Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 112]
[p. 112]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Hoe Alexander die doncker zee bestont.
Cap. XXIIII. (l. XLIIII).

1Alexander wart van sinen vrienden uuter stat gedragen, ende 2sy clageden zeer. Ende alle dat volc cleyn ende groot, dat 3binnen der stat was, sloegen sy doot. Hier doghede Alexander 4alte groete smerte, eer hy ghenesen wart mit arseteriën. Ende 5hier bekende hy ende seide: ‘Al hout my al tvolc, dat ic 6Jupiters zoen bin, dese wonde leert my, dat ick een sterffelic 7mensche ben.’ Want hy conste harde qualicken ghenesen. Ende 8doe hy ghenesen was, so ghereide hy hem saen voert te varen. 9Mer hi zende mit eenen sconen heere Polipercum in Babiloniën, 10want hy was mitten heer verladen, ende hi was 11beraden, dat hy die grote zee bezien woude, ende ginck doe 12te scepe ende wilde dat bezien, datter binnen lach. JustinusGa naar voetnoot12. 13scrijft, dat hy op deze zee vinc eenen hoeftroever dieGa naar voetnoot13. 14Dyonietes hiet. Ende Alexander vraghede hem, wat verwoetheiden 15datten dairtoe jaghede, dat hy mit scepen in die zee 16voir roeven. Ende die roever antwoerde hem: ‘Wat duvel 17jachstu, dattu die werrelt al doir roeves? Ende omdat ic my

[pagina 113]
[p. 113]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

17aventure mit cleynre menichten, so heetmen my dief ende roever, 18mer dy heetmen coninc ende heer, om dattu voel volcs hebste. 19Ende als men gherechticheit afterlaet, so en is dat conincrijck 20Ga naar margenoot+anders niet dan diefte ende groete roeverye; mer dat wy 21roevers hieten, dat is om cleynen roef ende cleynen moert.Ga naar voetnoot21.

[tekstkritische noot]Opschrift. H. Ca. LXIII; E. douckerse.
1. B. van (ontbr.); H. wort; C. sijure vriende een. 2. G. beclageden hem; E.H. beclagheden; E. al dat; B. cleyn ende groot (ontbr.); E.H. volc dat binnen der stat was cleen ende groet; F. volc daer binnen der stat was clene off grote. 3. B. was clene ende groot; C. Hier leet; H. ghedoechde. 4. C.E. groten; van arssetteriën; G. mit arseteriën (ontbr). 5. B.F. my (ontbr.); E. volc. 6. F. sterflich. 7. B.E.H. mensch; H. harde (ontbr.); B. quellic; F.H. qualic; C. coste; queliken. 8. C. gerieden hie; E.F.H. bereide; H. om voert. 9. B. sande; C. seynden; C.E.G.H. heer; F. Polipertone; G. Polipeertum. 10. B.E.F. was zelve; H. was selver. 11. H. doe (ontbr.) te sceep om dat land; E. ende hi ginck; B.E.E. te scepe om dat lant te bezien. 12. B.E.F.H. Sente Augustijn seit. 13. C. deser see; H. die zee; E. venc een hoeftzeerover. 14. B.C.E.F.G.H. Dyometes; C. verwoetheit dat oen; E.G.H. verwoetheden. 15. C. Jaegeden. 16. B.F.H. dese rover. 17. B.F.G. jaghedi; E. jaeghet di; H. jaecht di dat du alle die werelt doer roepte; C. jagestu dat du die werlt al om vaerste roven; B.E.F.H. Want omdat.

voetnoot12.
Justinus. l. Augustinus, zooals de varianten hebben; de Sp. Hist. I4. XLII. 22. heeft ook: sente Augustijn, Vinc. Cap. LI. idem. - cf. Augustinus: de civit Dei IV. 4.
voetnoot13.
cf. Tekst I bl. 22 en Inleid.
[tekstkritische noot]17. G. menichte: E.H. hiet. 18. B. mer die di heit; B.F. voel meer volcs hebs; H. meer volcs; E. meer vole hebs. 19. B.E.F.H. Want alsmen; C. Eude daerom dat men; C.H. achter; B.E.F.H. dat (ontbr.). 20. B.E.F.G.H. dieft; B.E.F.H. roef. 21. C. heiten dat is enen; E.H. hieten; E. cleen roef.
Opschrift: E. Cander der coninghinne van Etropen. Capittel XXIX; H. Van Cander der coninghinnen van Ethorin.
1. E. mare; C. meer; H. maire; van Ethiopiën (ontbr.); B.E.F. tot Egipten. 2. C. van desen; F. van die; B.F.H. lande, die seer behendich was; C. lande, die; E. seer behendich was. 3. C. sinnen; C. seynden; B. enen pynghere, die wel beelden maken conste; E. die seynde enen schilder; F. die senden enen pingere, die wel beelden const; H. die seynde enen pingere, die wel beelde maken const. 4. C. coste; B.E.F.H. al sijn; subtijlheit. 5. G. leyden; E.F. Alexander; B.C.F.H. beelde; E. beelt (ontbr.) wel conterfeite; B.E.F. nae al sine ghedane; C. sijnre. 6. G. gedaent; H. alle (ontbr.); C. hair dat; E.G. dan (ontbr.); B.E.F. die beelde bracht; G. tbeelt dan bracht; H. dat beelde bracht. 7. B.E.F. had hair. Alex. gheseynt litteren van groter vrienscap (E. vrienscapen); C. had hair Alex.; H. had hair Alex. brieve ghesent van groter vrienscap. 8. C. oek brieve wederom; E.E. wederom letteren gescreven. 9. B.E.F.G.H. vrienscap; C. vrientscappen; C.F. seynden: B. oic (ontbr.); H. hem een. 10. B.E.F.H. presente; dieren hout (H. houte); E. out gout; C. preciosen; E. costelike stene ende van wonderlijke diere vogelen; H. ende van preciose; F.G.H. stene.
margenoot+
fo. 78a.
voetnoot21.
Hier is de lezing in den Sp. Hist. I4. XLII. 41 in de war; onze lezing is beter dan de daar voorgestelde verbetering. - Opschrift: Candax; Sp. Hist.: Canday; Vinc. Cap. LII: Candax.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken