Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De harde weg (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van De harde weg
Afbeelding van De harde wegToon afbeelding van titelpagina van De harde weg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (14.67 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De harde weg

(1945)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIV.

In den laten namiddag - nieuwjaar was sedert geruimen tijd voorbij en de dagen begonnen al ordentelijk te lengen, - klonk hoefgetrappel door tot Michaël, die bij het venster, waar zijn tafel stond, gebogen zat over boek en blad. Haast werktuiglijk keek hij door het raam, met den blik van hem die uit diep gepeins wordt gerukt door de geluiden van den dag, hoort, ziet, maar niet herkent. Hij zag den ruiter, die vóór de woning stilstond en onderzoekend opschouwde; en enkele passen achter hem een anderen ruiter, even kleurig gekleed. En dan

[pagina 126]
[p. 126]

eerst drong herkennen tot hem door. ‘Oom Alexander!’ zei hij halfluid, rukte recht en opende ijlings het venster. ‘Oom, oom!’

Hij liep de trappen af, opende de poort. Oom Alexander stond vóór hem. ‘Wel een blijde inkomst in de stad Loven!’ schertste hij. Als hij den zorglijken blik van den jongen man zag, stelde hij gerust: ‘Neen, ik heb geen kwade berichten mee. Alles is thuis zooals het hoort, en als ik in deze stad gelegenheid kan vinden om dit paard te stallen en mijn moegereden lichaam wat te laten rusten, gaat het mij ook zooals ik het wenschen mag, - althans voorloopig.’

Hij zei deze laatste woorden zachter, zorgzaam het hoofd schuddend. Maar in de vreugde om het onverwachte bezoek, merkte Michaël dit niet. Logies kon in deze woning natuurlijk gevonden worden, voor paard en voor ruiter. Hij zou dadelijk om een stukje eten verzoeken, hoewel de dienstknecht op dit ongewone uur misschien moeilijk kon te bereiken zijn.

‘En die man daar is als mijn schaduw,’ zei Alexander, den ruiter wijzend die, nog steeds in den zadel zittend, zwijgend toeluisterde. ‘Hij vergezelt mij. Allicht kan hij... Maar kom, dat vraag ik hem zelf.’

Hij voerde met hem, in een taal die Michaël niet verstond, een kort gesprek en de ruiter sloeg militair aan en reed de straat verder op. ‘Nu ben ik uw gast,’ boog Alexander.

De bijgeroepen dienstknecht stalde het paard en diende na korten tijd een eenvoudig maal op. Michaël, die niet gewoon was op dit uur te eten, keek glimlachend toe. Oom Alexander had een stevigen eetlust en voor zijn jaren zag hij er erg goed bewaard uit, en met die uniform... Ja, nu vroeg hij zich af waarom hij, die thuis gewoonlijk in jachtkleedij rondliep, voor deze gelegenheid de oude uniform aangeschoten had.

De lichte zinspeling, die hij daarop maakte, miste, schijnbaar althans, haar bedoeling. Alexander scheen verdiept in zijn maaltijd en had alle bezigheid met den hespeknook en het versche, nog geurende brood; en het schuimende Diestersch scheen hij niet te versmaden.

[pagina 127]
[p. 127]

Barmhartig toeziend, kon Michaël het niet over zijn hart krijgen hem met vragen te kwellen. Maar als Alexander op dit slagveld alle hindernissen genomen en alle vijanden geslagen had, strekte hij zich behaaglijk lui in den zetel uit, vouwde de handen op den buik en de voeten uitstekend, zuchtte hij: ‘Ik heb altijd gehoord dat Loven een aangename stad is, en ik begin dat te gelooven...’

‘Misschien komt ge ook naar hier als student, oom?’

Alexander keek hem wantrouwig, onderzoekend aan, nipte een broodkruimel van zijn dolman, greep dan het leege glas en zoog nog een laatsten druppel op. ‘Het zal niet lang zijn, lieve neef. Het zal niet lang zijn...’ Hij zei dit moedeloos, haast wanhopig en het ontstelde; Michaël.

‘Ik begrijp niet, oom. Wat heeft dit te beduiden?’

Hij was weer de onbezorgde, vrije vogel in dit losse gebaar, in dit zorgelooze woord. ‘Niets, neef, niets; alleen dat Zijn Majesteit het verlangen uitgedrukt heeft zijn dragonderskapitein even terug te zien. Best te begrijpen, misschien is hij bezig het aloude La Tour-regiment opnieuw in te richten en moeten al dezen, die met een bijzondere zending gelast werden, daarom terugkomen...’

‘Een lange reis, oom, tenware...’

Hij schudde het hoofd. ‘Ik weet goed hoe ver Weenen is, mijn beste jongen. Heb daar ondervinding van... De weg, dat is het niet... Is er nog iets in uw kruik?’

Hij dronk, gulzig, als iemand die een langen rit achter zich heeft.

‘En uw gezel?’

‘Mijn schaduw, heb ik u gezegd. Hij zal mij vergezellen tot in de hoofdstad. Lief van den keizer, is het niet, mij een reisgezel te bezorgen? Bracht mij het... de uitnoodiging.’

‘En wanneer zien wij u terug, oom?’

Alexander bekeek den jongen man onderzoekend. ‘De studie heeft u zeker geleerd nieuwsgierig te zijn, en op dat punt beschouwd, hebt gij hier wel gewonnen. Zal ik u antwoorden? Kan ik u antwoorden? Hier, schenk nog eens in... Kan ik weten

[pagina 128]
[p. 128]

wat de keizer mij zeggen zal? Of hij mij generaal maakt, of veldmaarschalk, of... ja, ik weet niet wat hij allemaal van zins kan zijn!’

De gemaakte ernst, waarmee hij dit zei, deed Michaël glimlachen. ‘Jong volk stuurt hij naar de slagvelden, oom, en wijze, bedaagde menschen houdt hij als raadgevers.’

Alexander knikte berustend. ‘Ik begrijp, die stijve poot... Tijd is uit. Nu, we zullen zien wat hij met ons voorheeft.’

Hij dronk en vertelde, de eene geschiedenis na de andere en het was duidelijk te merken, dat hij weer leefde in de lang vervlogen dagen-, wanneer hij die uniform te velde droeg en den roem van de La Tour-dragonders hielp schragen. Hij dronk, - en wanneer dominus Coornhert tegen den avond aankwam en zijn onverwachten gast begroette, geraakte Alexander moeilijk recht. Tot woorden bracht hij het niet, maar zwijgend, en in dit halve duister, had zijn houding iets bewaard van den strammen militair en zijn verschenen uniform kwam er nog goed voor.

Michaël bracht hem in zijn kamer. Wanneer hij afscheid nam, belovend hem bij het eerste kleppen van de kerkklok te zullen wekken, greep Alexander hem bij den arm, alsof hij hem iets zeggen wilde. Maar hij scheen zich te bedenken en zei, met eenigszins dubbele tong: ‘Het leven is een raar ding, neef... En vrouwen zijn nog raarder. Hoed u, allicht volgt er een geheime zending... Maar ik kom terug, La Tour liegt niet... Kan dat nog zeggen, die arme Grangé niet meer...

Michaël luisterde glimlachend naar dat duistere gemompel. De naam Grangé trof hem echter en hij vroeg: ‘Grangé, zegt ge, oom, pastoor Grangé bedoelt ge?’

Alexander keek met kleine oogen naar hem op. ‘Ja, pastoor Grangé. Of komen de dooden soms terug?’

Meer kreeg hij er niet uit, maar het was voldoende om te weten dat zijn eerste leeraar, de eenvoudige, goede dorpspastoor, het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. In den beginne ontstelde het hem niet, hij herinnerde zich hoe hij hem bij zijn laatste bezoek gevonden had. Maar stilaan kreeg dan

[pagina 129]
[p. 129]

leven in hem, al wat in de diepten van hart en herinneringen geborgen was, en hoe verder zijn blik gleed over alles wat hem gedurende de voorbije jaren aan pastoor Grangé gebonden had, hoe dieper, scherper zijn pijn werd. Hij herinnerde zich nu duidelijk zijn stem, de hand die op zijn hoofd rustte en dien teeren geur van kaarsen en wierook, die om zijn vingers zweefde. Zijn oogen, zijn gang door den zonbeschenen tuin; zijn blik, die een koestering was, als hij de verhalen uit de gewijde geschiedenis leven en gestalte gaf. En ook dit andere werd hem nu lijfelijk nabij: zijn groot verlangen, en hoe het ongenadig werd weggesnoeid, de wonde die in hem, wellicht ook in het hart van den ouden herder, zoo lang en bitter knaagde. Hij zag zijn moeden stap en dit gebroken handgebaar bij het laatste bezoek; en den kommer van Amelie, zijn zuster, en Trude.

In den avond zat Michaël alleen. In de kamer naast hem ging het geluid van oom Alexanders licht gesnork. Maar het was dàt niet, wat hem zijn rust roofde.

 

* * *

 

Bij 't eerste morgenkrieken stond de vreemde ruiter op de straat, vóór de woning, geduldig wachtend. Alexander, moeilijk geeuwend, bemerkte hem en Michaël zag zijn ontstemming. Bij het ontbijt sprak hij weinig en at nog minder. Peinzend stond hij vóór den spiegel, streek den floeren steek glad.

Het afscheid was kort; het was of Alexander zich losrukte. ‘Tot weerziens!’ zei hij, maar het klonk of hij daar heelemaal niet zoo zeker van was. ‘En groet mij uw moeder, en Claire, en... Hortense.’

Hij knikte als hij naar het paard ging, maar geraakte alleen in den zadel. ‘En avant!’ riep hij, en Michaël kwam het voor dat deze stem schor klonk, haast een kreet van pijn.

‘Oom!’ riep hij, maar zijn stem bereikte de ruiters niet meer, die reeds in galop heendraafden. Waar de straat kromde, meende Michaël dat oom Alexander omkeek, en de hand, die de rijzweep droeg, ten groet hief, maar hij kon zich bedrogen hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken