Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Van den philosophen Anaximines ende Epicurus.
Cap. XXXII.

1Te dien tijden was Anaximines seer vermaert van wijsheiden; 2ende die leerde Alexandrum in sijnre joghet wijsheit ende 3doecht. Ende hier gheviel, dat Alexander vellen wilde die stat, 4dair Anaximines in woenachtich was; ende Anaximines ginc

[pagina 93]
[p. 93]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

5uter stat tot Alexandrum om hem een bede te bidden. Ende 6Alexander zwoer, dat hy op dien dach negeen bede op hem 7doen en soude. Doe sprac die wise man: ‘Nu bidic dattu dese 8stat slechtes’, ende aldus verkeerde hy Alexandrum van sinen 9quaden wille mit suptijlheden; want Alexander hielt sijn woert, 10ende en dede sijn bede niet ende aldus bleef die stat staende,aant. 11die Alexander meynde te vellen. Te deser tijt was Epicurus oic 12te Athenen in die stat zeer vermaert; mer hy doelde in enigen 13zaken, want hy seide, dat die meeste zalicheit vanden mensche 14wair in weeldicheit van den vleysche; oec dat Got deser werltGa naar voetnoot14. 15niet en rochte ende dat die sielen storven mitten lichamen. Hy 16seide oic zommige goede punten, want hy seide: ‘So wie wijsheit 17wil vercrigen, hy moet alle weeldicheit laten varen, want 18Ga naar margenoot+ dat edelste dinck, dat wesen mach, dats willige armoede. Want 19dien sijn goet luttel (ofte voel) dunct, hy en mach nemmermeer 20rijc werden, want so wie der naturen recht leven wil, hy en 21mach nemmermeer arm werden; want selke comen van groten 22goede ter armoeden (te groten goede) ende dan beginnen sy eerstGa naar voetnoot22. 23hair kaytivicheiden.’ Hy seide oic: ‘So wie erghent eten sal, hy

[pagina 94]
[p. 94]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

24bezie eerst mit wien hy eten sal ende dan wat hy eten sal. 25Tbegin van alre doget, dats dat een sijn mysdaet bekent ende 26dat hy altoes peynse, dat hy altoes sterven moet. Een en sal 27sijn leven niet overgheven ter gulsicheit, noch ten overate, mer 28hy salt keeren ter wijsheit ende te maetheiden, want van weeldicheit 29coemt dicke onbaet ende oevel ende groete ziecheit.’

[tekstkritische noot]5. C. om Alex. een bede; H. hem (ontbr.). 6. F.F.H. Mer Alexander; B.F. neghene bede om hem doen soude; C. geen bede; E.H. om hem. 7. B.E.F.H. dese wise; B.F. dan dattu; H. bidic di dan dattu. 8. B.E.F. slechs; H. slechste; C. verkeerden. 9. B.E.F. quaden (ontbr.); H. quaden sinne; C.F. suptijlheiden; G.H. subtijheden. 10 B. ondede; E. aldus so. 11. C. meynden te destrueren; E. Te deser stat; Exicucus; G. Epipurus; H. desen tijden; Ephicurus. 12. H. tot Athenen so vermaert inder stat; C. tot Ath. inder; dwaelden; F. doelden; H. dwaelde. 13. C. selicheit; E. menschen. 14. B. weeldicheden; E. weellicheden; F. weeldicheiden; H. weeldicheden van vleysche; B.E.F. vleesch; B.E.F.H. oec dat Got deser werlt (H. werelt) niet en rochte (E.F. rechte, H. achet) ende dat die sielen storven (F.H. sterven) mitten lichamen. 16. H. Ende hi seide; enige; 17. B. ghecrighen; H. crighen, die. 18. H. Want dat....rijc werden (ontbr.); C. dinck, datmen vinden mach, dat is; E. dat is willich; B.F. willich; F. dat sijn mach. 19. E. wie; F. wien; C. sie groet; luttel ofte veel dunket; F. te luttel; G. dunkt (ontbr.). 20. B. rike; H. want wie. 21. F. wil (ontbr.); B.F. hine mach; B.C.E.F.H. want selcke (E.H. sulke) comen van groten (C. grote) armoede (C. armoeden, E.F.H. armoede) te (C. toe, F. ten, H. tot) groeten goede mer dan; G. ter armoeden tot groten goede. 23. B.B. kativicheit; C. kaytivicheit; G. kaytivicheden; B.E.F. so (ontbr.); B.C.E.F. eten; G. sal eten.
voetnoot14.
Voor de invoeging cf. varianten en Sp. Hist. I4. XXXI. 25.
margenoot+
fo. 75d.
voetnoot22.
In het hs. is ‘ten goede doorgehaald; daarna zijn er punten onder gezet.
[tekstkritische noot]24. H. die erghent eten sel hi besie oec met wien dat; G sal eten; F. ende.... eten sal (ontbr.). 25. C. Voert seide dese meyster; B.F. Dbeghin; C. dat aenbegin; E. Dat beghincel; H. Dat beghin; E.G. van (ontbr.); H. alle doecht; dat is; C. dat een mensche; bekenne; G. kennet. 26. C. dencke; C. hie ummer; B.E.F.G.H. altoes (ontbr); B. Een en sal niet leven niet; C. ende hie en sal. 27. B.E.F. te overate noch (E. noch tot; F. noch te) gulsicheden; G. ten gulsicheit; H tot overate nochter. 28. C sal dat; B.E. gemaeticheden; C. ende te maetheiden (ontbr.) F. gemachtigheden; B.E.F.H. weeldicheden; C. want van gulsicheit compt dicke ovel ende. 29. G. onbate; H. dicwijle.
Opschrift. C. XXXII Capitulum; H. Ca. XXXII.
1. E. doot ende begraven was; H. hief op Alex. 2. E.F.H. Pertsen aen sijn clederen (H. cleder) ende aen sijn ghewaden ende hie droech die crone van Peertsen (E. Pertsen) ende liet. 3. C. boede; H. selver; B.E.F. dier nochtan jeghen; C. die daer nochtan; H. dier. 4. teghen; C.F. seide; C. holden; B.E.F. vele (E. veel) wiven; C. ameyen; F. amye. 5. C. scoensten; F. dat hi; H. die men; B.C.E. so (ontbr.); E. lach hi mede. 6. C. soe het hem; H. so hem; C. oeck also alte gulsich. 7. H. spise; B.C.E.F.H. dranck; E. woude; E.G.H. dat die. 8. C. oncusheit; F. oncuusheit; H. in hem (ontbr.); B. niet meerderen en soude; F. niet meerreden; en soude (ontbr.); H. niet meerren; B.E.F.H. alse....soude hebben (ontbr.); G. alse hi.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken