Bouwen en afbreken(1957)–G.H.M. van Huet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] De arbeider De laatste vis is in zijn donkerte gegleden Onwennig klimmen de gebaren in het heden: de deken, het gordijn en de lampetkan. De schemering is drachtig van konijnen. Plots valt het harde pijpen in de dingen: de fabriek. De dag wordt levensgroot. Verstoord is het verborgen rijpen der geluiden. Het roggebrood staat hoekig op de tafel. De deur slaat dicht. De straat is klaar. De wind gaat grauw en moeizaam door zijn tunnel. paul rodenko [pagina 37] [p. 37] Vorige Volgende