Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij ons schijnt de zon (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij ons schijnt de zon
Afbeelding van Bij ons schijnt de zonToon afbeelding van titelpagina van Bij ons schijnt de zon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (8.64 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij ons schijnt de zon

(1983)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

14 Daarom sliep zij lang en dikwijls

Wiesje was eigenlijk wat te groot van stuk om Wiesje te heten en ook dat nam ze haar moeder kwalijk. Heimelijk verdacht ze haar ervan dat zij vanaf het vroegste stadium, ja eigenlijk al vanaf de conceptie, álles zo geregeld had dat het tot Wiesjes ongeluk zou leiden. Aan haar de zware taak om ondanks deze erfelijke belasting een leven te leiden waar God zich in verheugen kon. Daarom sliep ze lang en dikwijls. Daarom ook was ze met Hugo getrouwd, die Wiesjes kwaliteiten als moeder met een wonderlijke voorspellingskracht in haar voorzag, en een veelvoudig moederschap ook financieren kon, zij het met enige moeite.

Wie zich vele mooie taken op de hals haalt heeft weinig tijd om kwaad te doen moet ze gedacht hebben. Wat haar wél stoorde was dat niet iedereen dit standpunt deelde en dat het in haar omgeving wel eens aan respect voor haar opofferingen ontbrak. Maar ook deze krenking wist Wiesje meestal lankmoedig te dragen en aan onwetendheid te wijten. In goede tijden vervulde het haar zelfs met medelijden. Hoe eenzaam was haar broer in wezen, dacht Wiesje dan bij voorbeeld, nadat ze net een uitbarsting van jaloezie ten opzichte van hem voor bezorgdheid had versleten. Dat vulgaire spook met wie hij nu optrok deed er trouwens ook geen goed aan, daarin deelde Wiesje moeders mening voor de volle honderd procent. Op moeder viel veel aan te merken, heel veel, maar ze hád smaak, dat stond als een paal boven water.

Ze zou eens rustig met Leo moeten praten over wat hem nu toch eigenlijk bezielde. En op dit punt gearriveerd, herinnerde ze zich de scène van vorige maand. Vreselijk hoe ze zich had laten gaan. Ze moest toch eens ophouden zo geemotioneerd te raken bij dat onderwerp.

[pagina 73]
[p. 73]

Een troost was wél dat het woord voor woord waar was wat ze gezegd had. Moeder hád Leo verwend. Moeder hád hem voorgetrokken, tot zijn eigen ongeluk weliswaar - het had nota bene naast hem op de bank gezeten - maar hij zág het niét!

Wiesje zou waarachtig haast vergeten de vier steken van Kootjes kabeltrui apart te houden om ze straks weer mee te nemen in haar breiwerk, zo driftig zat ze te denken.

En toch was Leo, diep in z'n hart, een schat van een jongen. Jammer, jammer dat het allemaal zo gelopen was. Eeuwig zonde hoezeer hij zich door zijn opvoeding had laten bepalen. Gelukkig was Wiesje zelf er van het begin af aan op attent geweest niet in dezelfde fouten te vervallen als die waaronder zij zo geleden had. De kinderen mochten rommel maken zo veel ze wilden, óók in de zitkamer. Ze behoefden er nooit zo opgestreken bij te zitten als zijzelf vroeger. Spijkerbroek op zondag, geen bezwaar. Vriendjes meenemen? De kerrierijst had maar zeven minuten kooktijd nodig, álles kon! Waar een wil is, is een weg, wie zei dat toch altijd? Wiesje kon er niet opkomen.

Ze werd trouwens ook in haar gedachtengang gestoord door de telefoon. Wiesje keek eens op moeders stoeltjesklok, halfvier.

‘Dag kind,’ zei moeder, ‘ga er even bij zitten, ik heb je zo iets énigs te vertellen, werkelijk ik heb er geen wóórden voor.’ Wiesje was razend nieuwsgierig en legde haar breiwerk op de grond zodat ze even gezellig haar benen op de bank kon leggen. Dat was meteen goed voor de spataderen die ze aan Kootje had overgehouden.

‘Wat is er mam,’ vroeg Wiesje, ‘vertel eens?’

‘Nou, je weet het is een heel bedrag geworden hè.’

Wiesjes nieuwsgierigheid was ineens weg. Ze was die hele onzin nét vergeten. Wat kon het nou schelen hoeveel het waard was, het ging om het aandenken.

[pagina 74]
[p. 74]

‘Vindt u?’ vroeg ze koeltjes.

‘Nou zeg,’ zei moeder, ‘laten we elkaar geen mietje noemen, honderdvijftigduizend gulden is een heel bedrag, voor mij tenminste wel.’

Wiesje, die maandelijks drie briefjes van duizend zag, probeerde zich er een stapeltje van honderdvijftig van voor te stellen. Maar het lukte niet zo goed, dus vond ze het niet zo'n imponerend bedrag.

‘Maar waar het eigenlijk om gaat is dat Leo bereid is het voor te schieten, de helft tenminste, hoe vínd je dat?’ Moeder was opgetogen.

‘Hoezo voor te schieten?’ vroeg Wiesje gealarmeerd.

‘Op de inboedel dommertje, begrijp dat dan,’ zei moeder, ‘vind je dat nu niet een énige oplossing. Dan hoeven jullie niets weg te doen, hoe vind je dat?’

‘Wat bedoelt u,’ fluisterde Wiesje.

‘Ben je daar nog?’ vroeg moeder, ‘kind waarom zeg je nu niets, Wiesje ben je daar nog?’

‘En de andere helft?’ vroeg Wiesje met verstikte stem.

‘Welke andere helft?’ vroeg moeder, haar dochter kon toch zo langzaam van begrip zijn af en toe.

‘Die andere...’ Wiesje probeerde het bedrag door twee te delen maar het wilde niet erg, tranen sprongen haar in de ogen.

‘Wat,’ zei moeder, ‘heeft Hugo je dat niet verteld, ja jullie hebben het ook zo druk allemaal. Nou dan zal ik het je maar zeggen, jullie moeten toch echt één avond in de week nemen om eens bij te praten. Pap en ik deden dat ook altijd, anders groei je helemaal uit elkaar.’

‘Wat is er met Hugo,’ vroeg Wiesje driftig.

‘Nou Hugo neemt jouw helft voor zijn rekening.’

‘Nee,’ huilde Wiesje.

‘Wat is er nou, wat reageer je toch gek vanmiddag,’ zei moeder, ‘is er wat, ben je niet lekker, toch niet wéér... Je

[pagina 75]
[p. 75]

moet echt eens een beetje om jezelf gaan denken.’

‘Nee,’ blèrde Wiesje.

‘Hè kon ik nu maar even bij je langskomen,’ zuchtte moeder, ‘kun je niet even op de fiets stappen?’

‘Nee,’ snikte Wiesje. ‘Wie heeft je dat verteld,’ kon ze nog net tussen twee ademtochten uitbrengen.

‘Wat doet dat er nou toe kindje,’ zei moeder.

‘Wie heeft je dat verteld?’ Wiesje wist van aanhouden, zelfs onder deze moeilijke omstandigheden.

‘Nou als je het dan zo graag weten wilt, ik heb dat spook zo'n beetje uitgehoord.’ Moeder wist dat Wiesje niet van uithoren hield ofschoon ze zich de resultaten altijd graag liet vertellen.

‘Rosa?’

‘Ja, Rosa als je haar liever zo noemt,’ zei moeder zo gemoedelijk mogelijk, ze was al lang blij dat Wiesje even stil was.

‘Wat deed ze bij jou?’ vroeg Wiesje.

Moeder had zelden zó veel irrelevante vragen in één telefoongesprek te beantwoorden gehad. ‘Ze kwam even wat brengen omdat Leo een dagje in bed bleef, niets bijzonders, ze is maar een ogenblik hier geweest.’

‘En toen zei ze dat... terwijl ik... van niets weet,’ Wiesje zette een nieuwe deun in en hield haar hand op de hoorn om hem schoon te houden. Daarna nam ze een punt van haar gezellige zomerjurk om haar tranen op te vangen zodat moeder weer volledig getuige was van de gebeurtenissen.

‘Zeg,’ zei moeder na een tijdje, ‘kun je me nu eindelijk eens vertellen wat er aan de hand is, - ja zet daar maar neer en doe de deur achter je dicht’ - hoorde Wiesje moeder zeggen.

‘Ik vind het vreselijk, hoe hebben jullie zó iets kunnen doen, achter mijn rug, wat gemeen, wat geméén,’ huilde Wiesje.

[pagina 76]
[p. 76]

‘Nu moet je toch eens goed naar me luisteren,’ zei moeder, ‘alles blijft gewoon bij jou begrijp dat nou toch eens.’

Wiesje, die daar nog geen moment aan getwijfeld had, klaarde hier niet noemenswaardig van op. ‘Hoelang?’ vroeg ze bevend.

‘Gewoon altijd, wat haal je je toch allemaal in je hoofd?’

‘Maar Leo en Hugo hebben alles betááld en nu heb ik wéér niets.’ Wiesje huilde er weer lustig op los.

‘Ja zég,’ vond moeder, ‘zo is het nóóit goed!’

‘Ik wil het niet,’ zei Wiesje, ‘laten ze de boel maar weghalen.’

‘Doe niet zo mal,’ vond moeder. ‘Het komt allemaal uit je ouderlijk huis,’ voegde ze er bestraffend aan toe, ‘het zijn niet zomaar dingen, aan alles is liefde besteed, stuk voor stuk.’

Wiesje keek eens op de stoeltjesklok, Kootje moest nodig uit bed.

‘Ik bel nog wel,’ zei Wiesje en legde de hoorn op de haak. Toen ze zag dat haar zakdoek naast haar op de stoel lag, snoot ze haar neus nog eens en ging naar boven waar ze Kootje snikkend verschoonde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken