Bouwen en afbreken
(1957)–G.H.M. van Huet–
[pagina 45]
| |
![]() | |
Stille vennotenze verstaan de kunst van het geldschieten. maar het zijn rustige lieden: na dat beslissende, laten we hopen doeltreffende schot vlijen ze zich neer en zijn voorts, in de Germaanstalige landen, stil. In Engeland slapen ze bovendienGa naar voetnoot1), misschien om Bacon's uitspraak waar te maken dat ‘silence is like sleep, it refreshes wisdom’. Is het nu vènnoot of vennóót? Oudtijds schijnt men de nadruk op de eerste lettergreep gelegd te hebben. Het klinkt dan bijna als ‘vent’. Vooral in Zeeland was een vennoot een scheepsgezel of ook wel de helper van een torenwachter. In Amsterdam in de 17e eeuw was de vennoot een veemgenoot, | |
[pagina 46]
| |
lid van een veem, veembroeder, veemgast. Er moet verband zijn tussen de woorden vennoot en vent. Men vermoedt dat het ene woord van het andere is afgeleid, maar het schijnt niet te zijn uitgemaakt welk van beide de prioriteit heeft. ‘Vent’ klinkt in elk geval niet zakelijk, maar huiselijk, stevig en teder. Het meervoud is onzeker: kan men in Holland van venten spreken? Dan wordt het tijd een bond van stille venten op te richten: er zou een weldadige rust van uitgaan. Als kleine jongens zeiden wij overigens venters, ook als er geen handwagen bij was. In de Nederlandse letterkundige wereld van een kwarteeuw of zo geleden stelde men de vent boven de vorm. In handel, bedrijf en politiek acht men de vent zelfs belangrijker dan de vorm van de vent. Tenminste zolang de vent in vorm blijft. Tegenwoordig legt men bij het woord vennoot het accent dikwijls op de tweede syllabe. Hier speelt de gedachte aan het woord ‘genoot’ mee. De vaklui op taalgebied moeten maar uitmaken, of deze verschuiving in de uitspraak een gevolg is van het feit, dat de term vennoot meer dan een eeuw geleden door het Burgerlijk Wetboek opnieuw is ingevoerd. Hoe het zij, de stille vennoot verkiest als zodanig de passiviteit en de anonymiteit. Hij doet zaken door ze te laten, en ze te laten doen. Hij maakt liever geld dan naam. Noem hem toch maar liever geen slapende vennoot, zoals zijn Britse collega ook wel heet, want de Hollander heeft wel zijn slaperdijken, die slapende waken, maar hij wil zelf niet voor slaperig worden aangezien, hoewel hij er niets op tegen zou hebben slapende rijk te worden. Hij noemt zich stil. De slimmerd! ‘There is no diplomacy like silence’, zei Disraeli. En H.W. Shaw (niet te verwarren met George Bernard) moet opgemerkt hebben: ‘Silence is one of the hardest kind of arguments to refute. There is no good substitute for wisdom, but silence is the best that has yet been discovered’. Dit klinkt bepaald onvriendelijk en zeker past het niet op de stille vennoot. Deze heeft met dat ene schot, al of niet in de roos, de mate van zijn ‘wisdom’ getoond en het menselijk | |
[pagina 47]
| |
weten heeft zijn grenzen; het is nu eenmaal geen vooruit weten. Bovendien kan de stille vennoot, als de zaken niet goed gaan, binnenskamers zeer welsprekend zijn. Mogelijk wordt hem dan wel in de loop van dat onderhoud vanwege de complementaris verzocht nu es even stil te wezen! Want er is ook een stille ironie, die bij voorkeur meespeelt waar mensen het overluid oneens zijn. Overigens roepen de woorden ‘vennoot’ en ‘stil’ gevoelens en gedachten op, die niet tot handel en bedrijf beperkt blijven. Vooral dat stil zijn in de zin van zwijgen. ‘Die Wortkargen imponieren immer’, zei Maria von Ebner-Eschenbach, ‘Man glaubt schwer, dass jemand kein anderes Geheimnis zu bewahren habe als das seiner Unbedeutendheit’. Maar kan iemand, die zwijgt uit diplomatie of om zijn onwetendheid te verbergen, ja sterker nog om verstand te suggereren, wel helemaal dom of onbeduidend heten? Het behoort tot de leeghoofdigheid, dat zij uitgestald wil wezen. Reeds Salomo merkte op: ‘De zot laat zijn ganse geest uit, maar de wijze wederhoudt die achterwaarts’. In de reserve zit al wijsheid. Maar er is meer dan alleen maar ‘silence of speech’, zegt Longfellow: ‘Three Silences there are: the first of speech, Het is vermoedelijk deze laatste categorie, die Bacon aan de verfrissing van de slaap deed denken. Rilke heeft het ook ergens over ‘ein tiefes Ausgeruhtsein’ als belangrijk voor de scheppende kunstenaar. Een veertig jaar geleden kocht ik eens een boekje van een Amerikaan, Harry W. Bondegger, waarin het niet-denken als psychisch geneesmiddel werd aangeprezen en van hoofdstuk tot hoofdstuk onderwezen. Tenslotte leidde Bondeggers uiteenzetting tot een soort religieuze geheimleer. Met de ‘silence of desire’ is men in de buurt van de Stoa en van de mystiek. De Vlaming kan (dit en passant) met stille stem spreken en deze omstandigheid redt wellicht een dichtregel van Jacqueline van der Waals: | |
[pagina 48]
| |
Maar met een glimlach sprak ik snel en stil: Stil zijn is dus goed; een stille vennoot zijn, in de uitgebreide zin van het woord, is beter. Al die goede dingen zoals zelfbeheersing, aanvaarding van verantwoordelijkheid, rustige bescheidenheid, onopvallende bedrijvigheid, worden dan in de sfeer van de Mitmenschlichkeit vruchtbaar. Geen maatschappij of staat kan floreren zonder die stillen in den lande, die met hun persoon betalen. De stille vennoot kan niet voor meer worden aangesproken dan zijn inzet bedraagt, maar wat betekent die beperking voor wie zichzelf inzet? Men kan de doeltreffendheid van een regeringssysteem hieraan toetsen, of het zijn stille vennoten bij hun leven onderscheidt en niet ontmoedigt. Onderscheiden is hier lètterlijk bedoeld: opmerken tussen anderen. Regeren is immers ook onderscheiden en onderscheidenlijk handelen. Van de stille vennoot verwacht men dat hij hard werkt, sober leeft en zich rustig houdt. Bovendien, dat hij zich voor deze eigenaardigheden de kwalificatie ‘burger’ laat aanleunen en de lach verdraagt van lieden die zich op een hoger levensplan bewegen. Op zijn beurt begroet hij, als het scheef gaat, met een zekere glimlach het wederopduiken van dat klassieke zinnetje: ‘Het publiek wordt verzocht zich rustig te houden’. De adressering is wel niet helemaal juist, maar hij weet dat men hem bedoelt. Hij kan dus niet blijvend vergeten worden. Misschien is dit zijn hoogste onderscheiding in deze wereld.
c. rijnsdorp |
|