Barmhartig toeziend, kon Michaël het niet over zijn hart krijgen hem met vragen te kwellen. Maar als Alexander op dit slagveld alle hindernissen genomen en alle vijanden geslagen had, strekte hij zich behaaglijk lui in den zetel uit, vouwde de handen op den buik en de voeten uitstekend, zuchtte hij: ‘Ik heb altijd gehoord dat Loven een aangename stad is, en ik begin dat te gelooven...’
‘Misschien komt ge ook naar hier als student, oom?’
Alexander keek hem wantrouwig, onderzoekend aan, nipte een broodkruimel van zijn dolman, greep dan het leege glas en zoog nog een laatsten druppel op. ‘Het zal niet lang zijn, lieve neef. Het zal niet lang zijn...’ Hij zei dit moedeloos, haast wanhopig en het ontstelde; Michaël.
‘Ik begrijp niet, oom. Wat heeft dit te beduiden?’
Hij was weer de onbezorgde, vrije vogel in dit losse gebaar, in dit zorgelooze woord. ‘Niets, neef, niets; alleen dat Zijn Majesteit het verlangen uitgedrukt heeft zijn dragonderskapitein even terug te zien. Best te begrijpen, misschien is hij bezig het aloude La Tour-regiment opnieuw in te richten en moeten al dezen, die met een bijzondere zending gelast werden, daarom terugkomen...’
‘Een lange reis, oom, tenware...’
Hij schudde het hoofd. ‘Ik weet goed hoe ver Weenen is, mijn beste jongen. Heb daar ondervinding van... De weg, dat is het niet... Is er nog iets in uw kruik?’
Hij dronk, gulzig, als iemand die een langen rit achter zich heeft.
‘En uw gezel?’
‘Mijn schaduw, heb ik u gezegd. Hij zal mij vergezellen tot in de hoofdstad. Lief van den keizer, is het niet, mij een reisgezel te bezorgen? Bracht mij het... de uitnoodiging.’
‘En wanneer zien wij u terug, oom?’
Alexander bekeek den jongen man onderzoekend. ‘De studie heeft u zeker geleerd nieuwsgierig te zijn, en op dat punt beschouwd, hebt gij hier wel gewonnen. Zal ik u antwoorden? Kan ik u antwoorden? Hier, schenk nog eens in... Kan ik weten