Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij ons schijnt de zon (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij ons schijnt de zon
Afbeelding van Bij ons schijnt de zonToon afbeelding van titelpagina van Bij ons schijnt de zon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (8.64 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij ons schijnt de zon

(1983)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

17 Wij sparen elkaar

‘Kind wat heb ik jou een tijd niet gezien. Je moet niet zo lang weg blijven bij je oude moeder, er gebeuren de gekste dingen. Allerlei malligheden over en weer,’ zei mevrouw De Zeeuw.

‘Hoezo?’ vroeg Leo nadat hij gehoorzaam hun kopjes op het tafeltje gezet had en een plaatsje voor zijn benen zocht.

‘Er wordt hier in huis gestolen zeggen ze, en wat ik werkelijk vreselijk vind, is dat ze die aardige jongeman ervan verdenken. Ontzettend gewoon hoe de mensen elkaar zwart kunnen maken.’

‘Was u ook niet iets kwijt,’ herinnerde Leo zich.

‘Ik, welnee,’ zei moeder, ‘hoe kom je daar nu bij? En er zijn nog meer problemen,’ zo maakte moeder zich uit de voeten, ‘ik weet niet of je dat al weet,’ en zonder verdere pauze vervolgde ze: ‘Wiesje is zo vreselijk onredelijk tegen me geweest.’

‘Tegen u?’ vroeg Leo.

‘Ja, kun je nagaan, nu wil ze onze spulletjes opeens weer niet.’ En op Leo's verwonderde blik: ‘Begrijp je dat nou?’

‘Nee,’ zei Leo naar waarheid.

‘Nou ik ook niet. Van de ene dag op de andere.’

‘Zo zo,’ zei Leo niet zonder enige opgewektheid. ‘Dus toch maar naar de veiling?’

‘Kind hoe kun je dat nu over je hart verkrijgen,’ vond moeder pijnlijk getroffen. ‘Al die enige dingen waartussen je opgegroeid bent, dat begrijp ik nu niet.’

‘Ik dacht dat u het zélf voorstelde, toen,’ zei Leo.

‘Wat zeg je?’ vroeg moeder.

‘Ik dacht dat het uw eigen plan was,’ zuchtte Leo vermoeid.

[pagina 88]
[p. 88]

‘Wat zég je nou?’ zei moeder, ‘je moet niet zo binnensmonds praten daar ben ik nu te oud voor geworden hoor,’ en ze glimlachte er vertederd bij.

‘Laat maar,’ zei Leo.

‘Nee, ik wil weten wat je tegen me zegt schat. Voor je het weet sta je erbuiten,’ constateerde moeder. ‘Het is zomaar gebeurd met de koopman. Wiesje is trouwens helemaal in de war, je moet haar toch eens wat vaker opzoeken, het gaat helemáál niet goed. Ze heeft het nu al veel te druk terwijl...,’ hier zweeg moeder en legde koket haar hand tegen de mond.

‘Terwijl wát?’ vroeg Leo.

‘Dat mag ik je eigenlijk niet zeggen,’ zei moeder.

‘Dan moet u er niet over beginnen,’ vond Leo.

‘Ach het was ook maar een idee.’

Leo keek geïnteresseerd op zoals het behoorde.

‘Ik geloof,’ zei moeder, ‘maar je mag het niet verder vertellen, beloof je dat?’

‘Natuurlijk,’ zei Leo maar weer.

‘Ook niet aan die vriendin van je, ja daar wilde ik het ook nog met je over hebben, ze heeft tóch iets aardigs.’

‘Dat valt dan alweer mee,’ vond Leo.

‘Hè doe nu niet zo kribbig opeens, ik weet wel dat je niet veel op hebt met de realiteit als het...’ dat spook wilde moeder zeggen, ‘die vrouw betreft,’ zei ze. ‘Ze was even hier,’ vervolgde moeder. Dat verwonderde Leo niet zo erg, zijn blijdschap over Rosa's vriendelijke aanbod lag hem nog vers in het geheugen.

‘Ze bracht mijn chocolaatjes mee,’ zei moeder.

Ook dát was niet helemaal nieuw voor Leo aangezien hij ze zelf gekocht had. Dikwijls had Rosa Leo in overweging gegeven de dozen met flikken per dozijn te kopen, deze in de koelkast op te slaan om ze vervolgens wekelijks naar moeder te transporteren. Maar Leo had dit voorstel steeds

[pagina 89]
[p. 89]

van de hand gewezen, het leek hem niet attent. Waarom wist hij niet precies maar Leo vond nu eenmaal dat hij te kort zou schieten wanneer hij zich niet eenmaal per week in zijn Volvo zou werpen om zich met kloppend hart nog net om vijf voor zes bij de banketbakker achter in de Buitenveldertse damesrij te scharen. Het was hem trouwens opgevallen dat de banketbakker ze wél op een stapel in het koelvak had staan. Er was een mooie vertrouwensrelatie tussen de opgepoetste dame achter de toonbank en hem door ontstaan.

‘Cadeautje maar weer?’ vroeg ze elke keer en dan hoefde Leo maar te knikken om het geworstel met het ronde doosje en het rechthoekige papier een aanvang te doen nemen.

‘Waar had ik het nu toch over,’ vroeg moeder.

‘Wiesje,’ zei Leo.

‘Oh ja,’ vond moeder. ‘Ik geloof waarachtig dat er weer een komt daar.’

‘'t Is niet waar,’ zei Leo geschrokken en vervloekte Hugo in gedachten. ‘'t Lijken wel konijnen.’

‘Wat zeg je kind?’ vroeg moeder.

‘'t Wordt wel wat veel,’ zei Leo.

‘Ja, ik hoop dat Wiesje dat allemaal aankan. En ik hoop ook dat het nu eindelijk eens een meisje wordt,’ vond moeder.

En Leo begreep maar al te goed wat zijn moeder daarmee bedoelde.

‘Ik zou er maar niet te erg op rekenen,’ waarschuwde Leo.

‘Nee je weet het natuurlijk nooit,’ zuchtte moeder. ‘Die Hugo heeft zo weinig gevoel voor die dingen.’

‘Nou, die kleinste heet toch naar zijn vader,’ troostte Leo.

‘De vijfde ja,’ zei moeder ontevreden en: ‘Je weet hoe ze dat kind noemen?’

‘Jacobus is ook niet alles,’ vond Leo.

[pagina 90]
[p. 90]

‘Jacob is een enige naam,’ zei moeder streng.

‘Nou nee,’ vond Leo brutaal. ‘Er valt geen verkleinwoord van te maken,’ zo onderbouwde hij zijn stelling.

‘Dat moet ook niet bij jongensnamen,’ vond moeder, ‘dat is niet goed, dat lokt geteem uit.’

‘Wat?’ vroeg Leo.

‘Heb jij dat nou ook soms dat je eenvoudige dingen niet verstaat?’ vroeg moeder.

‘Nee, 't is me niet opgevallen.’

‘'t Is goed dat het je zo af en toe gezegd wordt, het gaat zo ongemerkt dat je waarachtig niet weet wanneer je aan een gehoorapparaat toe bent, geteem zei ik.’

‘Oh,’ vond Leo.

‘Laat je niet merken dat je 't weet?’

‘Dat ze naar u moet heten?’ plaagde Leo.

‘Nou ze mogen onderdehand best eens weten dat ik dat leuk zou vinden, zoveel kleinkinderen heb ik niet,’ zei moeder, ‘laat staan dat ze naar pap en mij zouden heten,’ en ze keek Leo veelbetekenend aan.

Deze dacht aan zijn zoon. Leo voelde de haast onbedwingbare neiging in zich opkomen om zijn moeder te vertellen dat er wel degelijk aan zijn ouders gedacht was. Ernest, af en toe kreeg hij een tekening, papà mio, di Ernesto had daar laatst in grote gele blokletters onder gestaan. Leo kreeg tranen in z'n ogen als hij dacht aan het afscheid dat hij wellicht ook van zijn dierbaarste nemen moest. Was dit niet een omstandigheid waarin zijn moeder hem vergeven zou?

‘Zeg,’ zei moeder, ‘je bent op bezoek!’

Nee, dacht Leo, dit is niet een omstandigheid waarin moeder me vergeven zou. Hoe langer hij zijn geheime zoon voor haar verborgen hield hoe moeilijker het worden zou haar ervan op de hoogte te brengen, zou hij niet toch...? Maar moeder maakte dat Leo niet aan kiezen toe hoefde te komen.

[pagina 91]
[p. 91]

‘Zeg,’ zei moeder, ‘nog zo iets raars, ze is toch niet helemaal lekker hoor.’

‘Wie?’ vroeg Leo.

‘Wiesje, natuurlijk,’ zei moeder en keek hem vragend aan. ‘Je bent er niet echt bij vanmiddag,’ klaagde ze.

‘Wiesje is in de war,’ zei Leo.

‘Weet je wat ze zei, te dol om los te lopen gewoon. Ze zei dat jij misschien wel kanker zou hebben.’

Leo werd bleek van schrik.

Maar moeder vervolgde rustig: ‘Ik heb direct tegen haar gezegd dat je 's middags nog langs was geweest. Ja, Wiesje is vreselijk in de war, ik hoop dat 't gauw overgaat met die malligheid van haar, wil je nog thee?’

 

‘Jezus Maria, heb jij tegen Wiesje zitten kakelen?’ zo maakte Leo zijn entree in de zitkamer.

‘Wees gegroet vol van genade,’ zei Rosa.

‘Ik vraag je iets, ik wil graag antwoord.’ Leo zou bijna gaan stampvoeten. ‘Hoe komt dat idiote verhaal in de wereld dat ik kanker zou hebben.’

‘Misschien is het wel zo,’ zei Rosa.

‘Wil je me dood hebben, is dat het?’ Leo was niet te temmen. ‘Iedereen zit hier verdomme te wachten tot ik dood ben.’

‘Je vloekt,’ zei Rosa.

‘Mag ik misschien, in mijn eigen huis? Wie heeft dat verhaal verteld,’ en hij rukte de krant uit Rosa's handen.

‘Ben jij gek geworden,’ Rosa sprong op: ‘Hier die krant!’

Maar Leo was nét bezig om het Buitenveldertse weekblad aan repen te scheuren en leek voorlopig niet van plan daarmee op te houden. Gelukkig hadden ze er twee in de bus gekregen dacht Rosa tevreden en ging weer zitten.

‘Het voorblad nog,’ hielp Roos en wees op de grond.

‘Ik zal verdomme zelf wel weten hoe ik een krant moet

[pagina 92]
[p. 92]

verscheuren,’ Leo maakte er een erekwestie van. Rosa stond op en ging naar de keuken. Leo liet zich op de bank vallen, pakte het kussen en hield het voor zijn gezicht.

‘Jíj moet het verteld hebben,’ riep hij terwijl hij even het kussen weghaalde van zijn mond.

‘Ik heb die trut niet eens gezien,’ Rosa stak haar hoofd om de hoek van de deur.

‘Iemand moet 't haar verteld hebben,’ hield Leo vol.

‘Misschien heb je 't zélf wel gedaan,’ zei Roos. ‘Wat is er eigenlijk voor ergs aan, om het je zuster te vertellen?’

‘Omdat ze 't aan moeder verteld heeft.’

‘Wat zou dat?’ vroeg Rosa.

‘Dat zou dat moeder zich allerlei dingen in het hoofd haalt,’ zei Leo. ‘Dat ze er niet van slapen kan, dat ze er dag en nacht mee rondloopt. Waar is dat goed voor,’ vroeg Leo. Hij begon door zijn eigen verzinsel wanhopig te worden. ‘Waar is dat goed voor als ik vragen mag?’

‘Dan heeft ze misschien eindelijk eens iets om over na te denken,’ vond Rosa.

‘Ik heb het niet tegen jou, bemoei je er niet mee,’ snauwde Leo. Rosa sloot nu de keukendeur en hoorde hoe Leo na enige tijd naar de badkamer ging.

In de keuken sneed Rosa de uien en als men haar vragen zou waardoor haar tranen veroorzaakt werden dan zou zij deze er zeker verantwoordelijk voor gehouden hebben maar het eigenaardige was wel dat Rosa niet ophield met huilen toen ze al aardig tussen de gebakken aardappeltjes verdwenen waren.

Ze zaten raar aan tafel die avond. Rosa las het Buitenveldertse weekblad, Leo vroeg zich af hoe of dat nu zou kunnen en zei: ‘Lekkere aardappeltjes.’ Rosa deed haar krant weg, legde een hand op zijn arm en vond dat het allemaal te veel voor ze werd maar dat het toch te gek was om er ruzie over te maken. Leo knikte bedroefd en zei dat Wiesje

[pagina 93]
[p. 93]

weer een baby kreeg waarop Rosa veronderstelde dat het hen om een voetbalelftal te doen was.

‘Zouden wij ook eens een...,’ begon Leo en toen kon Rosa eindelijk vertellen dat zij zijn collega-hoogleraar zou worden.

‘Maar dan kunnen we niet op reis,’ zei Leo.

‘Op reis,’ vroeg Rosa, ‘waarheen?’

‘Als ik kanker heb dan moeten we toch genieten,’ vond Leo.

‘Moeten we daarom op reis?’ vroeg Roos. En dat bracht Leo op zijn oude moeder die hij niet in de steek kon laten maar gelukkig was Leo deze keer zo verstandig om dat niet te memoreren en daarom zei hij maar dat er hier ook veel te doen zou zijn. En Rosa vroeg zich af wat dat dan wel zijn zou.

Intussen piekerde Leo wat er dan eigenlijk wél te verhalen was over de kennis die hij die middag had opgedaan. Tenslotte leek er één gegeven de censuur te kunnen passeren zonder al te veel problemen. Hoewel, dacht hij nu, maar hij was al begonnen.

‘Die vent, die nicht weet je wel wiens...,’ Leo aarzelde even, ‘vriend bij jou is, die schijnt te stelen, wist jij dat?’

‘Van je moeder?’ vroeg Rosa.

‘Ze zegt van niet, maar herinner jij je nog van vaders couvert?’

‘Nee,’ zei Rosa, ‘dat had ze toch aan Wiesje gegeven?’

‘Weet je dat zeker,’ vroeg Leo.

‘Ja,’ zei Roos. Terwijl haar twijfel hand over hand toe begon te nemen aten ze verder en ze letten goed op dat ze het niet over de komende dag zouden hebben waarop het onderzoekje even gedaan zou worden waarvoor Leo even opgenomen moest worden.

[pagina 94]
[p. 94]

‘Ik zou m'n zoon zo graag zien,’ zei Leo die avond in bed.

‘Natuurlijk,’ zei Roos, ‘maar je gaat niet dood. Weet je wat je eigenlijk moest doen?’ fluisterde ze. ‘Je moest er gewoon voor uitkomen.’

‘Dat durf ik niet,’ zei Leo, ‘ik durf het gewoon niet.’

‘Wat kan ze je nou doen,’ zei Roos.

‘Wiesje wordt hysterisch en moeder gaat dood van de schrik.’

‘Je vergist je,’ vond Rosa. ‘Wiesje wordt kwaad dat je het niet eerder vertelde en je moeder ook.’

‘Vind je dit het goede moment voor zulk soort dingen?’ vroeg Leo.

‘Je moet opruiming houden,’ zei Rosa

‘Ik ben altijd een beetje rommelig geweest en ik heb trek in een whisky.’

Rosa stapte uit bed en serveerde de whisky met een zorg alsof ze voor operatiezuster studeerde.

‘Zullen we trouwen,’ vroeg Leo, ‘nu 't nog kan?’

‘We hebben alle tijd,’ stelde Rosa hem gerust.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken