Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Van Alexanders doot.
Cap. LIX.

1Alexander dede hem draghen in een hoge stat, dair en alle 2sijn volc mocht zien leggen in so groeter pinen. Ende hy lietse 3al tot hem comen, ende hy beval, dat men nyemant verbieden 4en soude, die dair comen woude ende cussen hem sijn hant. 5Ende dair quam tot hem menich stout man in efflieten tranenGa naar voetnoot5. 6ende mit natten oegen, die groeten jamer maecten. Ende hierna 7bat Alexander sinen vrienden, als hy doot waer, datmen 8hem mit dieren speciën balsemen soude, ende datmen voeren

[pagina 141]
[p. 141]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

9soude nergens dan in Libiën, in Amons tempel, sijns vriends, 10daer hij gecroent staet. Nu vragheden hem sijn vriende om 11dat sy sagen, dat hy dus cranck was, wie hy woude, dat na 12hem crone droege van sinen rijcke. Ende hy seide: ‘die beste’; 13mer nyemant noemde(n) hy, noch Hercules, sinen zoen, noch 14sinen broeder, noch dat kynt, dat Roxanes droech, die doe 15groet ginc mit kynde. Want Alexander dochtet oneer, dat 16hy, die so stout ende so groet een heer was, enigen man 17van so groeten rijcke heer maken soude, hy en waers 18weerdich. Want hy hadde onweert, dat hy sulc goet yemant 19laten soude, dies onweerdich ware. Opten sesten dach ontviel 20hem sijn sprake. Doe nam hi in midden die sale sijn vingerlijnGa naar voetnoot20-22. 21ende gaeft Perdike. Hierom weenden vele heere, die daer waren, 22dat Alexander woude, dat hi coninc na hem ware. ScolasticaGa naar voetnoot22. 23historia seit, dat Alexanders suster hem tvenijn gaf, om dat 24sy hoepte eenen groten heer te hebben ende vrouwe te sijn van 25alle sinen rijck. Ende also saen als hy tvenijn ontfaen hadde,

[pagina 142]
[p. 142]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

26binnen dat hy doe spraec verloes, ende dat hy niet en woude,Ga naar voetnoot26. 27dat emmermeer man na hem so groeten heer waer als hy in 28eertrijck was, dairom bescreef hy synen achtersten wille, ende 29deylde syn rijck in XII ende gaf dat XII sijnre ghesellen, die 30mit hem opgevoedt waren, ende hy gaf elken een deel van 31Ga naar margenoot+ sinen rijck. Mer die vier verdreven alle dander ende bleven dairGa naar voetnoot31. 32heeren af.

voetnoot5.
efflieten. Geen onzer hss. heeft hier het juiste woord bewaard. Men leze: met heeten tranen, zooals ook de Sp. Hist. I4. LIIII. 9 heeft.
[tekstkritische noot]9. B.E.F. soude in egherincs (E. egermits) sonder Libia in Amons, sijns vrients sconen tempel; C.G. nergent; H. norghens. 10. B.F.H. vraghede; B.E.F.H. vrienden; C. dairom. 11. C.E. aldus; E. die na hem. 12. C.E. die crone; H. sijn croen; C. in sijn rijck. 13. C. beste ende; B.-H. ende noemde; E. mer hi en noemde nyement; F. sine sone, noch sijns. 14. B.E. sijn brueder; H. noch.... broeder (ontbr.); B.E.F.H. noch oec tkijnt; F. Roxmes; C. noch groet; E. swaer ginc. 15. B.E.F. van kinde; H. ginc by hem mit kende; B.F. docht onneer; C. den dochte dat. 16. C. so groet ende so stolten heer; H. so stouten; B.E.F.H. so groten heer; B.E.F.H. so groten heer. 17. B.F. hine waers; C. en weer des. 18. C. Want hem had des; H. hi hads onwaert enighen man dies niet waerdich en waer sulc goet te laten; C. alsoe groten guet anderen luden, die des niet weerdich en weer; G. yemen. 19. B.E.F.H. op (ontbr.); daghe. 20-22. Doe....ware in B.E.F.H. 20. H. int; der salen; E. sijn sijn vingerlinc. 21. B.E.F.H. ende gaeft (ontbr.); F. meenden; E.H. veel heeren. 22. H. dat (ontbr.) hi. In hs. A staat: ‘Doe nam hy in midden dien zale sijn vingerlijn perdike’ doorgehaald. 23. C. dat fenijn; H. fenijnt. 24. C.F. hoepten; C. ende een. 25. B. al sinen rike; C. over alle sijn rijck; E. te wesen van al sijn; F. allen; C. Ende al vroech als hie dat fenijn; H. tfenijnt; G. tvenijn binnen; C.E. ontfanghen.
voetnoot20-22.
Doe....ware, cf. varianten en Sp. Hist. I4. LIIII. 34-40.
voetnoot22.
cf. Hist. Scol. lib. Hester, Cap. IV. V.
[tekstkritische noot]26. G. binnen (ontbr); E. binnen sijn live; F. binnen doe hi doe spraec (?) dat hi doe die spraec verloes; H. dat hi doe die sprake verloes; B. sprac; C. sijn spraek; E. die spraec; B.E.F.H. Ende omdat; C ende daerom dat hie wolde. 27. H. hi woude, dat nymmermeer also groten man na hem waer als hi was in aertricke; B.-F. nemmermeer; B.-F. en ware (C. weer); B.E.F. als hi was in; C. op. 28. B. echtersten; C lesten wille. 29. C. deylden; C.H. XII deelen; B. geeft; E.F.H. gaft; B.E.F.H. dat (ontbr); E. van sine. 30. E. elc; F. hi....rijck (ontbr.); H. ende dier gaf hi elc een. 31. C. die anderen; E. die ander; F. ende bleven. 32. E.F. of.
Opschrift: B. Alexander; C. Hier wil ick noch meer bescriven ende seggen van des groten conincks Alexanders leven ende van sijnre vroemicheit; D. grote vromicheyt.
1. E. In die maent van Julius; H. Inder maent Julius; E hiet; H. hiet mit ons; B.G.H. sterf; C. doe screef. 2. B. drie ende twintigste; E.G.H. XXXIIste jair; E. do hi drien twyntichsten. 3. B.F. die noyt; H. inder werelt quam. 4. B.F. die noyt; G. in de; H. inder; C.F. regneerden: B.F. verlooste. 5. H. ridders uut haerre noet mit sinen troeste; C.F. troeste: B. sine troest; H. dat hi. 6. E. sijn troest; C. alsoe stolt; E. waren; B.E.F.H. so dat; G.H. docht. 7. B.E.F.H. alle naeckt; C. dat en had; B.E.F.H. hem en had niet; C. sie oen; B.E.F.H. wanneer dat si en (H. sine). 8. C. oec niet; B.F. noyt dat hi; E. dat hi; H. dat hy enighe.
voetnoot26.
l. die spraec; dat (reg. 26) = omdat. - 30. Hist. Scol. Cap. V: ‘quos ab adolescentia sua, socios habuerat.’
margenoot+
fo. 81b.
voetnoot31.
Zie de Inleid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken