Verbleekt en kleurverschoten, grijsbestoven uniform en dit klein, mager geworden aangezicht, - was dat oom Alexander? ‘Oom,’ stamelde hij.
De man knikte. ‘Valt niet mee?’ knikte hij met bitteren zelfspot. ‘Nu, de tocht was lang, en ik zal er niet boos om zijn eindelijk dien vervloekten paardenrug niet meer onder mij te weten...’ Hij keek Michaël vragend aan. ‘Op wandel?’
Michaël schudde het hoofd. ‘Kom van Loven.’ Hij herinnerde zich plots het laatste bezoek van oom in de universiteitsstad. ‘Ik studeer daar nog altijd. Kom eigenlijk onverwacht thuis.’
Er kwam iets guitigs op het aangezicht van den krijgsman; naar de ooghoeken toe liepen de rimpels als een dichtgeweven spinneweb. ‘We zullen mekaar helpen,’ zei hij ondeugend. Michaël vroeg zich peinzend af hoe deze man, eindelijk thuiskomend na jarenlange afwezigheid, zijn hulp zou kunnen noodig hebben. En wat hemzelf betrof...
Zij reden naast elkaar in de dreef. ‘Het was zomer toen ik vertrok,’ zei oom Alexander zacht, ‘de jaren zijn lang geweest...’ Hij lachte een kinderlijk, onbezorgd lachje. ‘Al gemerkt hoe de jaren soms een eeuwigheid duren, en soms voorbijrazen? Een vreemd ding, het leven.’ Hij schudde het hoofd over deze vaststelling. Dan liet hij zijn oogen over het land gaan, dat rustig in den zonneschijn lag, en over de boomen.
‘De bosschen zijn gegroeid, en hoe schoon is deze zomer...’ Zijn handgebaar was als een streeling. Hij rukte zich los en vroeg zakelijk: ‘En thuis?’
‘Onveranderd. Van Hortense geen nieuws. Claire is gehuwd, dat weet gij toch, en is welvarend; er is een kind.’
‘Wij alleen veranderen,’ mompelde Alexander en dan ging zijn aandacht weer naar het land, de boomen. Hij zag het volk op de akkers en de rustig zeilende wolken over de donkere bosschen, en dit scheen hem te verzadigen.
Gravin Martha was wel verrast door beider thuiskomst. ‘Ga u omkleeden,’ zei ze tot haar zoon, ‘het is een verre reis geweest.’