Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van geluk gesproken (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van geluk gesproken
Afbeelding van Van geluk gesprokenToon afbeelding van titelpagina van Van geluk gesproken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (9.35 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van geluk gesproken

(1987)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

7 Die Kindertotenlieder

Kerstavond, hulst, kaarsen, sigarerook, dennenlucht en Glühwein. Martje naast haar vader op de bank, Leo en Barbara schuin aan weerszijden in een kringetje rond de open haard. Die Kindertotenlieder, Thomas mocht ze vanavond draaien als hij beloofde dat het bij deze ene van Mahler bleef. Als hij ervoor instond dat Beethoven en Wagner achterwege zouden blijven. Thomas beloofde, Thomas bezwoer hen dat hij zich beheersen zou. En tòch:

 
Ich bin der Welt abhanden gekommen;
 
Mit der ich sonst viele Zeit verdorben,
 
Sie hat so lange nichts von mir vernommen,
 
Sie mag wohl glauben, ich sei gestorben.

Thomas kon niet geloven dat de muziek hen niet net zo zou ontroeren als hem zelf. Dit wàs het toch, dacht Thomas. En hij keek om zich heen, hier ging het toch om.

Leo balanceerde zijn pantoffel op z'n teen, liet hem vallen en liet hem liggen op het zachte groene kleed. Leo glimlachte naar Martje. Martje kleurde en sloeg de ogen neer.

Thomas was gelukkig. Het gaat niet om woorden, waar het om gaat kan niet uit woorden bestaan, waar het om gaat is ànders, het is dat je weet, niet dat je denkt, maar dat je voelt dat het waar is of goed, dat is hetzelfde in zo'n geval. Hij glimlachte ontroerd naar Barbara's lieve gezicht. Het blonde, bruine haar glinsterde. Barbara glimlachte terug en knikte hem toe. Thomas voelde zich jankerig worden:

 
Ich bin gestorben dem Weltgetümmel
 
Und ruh' in einem stillen Gebiet.
[pagina 47]
[p. 47]
 
Ich leb' allein in meinem Himmel,
 
In meinem Lieben, in meinem Lied.

Smekend keek hij Barbara aan. Zij schudde haar hoofd: nee.

Gehoorzaam borg Thomas zijn lievelingsplaat in de hoes. Toch knikte hij eerst nog vragend naar Martje. Maar Martje wist dat Leo er niet van hield en ze begreep waarom. Hierdoor kwam het dat Martje het zichzelf ook niet toe kon staan en het geluid dwepend werd en dwingend en vooral gevaarlijk. Met wie hier goed naar luisterde, kon van alles gebeuren. En als Martje dacht: ‘van alles’ dan bedoelde ze vreselijke dingen. Van zulke muziek komt oorlog, dacht Martje, of een vreselijk geloof dat dood en bloed en ondraaglijke pijn brengt. Daarom houdt Leo er niet van en ze zag Leo opspringen om een kaars van de schoorsteen te redden die kreunend naar het vuur van de open haard was getrokken alsof hij begreep dat vuur de bron van zijn bestaan vormde. Daarom deed Martje alsof ze Thomas' vraag niet zag.

‘Kinderen,’ zei Leo iets te hard, ‘genoeg van dat geweld, het is een vredig feest tenslotte.’ ‘Weg met die flikkermars,’ had hij eigenlijk willen zeggen, maar hij hield van Thomas en bovendien... God hoe had hij zoiets kunnen doen, Thomas zou het nooit begrijpen. En toch, dacht Leo, was het goed. Hij had gedaan wat Thomas' kind vroeg, waar ze recht op had, wat haar toekwam, een sacrale inwijding was het geweest. En bovendien, Thomas zou het nooit te weten komen. Wat je niet begrijpen kunt, kom je zelden te weten omdat je er niet aan denkt, wat zit het toch mooi in elkaar, dacht Leo. Thomas zou nooit begrijpen dat hij het voor haar gedaan had. Hoe ongelooflijk het Leo zelf ook voorkwam. Hij wist dat het waar was. Hij zou ook wel altijd de enige blijven die het geloven kon. Leo vond zijn lot plezierig. Het deed hem goed zo onbegrepen te zijn.

‘Martje,’ zei Leo, ‘als Thomas nou eens een muziekje voor

[pagina 48]
[p. 48]

de burgerman opzet en wij gaan naar de keuken, wat vind je?’

‘Wat zal ik draaien?’ vroeg Thomas.

‘Händel misschien,’ zei Barbara, en ze stond op, streek Thomas over z'n spaarzame haar en zocht mee in de platen. ‘Dit is er misschien een waar je geen kwaad mee kunt, lieverd,’ zei ze vriendelijk en Thomas nam haar in z'n armen en kuste haar terwijl ze samen naar de deur keken waardoor ze Martje en Leo terug verwachtten.

‘Hou je nog wel van je sentimentele kaalkop?’ fluisterde Thomas.

‘Stil, ze komen eraan,’ giechelde Barbara.

‘Ja,’ kakelde Leo toen hij hen - zijn eigengemaakte paté trots op de schaal - betrapte. ‘Martje, zie je dat je die vader van je geen moment alleen kunt laten?’

Thomas legde bedrijvig Händel op de draaischijf en liet de naald naast de plaat neerkomen.

‘Zullen we eens bidden?’ vroeg Leo. Hij stond er zelf ook van te kijken, hoe kwam hij daar nou toch bij.

‘Nou, als ik bedanken mag,’ zei Thomas verlegen.

‘Danken mag ook,’ zei Leo inschikkelijk en daarna vroegen ze hoe Leo die heerlijke paté precies gemaakt had. En Leo legde dat hun graag uit, terwijl Martje naar hem keek alsof hij hun het mooiste sprookje vertelde dat haar ooit ter ore was gekomen.

 

‘Ik ga 's naar bed,’ zei Barbara, ‘tenslotte kom ik uit de provincie.’ Thomas had haar daar zó dikwijls mee geplaagd dat Barbara eindelijk ontdekt had dat zij dat beter zelf kon zeggen. Tevreden bekeek ze de tafel. Het rode tafelkleed was bezaaid met notedoppen, mandarijneschillen, kurken van de wijnflessen. Kaarsvet was over de zilveren kandelaars gedropen.

‘Ik ook,’ zei Leo en stond op. De stijfheid van z'n benen

[pagina 49]
[p. 49]

deed hem op de klok kijken. Half twee, ik word oud dacht Leo. ‘'t Is verdomme half twee,’ deelde hij mee.

‘Nee,’ zei Barbara, ‘dat kàn toch haast niet.’

‘Hij heeft gelijk,’ zei Thomas. ‘Zal ik jullie eens wat vertellen, wij zijn in geen jaar zo laat naar bed geweest. Het is een wonder dat we niet onwel geworden zijn om half elf, want dat is onze tijd. Leo, zullen wij de allerlaatste, l'ultimissimo,’ vroeg Thomas.

‘Domani, prègo,’ zei Leo.

‘Ma è domani non è véro?’ En Thomas nam de fles en twee glazen mee naar de open haard die al in slaap was gevallen.

Leo strompelde naar de bank en liet zich neervallen. ‘Je moet er wel een beetje rekening mee houden dat je met een werkend iemand te maken hebt,’ zei hij.

‘Ik weet er alles van,’ zei Thomas, ‘ik doe het zelf ook wel eens en je ziet het dikwijls om je heen.’

‘Je wilt zeker horen hoe het met de wetenschap staat?’ vroeg Leo, terwijl hij gapend het hem aangereikte glas aannam, onderuit in de bank zakte, en het glas op z'n buik zette.

‘Nou nee,’ zei Thomas, ‘laat maar zitten.’

‘Het interesseert je ook werkelijk niets,’ zuchtte Leo.

‘Nee,’ zei Thomas, ‘dat is zo.’ Thomas keek op en zag hoe Martje de tafel aan het afruimen was. ‘Laat toch staan kindje, morgen gaan we verder, ga toch lekker naar bed.’

Martje keek op naar Leo. Leo staarde naar zijn glas en probeerde het zelfstandig op zijn buik te laten staan. Schoorvoetend liep ze op haar vader toe. ‘Welterusten.’

‘Slaap lekker,’ zei haar vader.

‘Welterusten,’ zei Leo zonder van zijn kunst met het glas op te kijken.

Martje zei niets terug en liep met gebogen hoofd en slepende voeten de kamer uit, maar Leo was te dronken om het op te merken.

‘Wat zou ze opeens hebben?’ zei Thomas teleurgesteld.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Hoezo?’ vroeg Leo.

‘Ze is opeens zo terneergeslagen,’ zei Thomas.

‘Moe waarschijnlijk,’ stelde Leo hem gerust en Thomas wàs gerust maar Leo niet. God, dacht hij dronken, ze zal toch niet verwachten dat ik erachter aan kom. Ik zou niet eens kunnen, constateerde hij. Ze zou toch wel begrijpen dat hij haar alleen maar had willen helpen, dat het niet - van zijn kant tenminste - iets moest gaan worden, dat het gewoon een vriendendienst geweest was. Leo werd zo angstig van zijn eigen gedachten dat hij z'n glas in één slok leegdronk, wat hem slecht beviel. Hij voelde het zweet op z'n voorhoofd komen en zag de afdruk van z'n hand op het glas. En het tevreden gevoel dat hij gehad had, was helemaal verdwenen.

‘Hoe gaat het met jou,’ zei Thomas, ‘laat de wetenschap er maar buiten.’

‘Ik hou van Rosa,’ zei Leo; het klonk kinderachtig, als van een jongetje dat dreigend ‘ik wil cola’ zegt.

‘Zo,’ zei Thomas, ‘wie is dat?’

‘Rosa,’ zei Leo vermoeid, ‘is de mooiste, de liefste en de intelligentste vrouw die ik ooit gehad heb.’

‘Ze zit op criminologie,’ lichtte Leo toe.

‘Da's onhandig,’ zei Thomas, ‘waarom bracht je haar niet mee?’

‘Ik ken 'r nog niet zo lang,’ maakte Leo zich uit de voeten.

‘Is ze soms getrouwd?’ vroeg Thomas.

‘Ja,’ zei Leo, ‘da's óók onhandig.’

‘Ja,’ zei Thomas ernstig en zon op een ander onderwerp, maar er wilde hem niets te binnen schieten.

‘Word je daar nou nooit moe van?’ vroeg Thomas toen maar.

‘Heel erg moe,’ gaf Leo zuchtend toe.

‘Waarom houd je er dan niet eens mee op.’ Het was een domme vraag vond Thomas zelf. Leo keek op met opengevallen mond en het was een wonder, hoe iemand met zo een be-

[pagina 51]
[p. 51]

nijdenswaardig uiterlijk zo debiel kon kijken, vond Thomas.

‘Waarom houd je er dan niet mee op,’ herhaalde Leo hoofdschuddend. ‘Als iemand de pest, de pleuris of de kanker heeft, ga jij dan ook naast z'n bed staan vragen: waarom houd je er niet mee op?’

‘Oh, zie je dat zo,’ zei Thomas peinzend.

‘Zo zie ik dat,’ zei Leo, ‘en zo is het.’

‘Ik geloof dat we beter naar bed kunnen gaan,’ zei Thomas praktisch. Dit kon huilen worden, wist hij. Hij had al aardig wat nachten met Leo achter de rug. De volgende dag zou hij gebroken zijn en Leo fit, zoveel wist Thomas er inmiddels wel van af. ‘Morgen gaan we verder,’ zei hij troostend.

‘Jij houdt niet van narigheid,’ zei Leo, terwijl hij moeizaam uit de bank probeerde te komen, ‘jij houdt meer van boeken.’

‘En van planten en van Barbara,’ vulde Thomas, die niet van onvolledigheid hield, aan.

En van planten en van Barbara houdt hij, dacht Leo - dat komt er van als je zo vroeg kaal bent.

 

Klaarwakker lag Martje in bed. De bloemen die Thomas voor haar geplukt had stonden in de stenen kan op de houten tafel. De planken vloer glom van de boenwas en achter het kleine raam wist Martje de sterrenhemel zo uitbundig en adembenemend dat er wel straf op volgen moest. En straf was er. Haar kamertje waaraan ze in Amsterdam zo dikwijls had gedacht en waarnaar ze soms zo kon verlangen dat het pijn deed, was leeg. Of beter gezegd, Martje was leeg en moe van de teleurstelling.

Een blik van verstandhouding, één gebaar, één teken van hem zou alles veranderd hebben. Maar het teken bleef uit en bevend wachtte ze op wat haar de allerlaatste kans op geluk toescheen.

Beneden ging de kamerdeur open.

[pagina 52]
[p. 52]

‘Heb je alles daarboven?’ hoorde ze haar vader vragen.

‘Buona notte,’ zei Leo en hij leek zich wel met beide handen aan de trapleuning vast te houden. Zou hij het licht onder haar kamerdeur zien? Maar Leo's zware voetstappen gingen voorbij en nadat hij z'n hoofd aan zijn kamerdeur had gestoten hoorde Martje hem vloekend het licht aan doen en de deur nogal hard dichtslaan en daarom barstte Martje in snikken uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken