Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3 (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
Afbeelding van De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.21 MB)

XML (2.14 MB)

tekstbestand






Editeur

H.W. van Tricht



Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3

(1979)–P.C. Hooft–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Derde deel


Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 121]
[p. 121]

951 A Monsr de Cornelisson

Hooft

 

1Monsr de Cornelisson, Vos vertus et merites Vous ayans faict 2 choisir et eslire en l'assemblée des chliers de mon ordre de St Michel 3 pour estre associé en ceste compnie J' escris pentement au Sr Marquis de 4 Tresnel pour vous bailler de ma part le collier dud ordre Vous vous 5 rendrez pres de luy aceste fin lors qu'il le Vous ordonnera et avec les 6 soubzmissions requises accepterez l'honneur dont la compnie Vous 7 juge digne ainsy que Jeluy mande de Vous en asseurer dela part 8 d'icelle et de l'affection que Je vous porte laquelle yra tousiours 9 augmentant comme Je veux croire qu'elle servira a accroistre 10 daultant plus le zele que vous avez au bien de mon service adioustez 11 doncque foij a ce quil Vous en dira comme vous feriez a moy mes-12me. et sur ce Je prieray Dieu qu'il Vous ayt Monsr de Cornelisson en 13 sa ste garde

14Escrit a Compiegne le dernier Jour de Mars 1639

 

15LOUIS

 

16De Lomenie

 

vertaling

 

Mijnheer de Cornelisson,

 

Daar uw deugden en verdiensten u hebben doen kiezen en benoemen tot lid van het genootschap van de ridders van mijn Orde van St. Michiel om deel van dit genootschap te gaan uitmaken, schrijf ik heden aan de markies de Tresnel, u uit mijn naam de keten van genoemde orde te overhandigen. U zult zich daartoe bij hem vervoegen als hij het u beveelt, en u zult met de vereiste tekenen van eerbied de onderscheiding aannemen, die het genootschap u waardig keurt, zoals ik hem op-

[pagina 122]
[p. 122]

draag UEr de verzekering van te geven uit naam van hetzelve, en van de genegenheid die ik u toedraag, welke steeds zal toenemen, daar ik wil geloven dat zij de ijver die gij voor mijn dienst koestert des te meer zal vergroten. Hecht dus geloof aan hetgeen hij UErover zal zeggen zoals gij aan mijzelf zoudt doen. En inmiddels zal ik God bidden dat hij u, M. de Cornelisson, in zijn heilige hoede neme.

Geschreven te Compiegne de laatste dag van maart 1639.

 

LOUIS

De Lomenie

 

Kort voor of op 26 maart 1639 benoemde Lodewijk XIII Hooft tot ridder van St. Michiel. Lidmaatschap van een buitenlandse ridderorde - binnenlandse bestonden alleen onder de hoge adel - was een onderscheiding die bij de 17de-eeuwse rijke Hollanders nog meer in tel was dan het bezit van een heerlijkheid. Met geld en voorspraak kon zo'n lidmaatschap, ook erfelijk, verworven worden. - Er was in Hooft's leven al tweemaal eerder sprake geweest van deze onderscheiding, in maart 1624 en in 1633. In 1624 bleef de verzending van de al door de koning getekende lettre de cachet achterwege, in 1633 vroeg Hooft Huygens om een Frans lofdicht voor zijn Henrik de Gróte. Als aanleiding noemt hij ‘een ongegist voorval’, waar ongetwijfeld mee gedoeld wordt op een onverwachte kans op bovengenoemde voorspraak (vgl. P. Tuynman, Bijdrage tot de P.C. Hooft-filologie. Amsterdam 1973, Derde afdeling).

De vragen die zich bij dit alles voordoen worden nog vermeerderd met het raadsel, hoe de brief die in 1624 niet verstuurd werd (951 Bijlage), in de Koninklijke Bibliotheek beland kan zijn. Het document betekent welkom materiaal om een ander raadsel te trachten te verklaren: de later aangebrachte veranderingen in de definitieve brief van 1639 (951). P. Leendertz Jr heeft in de Bijdragen Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde VIe reeks deel 9 blz. 309v een overzicht van de gang van zaken gegeven en pogingen gedaan om de raadsels te verklaren. Hij verklaart de handtekeningen van de koning en de secretaris De Lomenie de Brienne voor onbetwijfelbaar echt, zonder dit toe te lichten; verder luiden zijn scherpzinnige conclusies in 't kort zo:

1. De brief van 1639 is geschreven door de toenmalige klerk van de koninklijke kanselarij. Dit blijkt door vergelijking van zijn schrift met andere brieven, aan de Staten-Generaal gericht, aanwezig in het Algemeen Rijksarchief.

2. Men heeft in 1639 aan die klerk de onverzonden brief van 1624 gegeven om over te schrijven, wat hij op enkele komma's en afkortingen na volkomen nauwkeurig deed tot en met de datum.

3. De koning tekende het stuk voordat men dit laatste ontdekt had. Men - de kleur van de inkt is die van Lomenie - veranderde toen 1624 in 1639 en liet ‘dernier’ maar staan al was het pas de 26e; dat het weer maart was was een tref.

4. De benoeming ging in 1624 niet door, waarschijnlijk doordat de financiële

[pagina 123]
[p. 123]

onderhandelingen afsprongen en door het overlijden van Hooft's vrouw en laatste kind.

5. Uit Hooft's brief van 11 april 1639 (952) aan Abraham de Wicquefort blijkt, dat brief 953 op 26 maart, ingesloten bij een brief van De Wicquefort aan Hooft, verzonden was.

6. Hoe 951 Bijlage in de K.B. beland is, is niet na te gaan.

Bij punt 2 valt op te merken, dat een door de koning getekend stuk niet licht weggedaan werd, zodat het bewaard blijven gedurende 15 jaar inderdaad niet onaannemelijk is. Meer is er te zeggen over punt 4, de traditionele verklaringen voor het afspringen van de zaak in 1624. Christina van Erp overleed op 6 juni 1624; of zij begin april al zo ziek was, dat Hooft zijn belangstelling voor de ridderketen verloor, is niet bekend. Het financiële argument is noch te weerleggen, noch te bewijzen. Belangrijker kan het volgende geweest zijn. Bij de onderhandelingen van 1639 dringt Hooft er op aan, dat de koninklijke gunst verleend zal worden wegens zijn verdiensten voor Frankrijk en het koninklijk huis, door het in 't buitenland verkondigen van de roem van Hendrik IV. In het adelsdiploma, dat weldra op de benoemingsbrief volgde, is dit danook nadrukkelijk geschied. Nu had Hooft in 1624 Henrik de Gróte bijna af, maar, zoals dat meer gaat, de verschijning in druk liet op zich wachten en viel pas in maart 1626. Als Hooft hierop gewacht heeft om de juist genoemde reden, dan kan inderdaad het overlijden van Christina en Arnoutje gemaakt hebben, dat Hooft geen lust had, de onderhandelingen weer op te vatten. Wat er van zijn initiatief van 1633 bekend is geworden had danook betrekking op een Frans lofdicht dat de Henrik in Frankrijk zou kunnen introduceren. Het antwoord op de vraag, waarom Hooft toen weer niet doorzette, maar in 1638-1639 wel, moet zonder enige twijfel in verband gebracht worden met de majoraatskwestie (294 met Bijlage). In september 1634 sneuvelde Don Francisco Hellemans, naar Leonora's overtuiging haar voorganger in het genot van het ‘tweede’ majoraat. October, november en december van dat jaar brachten de Hoofts in Brussel door om voor Leonora's rechten op te komen, en in de volgende jaren procedeerden zij zowel in Den Haag als in Brussel, een bedrijf dat veel van hun aandacht en veel geld eiste. In 1637 verliezen zij in hoger beroep in Den Haag; in Brussel bereiken zij ook voorshands niets en raakt alles in de slof; van hun vier Zuidnederlandse raadgevers en procureurs overlijden er drie in 1639 en de vierde, Scaglia, na langdurige ziekte, in 1641. Hun opvolger, Cloops, doet niets en wacht, ongetwijfeld terecht, op de vrede. Hooft schrijft hem herhaaldelijk een ongeduldige brief.

Men mag dus tot de slotsom komen dat het weer opvatten van de onderhandelingen plaats heeft - behalve omdat het politieke klimaat gunstig en de Wicqueforts geschikte bemiddelaars waren - als de zware preoccupatie met de processen en de vrees voor de hoge kosten ervan over hun hoogtepunt heen zijn.

[tekstkritische noot]Origineel, in het bezit van de familie Hooft Graafland. Kanselarijhand, de ondertekeningen autograaf.
T. in het adres is Hoost, waarschijnlijk als plaatsnaam opgevat en 2 cm onder de familienaam Cornelisson (van het adellijke de voorzien) geplaatst, veranderd in Hooft, (16)24 in (16)39.
Dat. de brief is blijkens 954 op 26 maart 1639 verzonden, vgl. voor de postdatering de toelichting.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • H.W. van Tricht

  • F.L. Zwaan

  • D. Kuijper Fzn.

  • Franco Musarra

  • R.E.O. Ekkart