Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

Twaalfde hoofdstuk

DE eerstvolgende ontmoeting echter heeft plaats op klaarlichte dag. En dat kan zonder bezwaar.

's Middags, onder het eten, hadden Koop en Martinus het over de komende tentoonstelling gehad. De oogst was binnen en nu lag het in de bedoeling, de andere week een landbouwtentoonstelling te houden. Daar hoorden natuurlijk allerlei feestelijkheden bij, zoals kuipsteken en ringrijden, en op dat laatste onderwerp had Koop toen ongemerkt aangestuurd.

De vorige maal, dat was al weer een paar jaar geleden, had hij samen met Koba de derde prijs in de wacht gesleept. Dat was dus wel best bevallen, maar nu hij er een meisje op na hield, wou hij het deze keer toch liever eens met haar proberen.

Nou, dat was nogal glad, vond Trui, daar kon niemand hem hard om vallen, al was het dan voor Koba wel jammer, dat zij nu niet mee kon doen.

Niet mee kunnen doen? Dat zag Koop niet in. Waarom kon zij niet meedoen?

Wel, dat was toch gemakkelijk genoeg te begrijpen: Arnold was immers met zijn vrienden op een vacantietocht en het zou al net een treffer wezen, als hij tegen die tijd weerom was.

Koop keek verbaasd de kring rond. Omdat Arnold weg was, daarom zou Koba niet mee kunnen doen? Dat was toch al te gek. Had zijn moeder dan vroeger altijd dezelfde jongen gehad met ringrijden?

Gelukkig niet, viel Trui uit. Zij had met Martinus maar één keer gereden en dat was nog net een keer te vaak, want het draaide op niks uit. Hij was zo zenuwachtig, dat het paard er ook zenuwachtig van werd.

Nou ja, goed, dat deed er nu verder niks toe, daar ging het niet om, Koop wou alleen maar eens weten, hoe zijn moeder het indertijd aanlegde. Zij reed dus wel met een andere vent, waarom zou Koba dan niet mogen? Een doodgewone ringrijderij, wat zou dat nou, allemaal jonkvolk onder mekaar.

Ach nou, Trui wou er ook niks van zeggen, dat niet, Koba mocht natuurlijk wel, als ze wou, maar ze moest dan toch ook maar een ander weten te vinden...

Niks geen nood, lachte Koop dat laatste bezwaar weg. Jongens waren er bij de vleet, van Peeks, van Timmer, noem maar op. Desnoods vroeg ze Tijs, hier tegenover, dan hoefde ze er ook nog niet ver om te lopen en licht kans, dat die nog geen afspraak gemaakt had, ook al omdat hij hier nog niet lang was. Maar in ieder geval, dat kon ze met vragen gewaar worden. Vragen stond vrij.

Dat was ook zo. Nou, dan moest ze daar vanavond maar eens op af, het leek haar ook nog niet zo ongeschikt toe.

Tijs is op de deel bezig een lekke band te lappen, als ze bij hem komt en hem het verhaal in geuren en kleuren vertelt.

‘Nou, wat zeg ie er van?’ vraagt ze stralend.

‘Dat Koop een handige snaak is.’

‘Dat ook, vanzelf - ja en dan moesten ie dat droge gezicht van

[pagina 94]
[p. 94]

hem 'zien hebben - maar ik bedoel, hoe of ie d'r over denkt. Doe j' met?’

‘Zeker, nou, natuurlijk!’

Meteen komt Jan Nanning de deel op.

‘Zo, wat wordt hier bekonkelefoest?’

‘Vertel 't hem maar, Koba, hij is veel te nieuwsgierig en bovendien, een lid van de feestcommissie...’

‘O, heb ie 't feest in de kop!’

‘Wij hadden af'sproken, om samen met te doen an 't ringrieden. oom Jan. Nou weet ie 't.’

‘Juust! Nou, dat kan mooi. As ie onze sjees met de broene altmet gebruken wilt...’

‘Nou, wel geern,’ zegt Tijs. ‘Dan hè'k tenminste een bekend peerd.’

‘Daarom. As 't allemáál wildvreemd is, dat valt niet met.’ Een knipoogje naar Tijs en weg is Jan Nanning.

‘Wat moe j' daar nou van denken?’ vraagt Tijs zacht.

‘Och niks. Plagerij vanzelf. Hij kan immers niks weten?’

‘Dat zou 'k ook zeggen. Maar toch, Koba, ie hebt er vaak geen verstand van, hoe handig de mensen wat door hebt.’

‘Nee...’

‘Waar denk ie an?’

‘Ik dacht zo, as ie 't er es met hem over hadden.’

‘Met Jan Nanning?...’

‘Ja... d'r is geeneen, die j' beter vertrouwen kunt.’

‘Dat wil 'k geern geloven. Maar wordt 't er anders van, dat is voor mij de vraag. Schiet wij d'r wat met op?’

‘Maar as wij 't blieft verzwiegen, schiet wij daar dan wel wat met op? Straks komt Arnold weer en wat dan. Wat moet ik dan...’

Hij zucht.

‘Ie kunt er toch wel es over denken, Tijs. D'r moet toch raad schaft worden?’

Natuurlijk, hij weet het maar al te goed. Zo kan het niet doorgaan. Er dient raad geschaft te worden. Maar hoe...

In de dagen die volgen, denkt hij lang en breed over Kobas voorstel na. Dat Jan Nanning een goed raadgever is, heeft hij dit voorjaar bewezen bij Albert-Jan, waar ze met zijn hulp de moeilijkheden te boven zijn gekomen. Bovendien is hij niet iemand, die gauw voor een ander uit de weg gaat. Hij staat zijn mannetje; daar krijgt Tijs tijdens het tentoonstellingsfeest ook nog weer een staaltje van te zien.

Het is bij het hardlopen met hindernissen, waar Jan Nanning de leiding heeft; hij moet het vertreksein geven.

Een bende volk staat er om heen en ook de burgemeester mengt zich onder de aanwezigen.

De eerste twee jongens staan klaar.

Jan Nanning telt: ‘Een... twee...’

‘Drie!’ voltooit de burgemeester.

De jongens rennen weg.

Ho!’ roept Jan Nanning.

Verbaasd keren ze terug.

[pagina 95]
[p. 95]

‘Dit geldde niet,’ verklaart Jan Nanning en zet ze weer op hun plaats.

Opschudding onder de toeschouwers.

Jan Nanning telt: ‘Een... twee...’

‘Drie!’ commandeert de burgemeester.

En weer schieten ze vooruit.

‘Ho!’ roept Jan Nanning. ‘Wij doet 't over voor de derde keer.’

Nu staat de hele boel op stelten. De burgemeester heeft mèt zijn kleur zijn waardigheid verloren. Spierwit stapt hij naar voren, om een stuk op te spelen tegen Jan Nanning, die zich nergens aan stoort. Bedaard stelt hij de jongens weer op en telt vervolgens: ‘Een... twee... drie!’

‘Hoera!’ schreeuwen er verscheiden, maar dat is niet ter ere van de lopers, want wie het wint kan weinig meer schelen, nu Jan Nanning reeds de overwinning van de dag heeft behaald.

Als hij het even wachten kan, om den witten burgemeester te woord te staan, doet hij dat op zijn kalme, maar zakelijke manier.

Meneer de burgemeester moet hem zijn optreden van daarnet niet kwalijk nemen, want hij is hier bij dit spel nu eenmaal met de leiding belast. Als de burgemeester dat even goed bedenken wil, zal hij inzien dat er geen enkele reden voor is, om hem de kast uit te vegen.

Daar kan de burgemeester het mee doen.

De wedstrijd is op de achtergrond geraakt. Geestdriftig behandelen de omstanders het optreden van Jan Nanning. Een boer die den burgemeester op zijn nummer durft te zetten en dat nog wel ten aanschouwe van al het volk, zoiets gebeurt niet alle dagen.

Ook Tijs is er nu wel voorgoed van overtuigd, dat hij niemand beter in de arm zou kunnen nemen. Maar lang tijd om er over na te denken heeft hij op het ogenblik niet, want de ringrijderij begint en die eist onverdeelde aandacht.

Het is te hopen, dat ze het er beter afbrengen dan Koop en het wicht. Dat is geregeld mis.

Ze stappen in. Ep Strik, de stroper, drukt Tijs grinnikend de hand en zegt te hopen, dat hij voor zijn baas in gewiekstheid niet zal onderdoen.

Nou, ze zullen hun beste beentje voorzetten. Wat doen ze hier anders?

Het begin is werkelijk veelbelovend. Tijs ment met vaste hand en zijn rust schijnt aanstekelijk te werken op Koba.

Maar als ze op een gegeven ogenblik weer de ring naderen, staat er een nieuwe en opvallende verschijning bij de schare. Hij is in zomertenue, heeft een bruinverbrande kop en een rugzak aan riemen over de schouders. Arnold...

Op het alleronverwachtste en meest ongelegen tijdstip is hij terug gekomen. Tijs althans voelt zich ver van behaaglijk, als hij de donkere ogen somber op de sjees ziet gericht. En Koba's hand mist de noodzakelijke zekerheid...

Maar de verwarring duurt bij Tijs niet lang; verdorie nog toe, hij zal zich zeker uit het veld laten slaan door dien opschepper. Hij werpt een steelse blik naar Koba. Haar gezicht staat onbewogen, maar het is een beetje bleker dan zoeven...

[pagina 96]
[p. 96]


illustratie

[pagina 97]
[p. 97]

Hij verzet zijn voet en duwt zijn knie bezwerend tegen haar been, alsof hij zeggen wil: wicht, hou je taai!

En dat bezielende gebaar schijnt te helpen. Haar kleur komt langzaam terug en haar hand is nu weer even zeker als tevoren.

En zo kan het gebeuren, dat ze toch nog met de tweede prijs gaan strijken, vlak achter Ep Strik, die samen met Albertien van Appies Ap de wedstrijd wint.

Die avond is er prijsuitreiking bij Peeks in de vergunning. Al 't jonkvolk is er bij tegenwoordig, als Tijs een servies van de feestcommissie in ontvangst neemt. Daar moet op gedronken worden! Na Ep geeft ook Tijs een rondje en onder het eerste gehos bewonderen Koba's vriendinnen haar aanwinst. Het is een prachtig mooi servies, dat zal ze later wel kunnen gebruiken. Uit het één komt het ander voort, Arnolds naam wordt genoemd. Waar zit die reiziger?

Die zit bij Bartels in 't café, weet Meindert Timmer te vertellen, en dan is het geschreeuw niet van de lucht.

Bij Bartels, helemaal aan 't andere eind van 't dorp? Hoe raakt hij daar zo verzeild. Misschien is 't hem hier wel te vol. Nou, een mooie meneer. En een mooie manier, om je meid in de steek te laten. O, daar is Koba voor een keer niks rouwig om, die heeft zich vandaag best vermaakt. Ze had het wel minder kunnen treffen. Laat dien student maar zitten, waar hij zit, hij zit daar goed. Wel ja, daar zijn ze het tenslotte allemaal roerend over eens. Tijs heeft wel wat verdiend, Koba is hem gegund vanavond. Ze slaan hem uitgelaten op de schouder en roemen zijn meid. De mooiste meid van Delleveld. Dat hij daarmee op stap komt, mag wel een wonder heten, want het is nog nooit van zijn levensdagen gebeurd, dat er een ander tussen kwam. Maar het is hem gegund, hoor! Van harte! Van ganser harte, Tijs!

Het zijn maar rare ruwe uitroepen en het is dan ook helemaal geen wonder, dat Koba hevig kleurt, maar Tijs ziet dieper en duidelijk onderscheidt hij de kameraadschappelijke toon, die zich achter dit spektakel verschuilt. Die zegt hem, dat hij vandaag meer gewonnen heeft dan een theeservies; de vriendschap van het volk heeft hij gewonnen - en die is hem heel wat waard.

Eendrachtig zingend trekken ze de deur uit, het dorp in. Maar ze komen niet ver, want voor het huis van den dokter is een oploopje. Daar staat een troepje boeren te kijken naar Arnold, die zwaaiend de stoep beklommen heeft en nu wild aan de bel rukt. Voor het dringendste spoedgeval kon niet woester gebeld worden en in minder dan geen tijd is dan ook de deur opengezwaaid. Met een ontsteld gezicht staat de grijze doktersmevrouw in de opening.

‘Aha!’ lacht de student. ‘Dat... dat valt me mee. Ik was nieuwsgierig... of of de echtgenoote van mijn oude collega reeds... ter ruste was was gegaan... mmaar ik zie...’

Lachend wendt hij zich naar de aanwezigen, maar hij verliest daarbij zijn evenwicht, zodat hij hals over kop de stoep af buitelt en op het grintpad liggen blijft. Als hij haastig overeind krabbelt, is de deur reeds met een slag gesloten, terwijl het publiek hem hatelijk uitjouwt.

Even staat hij besluiteloos, maar dan ontdekt hij Tijs aan Koba's

[pagina 98]
[p. 98]

zijde tussen de toeschouwers en slingerend, met vertrokken gezicht, stevent hij in hun richting.

‘Aha!’ sist hij. ‘Dat zie ik gelukkig! Dadat noem ik... fráái! Eerst samen uit rijden en... enne... dan... na afloop een wwandeling... Maar ik zal je leren, vuile boer... om met... om met een ander z'n meisje uit te gaan... ik zal...’

Een paar driftige slingerpassen... Ver hoeft hij niet te lopen, want Tijs komt hem al tegemoet. Trillend van woede verkoopt hij den student een opstopper, zo stevig dat die schreeuwend ondersteboven rolt.

Maar hij ligt niet lang op de grond. Tijs is over het kookpunt geraakt, hij raapt den kerel op en legt hem als een kwajongen over de knie. Dan slaat hij er op, fel en ongenadig. En er is niemand, die voor Arnold opkomt, niemand die voor hem in de bres springt. Integendeel, het jonkvolk juicht luidruchtig, met uitbundig hoerageroep. Dit is de tweede keer vandaag, dat de boeren van zich afbijten. Zo behandelt men hier eigenwijze windhappers! Zo werkt men hier met scheldende opscheppers af!

Ziezo, nou kan 't vooreerst wel lukken. Tijs zet den student tegen een telefoonpaal. Zo, en als hij zich nu maar goed vast houdt, dan hoeft hij ook niet bang te wezen, dat hij weer ondersteboven valt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken