Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy (2002)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F. Bulhof



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy

(2002)–O.C.F. Hoffham–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§. 64. Slechte vaerzenmaakers heet men rymelaars

Slechte vaerzenmaakers heet men rymelaars. Want zeker niet allen, die zich met vaerzenmaaken bemoeijen, zyn boven het middelmaatige verheven (§. 41.); niet allen zyn even bekwaam, even kiesch in dien kunstigen arbeid. Veelen zyn hard in de schikking van den trant, of slordig in de keur der rymwoorden. Sommigen zondigen

[pagina 138]
[p. 138]

tegen de ziel, sommigen tegen het ligchaam, sommigen tegen beiden: en men kan niet loogchenen, gelyk de ridder Hooft elders aanvoert, dat

 
Menighe Ryme zoo is gemaekt,
 
Die ter ziele luttel smaekt;
 
(L. Ten Kate, Aenleiding, enz Deel I, bl. 720) Ga naar voetnoot400

en hier heet het:

 
Indien ge, ô dichter, dan zo hard en kwastig zyt,
 
In uwer vaerzen trant, als die van de eerste tyd,
 
Toont ge, als een bottrik in de rymkunst, u te draagen.
 
(Pels, Dichtkunst, bl. 26) Ga naar voetnoot401

Gelyk men nu hen, die keurige vaerzen maaken, puikdichters heet (§. 63.): zo geeft men hun, die harde, stootende, slordige, slechte vaerzen maaken, den verachtlyken naam van rymelaars. Dat deeze titel waarlyk een' verworpen' schimpnaam behelze, blykt uit de bekende vaerzen:

 
Ik heet geen Nomsz, mynheer,
 
Dat is een rymelaar: zyn werk is vol gebreken; enz.
 
(Iemant en Niemant, II Bed., VI Toon.) Ga naar voetnoot402

en dat zulke rymelaars gemeenlyk de koppigste, verwaandste en tevens arbeidzaamste vaerzenmaakers zyn, bekrachtigt Boileau:

 
Een hoofdig rymelaar van straat- en kermisdeunen,
 
Zal ligt terstond vol waan op zynen dichtgeest steunen.
 
Hy gaat niet meer te bedde of 't klinkdicht is voltooid.
 
Zes invalvaerzen klaar, en eer' ontbyt hy nooit.
 
(Göbel, Dichtkunde, bladz. 21) Ga naar voetnoot403

De kwaal zelve der rymelaars is halsstarrig, ja ongeneeslyk, en

[pagina 139]
[p. 139]

 
Ik ben verzekerd dat de lafste rymelaar
 
Zich niet van zyn beroep door slagen laat ontzetten:
 
Geen touw noch knuppel zal hem 't rymen ooit beletten.
 
(De Kosmopoliet, Deel II, bl. 14) Ga naar voetnoot404

Doch hebben de rymelaars ook alzins hunne liefhebbers, en waarlyk

 
onze eeuw is gantsch niet schaars
 
In narren, zot verliefd op zotte rymelaars.
 
(Göbel, Dichtkunde, bladz. 11) Ga naar voetnoot405

Ondertusschen behoort het oordeel, wat slechte of goede vaerzen zyn, wie een rymelaar of puikdichter is, voor den vonniswyzenden rechterstoel der poëetische kritiek (§. 60.); want natuurlyk juigcht elk vaerzenmaaker zichzelven toe,

 
En elck zoekt die getuighenis,
 
Dat hy geen Geck geschapen is.
 
(C. Huigens, Sneldichten, XVI. b) Ga naar voetnoot406
 
En mooglyk zeide ons Sloof, zo hy noch spreken kon:
 
Ik doelde op 't zelfde wit des helds van Gideon.
 
(Nomsz, Mengelwerk, bl. 22) Ga naar voetnoot407

Voor het overige sorteeren de rymelaars onder de poëeten, gelyk de kladschilders onder de schilders sorteeren; althans onder de prosaïsten kan men de rymelaars onmooglyk plaatsen, wyl zy waarlyk vaerzen maaken en rymen.

voetnoot400
Ten Kate, Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, regels gevonden in een ‘oud Manuscript’.
voetnoot401
Pels, Dichtkunst, r. 683-685. Zie noot 408.
voetnoot402
Nomsz, Iemant en Niemant, II, sc. 6.
voetnoot403
Gobels, Dichtkunde, II, r. 197-200.
voetnoot404
De Kosmopoliet, in nr 55 van 13 januari 1777, in een gedicht van ‘U’ (P.J. Uylenbroek).
voetnoot405
Gobels, Dichtkunde, I, r. 225-226.
voetnoot406
Huygens, ed. Worp, Deel V, p. 158.
voetnoot407
Nomsz, Mengelwerken, p. 22 (de tweede regel staat daar tussen aanhalingstekens).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken