Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het ijzersterke prentenboek (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het ijzersterke prentenboek
Afbeelding van Het ijzersterke prentenboekToon afbeelding van titelpagina van Het ijzersterke prentenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.94 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Illustrator

P.W.M. Trap



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het ijzersterke prentenboek

(1869)–David François van Heyst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

Zomer en winter.

Des zomers als de zon helder schijnt en het overal warm is, dan gaan wij gaarne naar buiten. Want dan is het nergens zoo prettig als in de vrije natuur.

Mijnheer en Mevrouw Dijkveld woonden buiten. Achter hun huis was een groote tuin waar hunne kinderen 's zomers bijna den geheelen dag in speelden. Aan het eind van dien tuin vond men weilanden en een klein water, dat niet bijzonder diep was. In dit water een bad te mogen nemen was voor de kinderen een waar feest. ‘O, mama,’ riep de kleine Willem, ‘mogen we vanavond weer eens in het water gaan? Het was vandaag zoon warm; het water zal wel lauw wezen!’ ‘Het is goed,’ was het antwoord, ‘als Leentje den tijd heeft om meê te gaan.’ ‘Och, Leentje kan immers wel thuis blijven!’ riep Willem, ‘ik zal wel zorgen dat Lize en de anderen geen ongeluk krijgen!’ ‘Wel, daar kan ik zelve ook wel op passen,’ zie Lize, zeer beleedigd, ‘jij behoeft den baas niet over me te spelen!’ ‘Kom, kom,’ sprak Mama, ‘maak maar geen ruize; Leentje gaat mee, en zal op allen passen.’ ‘Maar, waarvoor is dat noodig?’ pruttelde Willem, ‘wij zullen toch niet verdrinken, en ik ben sterk genoeg om Kareltje te dragen, als hij niet goed loopen kan!’ ‘Ja, ik weet wel dat je heel knap bent,’ was het antwoord, ‘maar dat doet er nu niets toe: Leentje gaat mee, of je blijft thuis!’ Willem schikte zich wijselijk in zijn lot, maar hij bleef toch knorrig en toen het kleine gezelschap zich op weg begaf was hij nog oproeriger dan anders, zoodat Leentje hem met moeite regeeren kon. Aan het weiland gekomen, trok hij woest en haastig zijn goed uit en sprong met veel geweld in het water. Lize was veel bedachtzamer en verzocht haar broertje niet zoo te plassen. De kleine Jet vond het aangenamer om op den grond te blijven liggen en het spelletje aan te kijken, terwijl Kareltje eigenlijk wel graag in het water wilde gaan, maar het toch wat heel griezelig vond. Opeens klonk er een gil. Op een grooten afstand van Leentje lag Lize in het water te spartelen. Willem had haar telkens met water geworpen en had zoo om haar heen geplast, dat zij al verder en verder wegliep, tot dáár waar de beek veel dieper was, en plof, daar ging ze naar beneden. De dappere Willem wist niet beter te doen dan een keel op te zetten zonder een hand uit te steken. Leentje kwam verschrikt aanloopen met Caro, de hond, die in het water sprong en Lize ferm bij haar hemdje pakte, zoodat zij spoedig weer op het drooge was. Willem keek erg op zijn neus en moest nog maanden naderhand hooren, hoe mooi hij op zijn broêrs en zusters gepast had.

's Winters konden de kinderen van mijnheer Dijkveld wel geen bad nemen, maar toen er sneeuw lag, maakte men een groote sneeuwpop, en men had nog meer pleizier dan in den zomer.

De sneeuwman.

 
O zie, welk een prachtige sneeuwman daar staat,
 
Is dat geen manhaftige vent?
 
Pas op, dat hij ons met zijn bezem niet slaat,
 
Hij is vast aan het vechten gewend.
 
 
 
Hoe groot is zijn hoofd, en hoe zwaar is zijn lijf!
 
Zijn beenen zoo stevig en kort!
 
Al kijkt hij wat strak en al staat hij wat stijf,
 
O wee, als hij boos op ons wordt!
 
 
 
Dan slaat hij ons plat en dan drukt hij ons fijn,
 
Geen mensch is bestand voor zoo'n reus!
 
Wie zou er niet bang voor zoo'n speelmakker zijn,
 
Wie beeft niet bij 't zien van zijn neus!
 
 
 
Maar kijk, dat is raar, hij verzet toch geen voet,
 
Verroert zich geen enkelen keer,
 
Waar is nu zijn kracht en waar is nu zijn moed?
 
't Is alles maar schijn en niets meer!
 
 
 
Als 't zonnetje straks met haar gloed ons verkwikt,
 
Dan kan hij niet lang daar meer staan,
 
Maar krimpt in elkander, bevreesd en verschrikt,
 
En zal haast als water vergaan.
 
 
 
Zoo gaat het met velen, vergeten wij 't niet:
 
Hoe knap en hoe dapper ze ook zijn;
 
Wanneer men hun moed eens wat nader beziet,
 
Dan zijn het maar helden in schijn.

De knaap en de beek.

 
Aan 't beekje staat een jongen,
 
Een kleine vlugge guit;
 
Hij laat zich nooit goed wasschen,
 
En ziet èr smerig uit.
 
Het water wordt daar boos om,
 
En zegt: ‘ik loop u na!’
 
De jongen gaat aan 't loopen
 
Maart 't water grijpt hem drâ.
 
Het pakt hem bij zijn beenen,
 
De jongen krijgt zijn straf;
 
En 't water wascht hem netjes
 
Gezicht en handen af.
[pagina 16]
[p. 16]
 


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken