drukker dan gevoeglijk was, bracht.

Met de dagen groeide haar ongeduld. Tot den middag deed ze rustig wat ze gewoon was te doen en de rentmeester, die onderdanigst afrekening en overzicht overlegde, kon niet in het minst merken dat andere bekommernissen de genadige Vrouwe kwelden. Smeekvragen van boeren, berichten van jachtwachters, betwistingen met stiften of andere heeren, wier goederen aan de hare grensden, het scheen haar schijnbaar sterk te boeien. Maar na het middagmaal week zij niet meer van het groote venster, dat op de dreef uitgaf, en geen beweging op den weg

[pagina 71]
[p. 71]

ontsnapte haar. Wanneer de avond viel, trok zij de dreef in, en niemand moest haar vergezellen. Haar tocht gold oogenschijnlijk geen bepaald doel; zij stond bij den vijver en haar oogen zwierven over het grasplein en de jonge bosschen, die weerszijden de dreef lagen. Tot aan de poort ging ze, schouwde in de verte, waar de baan kronkelend in de hei uitliep, hopend de kleine stip te zien die, naderend, groeien zou.

In plaats van den verwachten Alexander, trad haar Hortense tegemoet. Zij had ze niet zien naderen; zij moest van uit een zijpad in de dreef geraakt zijn. Het verraste haar wel eenigszins, eerstens haar daar te zien, want zij meende dit zij zich op haar kamer bevond, wat den laatsten tijd wel meer het geval was; tweedens om den nauw verdoken vijandelijken trek, die haar aangezicht, dat jong en frisch was, ouder en stroef maakte.

Zij stonden zwijgend tegenover elkaar en maten elkaar met de oogen. Ten slotte brak Hortense dit pijnlijk stilzwijgen en haar woord was verbeten: ‘Gij hebt uw werk goed verricht, ma mère, en uw opzet is geslaagd. Ik verneem zoo juist...’

Zij hield plots op en van woede werd zij bleek, met grauwe vlekken om den koenen neus, wanneer zij den spottenden glimlach zag, die om de lippen van gravin Martha groeide.

Een oogenblik keek zij haar moeder aan en die neerhalende blik vertolkte haar gramschap, die zij maar moeilijk te beheerschen wist.

‘De Choiseul naar Brussel geroepen... Het is niet moeilijk te raden wie achter dat bevel zit. Maar dit is het laatste niet!’

Zij riep al schreiend deze woorden en zonder naar een wederwoord te wachten, keerde zij zich om en liep in de richting van het kasteel.

Gravin Martha keek haar roerloos achterna. Dit was het eerste; en het laatste zou als het eerste zijn, hoe dat opstandig ding daar ook over dacht. Haar hand lag hard om den stok, waarop zij steunde. Toegrijpen, - wat kennen deze kinderen van het leven?

Nog eenmaal keek zij in de verte. De avond groeide haast onmerkbaar tusschen de bosschen. Een windje wandelde over

[pagina 72]
[p. 72]

de kruinen van de berken. Een ster flikkerde reeds aan den hemel.

Nu moest zij niet meer wachten op den koerier van Hare Majesteit; hij had zijn taak verricht zooals het hoorde.

 

* * *

 

Het was maar goed dat zij niet dagelijks bleef uitkijken naar de terugkomst van haar koerier. Naar alle waarschijnlijkheid had hij ginder drukke bezigheden gevonden, en gravin Martha kon wel eenigszins vermoeden op welk terrein hij bij uitstek zou bedrijvig zijn. Zij had een bitteren smaak in den mond, als zij aan haar ouden, eerlijken naam dacht, en wat hij er ginder in de stad, waar in één straat meer adel huisde dan in twintig Kempische dorpen, van terecht zou brengen. Ze beproefde er niet meer aan te denken, haar piekerende aandacht te laten afleiden door de kleine dingen des dagelijkschen levens, die bij haar, als vrouw van dezen huize, kwamen aankloppen. En het was ook niet noodig dat zij lang naar iets uitkeek om haar dagen te vullen, want amper veertien dagen nadat Hortense haar het bericht had gebracht, dat de hofintendant gedwongen naar Brussel werd overgeplaatst, verraste haar de binnenmeid met het bericht, dat de kamer van freule Hortense op slot was en een brief aan de klink hing. Het was niet noodig dat zij het angstige meisje op den voet volgde; zij wist met pijnlijke zekerheid wat deze brief zou bevatten.

Schijnbaar rustig zat zij in den zetel, als het meisje haar zwijgend den brief toereikte. Door het venster kijkend, rustten haar oogen op het kalme vlak van den vijver, op het rustige groen van de bosschen, op de stoere gestalten van de dreefboomen. En in haar schoot rustte de brief. Zij rukte den omslag open en las: ‘Ma mère. Ik volg de Choiseul. Adieu. Hortense.’ Meer niet.

De trotsche hand had deze woorden geschreven, de harde streep onder dien naam getrokken. Met verbeten mond zat gravin Martha daar, bewoog niet, scheen niet meer te leven.

[pagina 73]
[p. 73]

Alleen haar oogen fonkelden. Een meesje streek op den vensterrand, voelde den scherpen blik en vluchtte ijlings. Vóór het middag was, belde zij de meid, beval: ‘Het paard zadelen!’ Herhaalde haar bevel, huilde het de verschrikte vrouw toe. Reed af, zonder om te zien. Niemand wist waarheen de reis ging, of hoelang ze duren zou. Alleen gravin Martha wist het.

Tegen avond was ze te Antwerpen. In den vroegen morgen zat ze reeds in den zadel en vóór het middag was, wenkten de Brusselsche torens. Geen oogenblik had ze zich nuttelooze rust gegund. Gebroken, maar stijf van ongeschonden trots, belde zij aan het hotel waar tante verblijf hield. Haar eerste vraag was: ‘Waar is de Choiseul?’

De oude dame had een begrijpend glimlachje. ‘Ma chère, wij doen de zaken nooit half. Het heerschap werd niet alleen naar Brussel geroepen, wij hebben hem een statie verder gezonden. Op dit oogenblik zal hij niet verre meer van Parijs zijn, waar hij aan den dienst van Marie-Antoinette, dochter van Hare Keizerlijke Hoogheid, wordt gehecht.’

Het was haar aan te zien, dat zij met bijzondere voldoening met dit bericht uitpakte. Maar gravin Martha scheen niet bereid tot grenzelooze bewondering voor zooveel vermogen en toewijding. Zij knikte stijf met het hoofd en knipperde haast onzichtbaar met de oogen. Zich dan volledig beheerschend, zei ze rustig: ‘Ik had me dan deze reis kunnen sparen. Adieu, ma tante!’ Wanneer zij in den zadel wipte, was het of zij op wandelrit uittrok. Zij keek niet om bij het verwonderde roepen van de oude dame.

Reed heel den dag en vond te Antwerpen onderdak. Gebroken van vermoeienis lag zij, met harde oogen wakend, gansch den nacht. Herkauwde de enkele woorden, die vóór haar oogen brandden. Het was niet het verlies van de dochter, dat haar mateloos verbitterde, maar de wijze waarop dit verlies geschied was. De bleeke morgen vond haar vroeg op. Zij talmde niet, en verliet de stad, zonder om te zien. Het werd avond vooraleer zij de bosschen zag naderen, de woningen waar menschen stonden, die haar eerbiedig groetten, en de witte muren van het

[pagina 74]
[p. 74]

kasteel, tusschen de rustige boomen. Wanneer zij stil hield op het voorplein, brandde de kramp in hand en voet; haar lichaam voelde zij niet meer. Twee meiden moesten haar uit den zadel heffen en binnendragen. Zij liet geen kreet, maar schreide van de pijn, die haar onmeedoogend martelde. Weigerde eten, drinken, joeg allen op de vlucht met barsche woorden, of alleen met den stalen blik uit haar koele oogen. Op een morgen kwam ze naar beneden, uiterlijk kalm en beheerscht, en had een glimlach. Zij sprak, - het was voorbij. Zij alleen wist wat het gekost had.

Zij was reeds geruimen tijd thuis, als de dragonderskapitein aangemeld werd. Stilaan was men zijn afwezigheid gewoon geraakt en nu hij daar was, wist men eerst goed dat hij weg geweest was. Hij had den smallen weg genomen, die langs de zandbergen achter de vennen voert en achter in het park uitkomt. Langer dan noodig was, stond hij bij zijn paard, klopte het in den nek en fluisterde het allerlei onverstaanbare woorden toe. ‘Maria,’ zei hij als de gouvernante hem groette, maar zijn grandezza was klein geworden en over hem lag de angst van het kind, dat een berisping vreest. Hij verkreeg van haar, dat zij zijn komst aan de Vrouwe zou melden, en na haar trok hij schoorvoetend de trap op.

Haar spot was ongenadig, als zij hem zag. Hij was de berooide hond, die na velerlei avontuur het veilige hok opzocht. ‘Kaal, mon frère,’ hakte zij en in hem was niets meer van den fieren krijgsman, die den Brusselschen grand monde met zijn baldadige verhalen verblufte. Hij boog het hoofd, deemoedig, in rouwvol schuldbewustzijn wachtend op haar woede die hem slaan zou, op haar verachting die zij hem in het gelaat zou spuwen, bij voorbaat bereid alles te dragen, alles te verloochenen, alles af te zweren.

Hij wachtte vruchteloos. Wanneer hij opkeek, aarzelend het hoofd heffend, zag hij haar oogen, die onbewogen op hem rustten. Hij meende Martha, zijn hooghartige zuster, te kennen. Maar deze was een andere vrouw. Het kon de trots zijn, die haar verstarde, maar deze oogen waren een raadsel. Hij boog en gleed

[pagina 75]
[p. 75]

weg, even wachtend aan de deur. Daar zij geen beweging maakte en geen woord sprak, deed hij den laatsten stap en ademde verlicht op, als hij in de gang was. Hier kwam mild leven hem tegemoet, al was het maar een late zonnestraal, die op den bleeken muur leefde, of dit vogellied, dat van uit het avondlijk park hier rustig sterven kwam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken