Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Milenus clachte (1578)

Informatie terzijde

Titelpagina van Milenus clachte
Afbeelding van Milenus clachteToon afbeelding van titelpagina van Milenus clachte

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.20 MB)

ebook (4.90 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Milenus clachte

(1578)–Johan Baptista Houwaert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 78]
[p. 78]

[Dese navolghende stichtende Moralen]



illustratie

 
Dese navolghende stichtende Moralen,
 
Hoorde den Ridder Estilcon vol trouwen
 
Den Philosophe Epimondum verhalen,
 
Tot onderwijsinghe in d'ophouwen
 
Van Archade en Honore: op dat zy hun souwen
 
(Met meer ander Princen) totter deught = keeren,
 
En goet exempel in haer jonghe jeught = leeren.
 
Menschen die opgheblasen en hooveyrdich = zijn,
 
En behooren in t'hoff niet te converseren,
 
Noch oock met Princen die eerweyrdich = zijn.
 
Want die niet soet en zijn in t'commanderen,
 
Noch ootmoedich int obedieren,
 
En zijn niet weyrdich met Princen te handelen:
 
Want zij boosheyt leeren, die met boose wandelen.
 
 
 
Menschen die spijtich en partijich = zijn,
 
En behooren egheen familiariteyt
 
Te hebben in t'hoff: want die haetenijich = zijn,
 
Die raden de Princen tot tweedrachticheyt.
 
Want nijdighe menschen, voorwaer gheseyt,
 
Stichten altijt twist tot hunder baten,
 
Tusschen die Princen en d'ondersaten.
 
 
[pagina 79]
[p. 79]
 
Inde Princen houen daer en behooren
 
Niet te verkeeren, by nachten noch daghen,
 
Eenighe menschen die hun lichtelijk stooren.
 
Want die in t'hoff verkeert, en niet en can verdraghen,
 
Es oorsake dat d'ondersaten by vlaghen
 
Teghen haren Prince murmureren.
 
Wee hun die de Princen tot quaet inciteren.
 
 
 
Menschen die begheirlijck en ghierich = zijn,
 
En behooren in t'hoff niet te comen binnen.
 
Want die in d'ontfanghen seer vierich = zijn;
 
En die beter die croonen, dan die deughden kinnen,
 
Zijn cause dat d'ondersaten niet en beminnen
 
Haren Prince met vierich verlanghen.
 
Meest al d'officieren haken naer d'ontfanghen.
 
 
 
Die menschen en behooren niet willecomme
 
In t'hoff te wesen, die luxurieus = zijn:
 
By redene, dat zij als die domme
 
Ghemeynlijck leuen die amoureus = zijn.
 
Al moghen zij van manieren heus = zijn.
 
Men behoortse altijt suspect te houwen.
 
Die wijse behoort oncuyscheyt te schouwen.
 
 
[pagina 80]
[p. 80]
 
In t'Princen hoff en hoortmen niet te ghedooghen
 
Gulsighe menschen, noch dronckaerts obstinaet.
 
Want soo goede ghetrou dienaers hun pooghen
 
Haren heere altijt te gheuen goeden raet,
 
Sullen die gulsighe menschen tot quaet
 
Haren heere eer raden, dan totter deught.
 
Die gulsich es, ghemeynlijck in boosheyt verheught.
 
 
 
In Princen houen en hoortmen niet te lijdene
 
Blasphemeerders, noch vloeckers voorwaer:
 
Want die hem seluen pijnt te vermalendijdene,
 
Oft zijnen schepper blasphemeert in d'openbaer,
 
Die sal noch stoutlijcker (als een ontrou dienaer)
 
In t'secrete benemen zijns Princen eere = ziet:
 
Die God niet en vreest, en vreest zijnen heere = niet.
 
 
 
Die traghe, luye, en delicate menschen,
 
En behooren in t'hoff egheen residentie
 
Te hebben, noch daer te leuen naer hun wenschen:
 
Want ghetrouwicheyt, en obedientie,
 
Sorghfuldicheyt, en diligentie,
 
Die connen ter werelt, bouen ander saken,
 
Die Princen machtich en gheweldich maken.
 
 
[pagina 81]
[p. 81]
 
Inde houen vande Princen eersame
 
En behooren oock niet te frequenteren
 
Eerloose menschen, van quaden name.
 
Want als wy den Prince daer door blameren,
 
Soo en can hij hem seluen niet excuseren.
 
Want men seyt ghemeynlijck wel en te recht:
 
Alsulcken heere oft meester, alsulcken knecht.
 
 
 
In t'hoff en behooren flatteerders, noch dwasen
 
Te verkeeren: noch inde Republijcke
 
Gheen simpel slechte Raetsheeren, die rasen:
 
Om dat het lant, noch het coninckrijcke
 
Niet en vergaet door ghebreckelijcke
 
Ionghe Coninghen, maer door t'qualijck regieren
 
Van slechte, oft tyrannighe Officieren.
 
 
 
Eylaes, t'lant es wel jammerlijck te beclaghen,
 
Daer die Princen tyrannich en vitieus = zijn,
 
Daer d'ondersaten oproerich zijn by vlaghen,
 
Daer die Gheestelijcke superstitieux = zijn,
 
En die Raetsheeren slecht, oft malitieus = zijn.
 
Want daer ignorantie, en boosheyt regneert,
 
Daer wordt d'arm ghemeynte ghesaccageert.

FINIS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken