Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De harde weg (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van De harde weg
Afbeelding van De harde wegToon afbeelding van titelpagina van De harde weg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (14.67 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De harde weg

(1945)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

XXI.

Wanneer Michaël dit antwoord las, voelde hij dat de laatste steun hem ontviel en dat hij in deze aangelegenheid uitsluitend op zichzelf aangewezen was. Er leefde geen bitterheid in hem; hij had de vaste overtuiging dat de abt geen enkele mogelijkheid om hulp te bieden zou verzuimd hebben, als die binnen zijn bereik had gelegen. Hij zou dus alleen tegenover zijn moeder staan en wat hij zich ook voorspiegelde, hij wist dat hij in dit gevecht de neerlaag lijden zou. Toch dwong hij zich tot de reis, en dagen vóór zijn vertrek was het een wanhopige strijd, dien hij tegen zichzelf en zijn wankelmoedigheid te voeren had. Er kwamen oogenblikken dat hij zich sterk voelde, woord en wending vanzelf op de lippen kwamen om zijn pleidooi te stoffeeren; en plots was het hem, of de bodem hem onder de voeten weggleed en hij daar hulpeloos stond als een onmondig kind.

Hij weifelde wanneer hij zich gereedmaakte om te vertrekken, weifelde wanneer hij de deur achter zich dichttrok en de straat en de wijde wereld vóór hem lag. Weifelde wanneer hij den weg naar het noorden insloeg, - hij kon de richting naar het zuiden gekozen hebben, de groeiende zomerzon tegemoet en den jongen dag en het kommerlooze leven. Er groeide een angst in hem naarmate de gekende dorpen, de vertrouwde bosschen naderden. Wanneer hij aan den ingang van de groote dreef stond, doorworstelde hij de zwaarste bekoring. Een ruk aan den teugel en het paard, gedwee gehoorzamend, stond met den kop naar het zuiden. Eén prik met de spoor, - niemand zou geweten hebben dat hij hier geweest was en morgen, of overmorgen, of volgende week, kon hij een brief schrijven, waarvan elk woord naar zin en bedied zuiver kon afgewogen worden. Eén prik met de spoor, - hij rilde onder de bekoring.

Het geluid van een rustigen paardenstap trof zijn oor en hij wendde het hoofd om. Hij schrok geweldig. Was dat niet...

[pagina 185]
[p. 185]

Verbleekt en kleurverschoten, grijsbestoven uniform en dit klein, mager geworden aangezicht, - was dat oom Alexander? ‘Oom,’ stamelde hij.

De man knikte. ‘Valt niet mee?’ knikte hij met bitteren zelfspot. ‘Nu, de tocht was lang, en ik zal er niet boos om zijn eindelijk dien vervloekten paardenrug niet meer onder mij te weten...’ Hij keek Michaël vragend aan. ‘Op wandel?’

Michaël schudde het hoofd. ‘Kom van Loven.’ Hij herinnerde zich plots het laatste bezoek van oom in de universiteitsstad. ‘Ik studeer daar nog altijd. Kom eigenlijk onverwacht thuis.’

Er kwam iets guitigs op het aangezicht van den krijgsman; naar de ooghoeken toe liepen de rimpels als een dichtgeweven spinneweb. ‘We zullen mekaar helpen,’ zei hij ondeugend. Michaël vroeg zich peinzend af hoe deze man, eindelijk thuiskomend na jarenlange afwezigheid, zijn hulp zou kunnen noodig hebben. En wat hemzelf betrof...

Zij reden naast elkaar in de dreef. ‘Het was zomer toen ik vertrok,’ zei oom Alexander zacht, ‘de jaren zijn lang geweest...’ Hij lachte een kinderlijk, onbezorgd lachje. ‘Al gemerkt hoe de jaren soms een eeuwigheid duren, en soms voorbijrazen? Een vreemd ding, het leven.’ Hij schudde het hoofd over deze vaststelling. Dan liet hij zijn oogen over het land gaan, dat rustig in den zonneschijn lag, en over de boomen.

‘De bosschen zijn gegroeid, en hoe schoon is deze zomer...’ Zijn handgebaar was als een streeling. Hij rukte zich los en vroeg zakelijk: ‘En thuis?’

‘Onveranderd. Van Hortense geen nieuws. Claire is gehuwd, dat weet gij toch, en is welvarend; er is een kind.’

‘Wij alleen veranderen,’ mompelde Alexander en dan ging zijn aandacht weer naar het land, de boomen. Hij zag het volk op de akkers en de rustig zeilende wolken over de donkere bosschen, en dit scheen hem te verzadigen.

Gravin Martha was wel verrast door beider thuiskomst. ‘Ga u omkleeden,’ zei ze tot haar zoon, ‘het is een verre reis geweest.’

[pagina 186]
[p. 186]

Oom Alexander begreep; als de deur dichtviel, was hij haar voor en zei: ‘Ik zal het u niet moeilijk maken, Martha, en ik wil u de moeite besparen mij een verhoor af te nemen; hier is mijn biecht. Ik heb drie jaar gevang gedaan; onze genadige heer spot er niet mee. Gij weet? Dan is het nutteloos het nog eens op te halen... Die uniform moet ik niet meer dragen... Van een lijfrente is geen sprake meer. Als rook verzwonden... Kunersdorf en al wat er op het lijstje staat, was van geen tel. Wapenroem is 's keizers sterke zijde niet... Martha, hier ben ik...’

‘Gij!’ fluisterde zij. Tot zijn verwondering zag hij, dat zij werkelijk uit haar lood geslagen was. Niet dikwijls voorgevallen, dacht hij bitter.

‘Hier is de verloren zoon. Gij moet mij niet om den hals vliegen en het is niet noodig het gemeste kalf te slachten. Maar in waarheid zou ik kunnen zeggen: ik ben niet meer waard uw broeder genoemd te worden...’

‘Vanwaar komt gij dan?’ vroeg zij en haar stem was weer vast.

Hij schudde het hoofd in gepeinzen. ‘Het is ver van Weenen tot hier en hoe platter de beurs, hoe langer de weg. Ik weet niet of dit hier de eindelijke rust is, of de zooveelste herberg...’

Zij antwoordde niet op deze onrechtstreeks gestelde vraag.

‘Uw kamer is gebleven,’ zei ze koel, ‘en ik heb geen bevel gegeven uw kleederen te verwijderen. Er zal in de keuken nog wel wat overgebleven zijn...’

Hij keek naar haar op met onzekeren blik. ‘Marthana, Marthana,’ fluisterde hij, glimlachend door zijn tranen heen. Dit koozende verkleinwoordje uit haar verre jeugd lokte onwillekeurig een glimlach op haar lippen, maar zij beheerschte zich snel. ‘Geen gekheid, Alexander!’ en zonder verder woord verliet zij de kamer.

Alexander voelde de stilte, die hem weldadig omringde. Door het venster zag hij het rustige park en den stralenden zonneschijn op de hooge boomen. Ingetogen glimlachte hij.

[pagina 187]
[p. 187]

Wanneer Michaël de trap afdaalde, stond hij plots vóór Trude. Zij droeg een stapel naaigoed en had hem waarschijnlijk niet bemerkt, want wanneer hij kuchte en haar naam zei, schrikte zij en een bloedgolf overtoog haar aangezicht.

‘Michaël!’ fluisterde ze verward. Snel hervatte ze: ‘Heer!’

Hij glimlachte onwillekeurig om haar verwarring, meer nog om dat hoofsche ‘Heer!’, dat zij met lichte buiging uitsprak.

‘Laat dit,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Hebben wij niet als kind samen gespeeld?’ Hij glimlachte om haar aarzelenden glimlach. ‘ik ben er blij om u hier te zien,’ zei hij zacht. Er was voor hem op heel de wijde wereld niets anders meer dan die rustige zonnestraal, die op haar handen, op haar borst leefde, die op hem rustte. Er was iets tijdeloos in dit oogenblik en hij wist dat hij gelukkig was.

Een deur piepte, een stap naderde en gravin Martha stond aan de trap. ‘Is dit hier de naaikamer?’ vroeg zij en haar stem kraakte. ‘Of een ontvangzaal?’ Het meisje kromp ineen onder de bitsige woorden en boog het hoofd. ‘Niet duidelijk?’ hoonde gravin Martha. Als een geslagen hond kroop het meisje weg.

Als zij alleen waren, keek gravin Martha haar zoon aan en zei, spottend glimlachend het hoofd schuddend: ‘Dienstvolk! Ik zal ze wegzenden...’

‘Doe dat niet, moeder?’ zei hij zacht, haast smeekend.

Zij keek hem scherp aan, zoodat hij onder haar blik de oogen neersloeg. ‘Gij hebt me nog niet gezegd om welke reden...’

Hij begreep. Haar vraag rukte hem ongenadig in de harde werkelijkheid. Zijn hart ving razend te kloppen aan. Zijn geest was verward; alles wat hij in stille overpeinzing bedacht had, en de woorden die hij zeggen zou, de antwoorden op al de vragen die zij kon stellen, het warrelde alles wild door elkaar en hij vond geen woord.

‘Ik had... ontspanning noodig...’ fluisterde hij, den blik afgewend, als schaamde hij zich om de leugen. ‘Het is gedaan met de lessen... En ik kan hier zoowel studeeren als te Loven.’

[pagina 188]
[p. 188]

‘Zoo? Ik meen koffer noch boeken gezien te hebben?’ Zij wachtte niet op een antwoord en ging.

Hij luisterde roerloos naar het geluid van haar stappen in de gang; een deur viel dicht en de stilte omspoelde hem. Een zonnevlek gloeide op het witte hout van de trap. De gonzende slag van het bloed in zijn hoofd bedwelmde hem en hij leunde zijn brandend voorhoofd tegen den killen muur aan. Dit deed hem goed. Maar de pijn knaagde dieper. Hij wist dat hij niet langer blijven moest; zonder gevecht had hij reeds de nederlaag geleden.

Twee dagen hield hij het uit, dan vluchtte hij. Ongevraagd vergezelde oom Alexander hem. Samen reden ze de breede heerbaan op, zwijgend.

Toen het oogenblik van het afscheid gekomen was, reikte Alexander hem de hand. ‘Het is mijn zaak niet,’ zei hij zacht, en er lag iets vaderlijks in zijn stem, ‘maar het komt mij vóór dat gij niet opgeruimder vertrekt dan gij gekomen zijt.’

Een oogenblik keek Michaël den man aan die hem, in die burgerplunje, kleiner en ouder voorkwam. Dan schudde hij het hoofd en liet zijn oogen gaan over de heide en de lage boschjes.

‘Geldkwestie?’

Michaël had een medelijdend glimlachje; maar als Alexander zijn verhoor verder dreef, werd zijn aangezicht strak.

‘Vrouwen?’

Hij herhaalde de vraag niet. ‘Een behoorlijk huismeubel, maar meer ook niet,’ vervolgde hij. ‘Een man heeft wat anders te doen. Kan van ondervinding spreken; maar ja, jeugd...’

Hij kreeg den tijd niet om zijn wijsgeerige beschouwingen ten einde te spinnen. Michaël rukte aan de teugels, stak de hand ten groet omhoog; het paard stoof den mullen zandweg op, verdween achter de bosschen.

 

* * *

 

Einde Juli behaalde graaf Michaël de Velthoven cum laude zijn doctorstitel aan de Lovensche hoogeschool. Een maand

[pagina 189]
[p. 189]

nadien werd magen, vrienden en kennissen zijn huwelijk medegedeeld met gravin Aimée de Bellincourt. De kaart vermeldde: attaché bij rijksgevolmachtigde graaf Cobenzl, wonend huize ‘Den gulden lioen’, bij de Zavelkerk te Brussel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken