Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy (2002)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F. Bulhof



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy

(2002)–O.C.F. Hoffham–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§. 44. De nederigheid is den poëeten eigen

De nederigheid is den poëeten eigen. Ik heb reeds aangetoond, dat de dichters hunne verheven kunst, vaerzen te maaken, gemeenlyk laag noemen (§. 43.); een spreekend bewys hunner nederigheid! Do De Cock Ga naar voetnoot256, in de Voorreden voor

[pagina 92]
[p. 92]

zyne Proeve van Mengeldichten, vergelykt dus uit nederigheid dit dichtwerk met eene smalle en laage hut; ook zingt hy daarvan in de Opdragt:

 
Daar 't om uw Naam myn smal gedicht ontziet;

en het is zeer eigenaartig, iets dat niet te breed is, smal te noemen.

Men vind alöm voorbeelden, dat poëeten van zichzelven, zeer ootmoedig en nederig spreeken. Aldus zegt de Decker, in zyn Lof der Geldzucht:

 
Daar is onlangs geleên een Decker opgestaan,
 
Een dichterken van Dort, 't welk ook wel derf bestaan
 
In zyn Neêrduitschen rym ons zo wat aftetouwen.
 
Dat bloeiken, enz.
 
(Bladz. 119) Ga naar voetnoot257

Zo noemt Focquenbroch zichzelven:

 
Een Poëetje
 
Als een scheetje
 
In het steedje
 
Aen het Y.
 
(Dichtwerken, Deel II, bl. 382) Ga naar voetnoot258

Dus legt Jacobus Rosseau zynen zingenden kraamer, Krispyn, in den mond:

 
Ook heb ik de ontmantelde apotheker Rootkeel zonder kuit;
 
Ook Aran en Titus, boertig berymd door Rosseau, dat gekke poëetje.
 
(Bladz. 69) Ga naar voetnoot259

Zo laat Van Der Hoeven zynen Dokter Windmolen zeggen:

 
Ik lagch met Willem van der Hoeven;
 
Die staat de kop meê dwars op schroeven:
[pagina 93]
[p. 93]
 
Hy wil meê rymen, goeije man!
 
Maar och! de bloed weet nergens van.
 
(Het Koffyhuis, Tooneel II) Ga naar voetnoot260

Zo laat Nomsz zynen Niemant zeggen:

 
-- -- -- Ik heet geen Nomsz, mynheer;
 
Dat is een rymelaar: zyn werk is vol gebreken;
 
Och! als de jonge sterft zal Niemant van hem spreeken.
 
(Iemant en Niemant, II. Bedr., VI. Toon.) Ga naar voetnoot261

Somtyds echter is de nederigheid der poëeten niet ter goeder trouwe, en snorkende verwaandheid onder hunne zelfbeschimpingen verborgen; want men weet, hoe zy zich belgen, als het publiek of een ligchaam kritieken hunne ronde taal naar den letter opneemt. De zo even aangehaalde ootmoedige Nomsz, dien zeker de geestigheid zyner aangebragte zelfbeschimping kittelde; hoe gevoelig beledigd vond hy zich niet van de schryvers der Vaderlandsche Letteröefeningen Ga naar voetnoot262, door hunne beoordeeling van zynen Amosis! En echter hadden die schryvers op verre na niet van hem gezegd:

 
Nomsz is een rymelaar: zyn werk is vol gebreken;
 
Och ! als de jonge sterft zal Niemant van hem spreeken!

voetnoot256
Gerhard Theodorus de Cock (1733-1808, Friese dominee), Proeve van Bijbeldichten, Brieven, en Mengelzangen, Leeuwarden, bij Chalmot, 1765: ‘Opdragt aan Helena Rengers’, r. 30. UBL 1206 B 27.
voetnoot257
De Decker, Lof der geldsucht, p. 119.
voetnoot258
Van Focquenbroch, ‘Brief aan myn Heer van Brandwyk over zyn Avondschoolen’.
voetnoot259
Jacobus Rosseau, De Zingende Kraamer of Vermaakelyke Krispyn, Amsterdam, bij Niklaas Dor, 1718: ‘Ook heb ik de ontmantelde Apotheker, rotkeel zonder kuyt? / Ook Aran en Titus, boertig bereymd door ROSSEAU dat gekke poëetje’ (p. 69). KB 32 G 44. (Jan Vos was de schrijver van Aran en Titus, Amsterdam, bij Jacob Lescailje,1656. KB 448 L 25.
voetnoot260
Van der Hoeven, Het koffyhuis, Toneel elf, p. 17.
voetnoot261
Nomsz, Iemant en Niemant, bij Izaak Duim, 1768: II, sc. 6. In UBL 1094 E 19:2 staat op p. 30: ‘Ei spreekt toch Duitsch, mynheer, / Het Fransch heeft als ons Duitsch voorzeker zyn gebreken’.
voetnoot262
In 1761 opgericht door Cornelis Loosjes.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken