Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Hoe Alexander voer doer die yoedsche wyldernisse.
Cap. XXVI. (l. XLVI).

1Bynnen eenen jair gheviel alle dit wonder: want Alexander 2verwan Darius inden Mey, ende in die Hoyemaent daerna verwan

[pagina 116]
[p. 116]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

3hy Porrum. Ende in den oest hierna nam Alexander mit hem 4hondert ende vijftich heeren van Indiën, die alle die corte wege 5kenden ende hy voir wech, omdat hy alle die groetheit van 6Indiën woude zien. Ende dat grote heer toech doir dat santachtige 7lant, dat dair binnen den lande leit, want in dat lant vantmen 8eerst ziden werke ende dair maectmen voel ziden cleder. 9In desen wege hadde alle dat heere groeten noet van dorste, 10want sy en vonden gheen water. Mer int heer was een ridder, 11die enen helm vol waters ghecregen hadde mit groter pinen, 12ende dien brachte hy mitten water Alexander, omdat hijs loen 13ende eer van hem bejaghen woude. Ende Alexander nam den 14helm mitten water ende stortet uut voir dat heere. Ende dese 15vroemicheit benam menigen man den dorst. Dairna quamen 16sy tot eenre rievieren, die so bitter was, datter mensch noch 17beest of drincken en mochte. Ende hier proefdemen, dat een 18mensche meer liden mach dan een beeste; want van groeter 19noet leckeden sy cout yser ende zom loet, ende van groter noet 20droncken sy som oryne ende olie. Omtrent noen quamen sy 21by eenre borch, dair sy dat volc al naect binnen sagen, ende 22Alexander bat hem, dat sy hem goet water wisen wouden, 23mer doe scuulden sy alle neder ende men scoet over twater

[pagina 117]
[p. 117]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

24na hem ende dies decten sy hem te meer. Doe beval Alexander, 25om dattet hem wonderde, IIC van sinen luden over die rieviere 26te zwemmen. Mer doe die twee deel oever ghezwommen waren, 27Ga naar margenoot+ so verbetense die waterpeerde mit groten tormente. Doe wart 28Alexander so toernich, dat hy C van sinen leitsmannen dede 29werpen in die rieviere. Ende die waterpeerde haddense schier 30gegeten. Cort dairna sagense lude, die hem goet water wijsden, 31ende alsy tot dien water quamen, so hadden sy alle die nacht 32genoech te doen om tegen die lewen te vechten ende tegen die 33beeren ende ander diere, dair sy hem mit pinen tegen verweerden.

[tekstkritische noot]4. F. al; H. corste. 5. C. en wech; B.E.F.H. die grote wildernissen (E. wildernisse) woude sien van Indiën. Ende hi track (E.H. toech) doer dat groote heer zandachtig lant. 6. C. besien; C. voer doen; sandige; binnen in. 7. H. den lande (ontbr.). 8. B.-H. werck; E.F.H. voel (ontbr.); clederen. 9. F. dese; H. hadden; B.E.F.H. alt heer; F. groeten (ontbr.); B.E. grote. 10. B. negheen; F. en gheen; G.H. een helm; H. hadde ghecreghen; B.E.F.G. had. 12. H. die; E. hi loen. 13. G. an hem; H. van hem (ontbr.). 14. C. storte den; F. stortent; H. al uut. 16. E. tot een riviere; H. ryvier; B.E.F. noch man noch beest; C. dat daer menschen of beesten niet af; H. dat daer man of. 17. E. en (ontbr.); G.H. mocht; E. ende (ontbr.); E.H. proeftmen. 18. F.H. mensch. B.E.F.G. meer doghen; G. mocht; E. groten. 19. B. lecten si som; E. licten si somme; F. lecten si om; H. so lieten si som. 20. C. somwijlen; som (ontbr.) urine ende somtijt droncken sie olie; E. ende sommich; G.H. orijn; C. noenteit. 21. G. burch; H. enen berch; E.F.H. dair sijt; B. tvole. 22. F. dat (ontbr.); C. solden wisen; F. wise; si al. 23. C. dat water.
[tekstkritische noot]24. C.E.H. ende des (E. so); H. hem Alex. 25. C. dair om dat hem des verwonderden; B.E.F.H. dat hem des (H. des voles) verwonderde (B. wonderde); G. om....wonderde (ontbr.); B.F. lieden; E. volc; G. sine ridderen ende luden. 26. G. swimmen; B.F.H. mer doe si; E. twíe deel; H. over ghevaren 27. C. tormenten; H. groter torment. 28. B.E.F.H. gram; E. van sijn; F. leedsmannen; E. deden. 29. H. worpen inder ryvieren; B.E.F.H. saen. 30. C. geten; B. liede; E. saghen si volc; H. vonden si luden. 31. B.E.F.H. mer als si; C. totten; G.H. dien nacht: F. alle den. 32. F. te (ontbr.); C. om myt den leeuwen; B.E.F.H. ende tygrenlix (H. tygrelx) ende beren. 33. B.E.F.H. ende ander diere (ontbr.); C. geweerden; G. verweerde; H. daer verweerden.
Opschrift: D.F. den (ontbr.); H. van denden; C. Cap. XLVII (ontbr.); H. Cap. XLVI.
1. C. In dier tijt doe; B.E.F.H. comen; B. tot sueten, F.H. tot suveren. 2. H. ghetelde acht; B.C.F. VIII; G. lanc op; E. so (ontbr.). 3. G. vueren; H. hi dede vijftien hondert vure maken; E. ende dat; B.E.F.H. die (ontbr.). 4.F. alte vole; B. sorpione; E. scorpionen; G.H. scorpione; C.E. Cerasten; H. cherusten; H. noch veel. 6. B.E.F.H. blaeuwe, nu rode, nu blonde, nu sciere (ontbr. E.); nu wit (F.H. witte), nu zwert (F.H. swerte), nu andere die die huut.
margenoot+
fo. 78c.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken