schepping van de fantasie ontbreken. Nooit zal zij haar handschoenen verliezen of het gas vergeten uit te draaien, nooit vecht zij tegen het ijzeren ritme van de klok. En dan de gesprekken die in de romans worden gehouden: hoe geestig en betekenisrijk zijn zij, en hoe verstoken van alle samenhang en slappedanig is de conversatie die wij zelf voeren.
Het schijnt, dat de Nederlander, nuchter als hij is, zich niet erg goed met deze inconsequentie kan verzoenen. Hij houdt van gelijkenis en nauwkeurigheid en staat er dus op, als hij het doen en laten van mensen heeft te beschrijven, al die activiteiten, die, voor zover zij buiten de hartstochten om gaan, tot een onmiskenbare eentonigheid neigen, in extenso weer te geven. Dit kan er misschien nog wel mee door in een verhaal, maar in een roman wordt het vervelend. Vandaar dat het meestal zo'n moeite kost de indruk vast te houden die een Nederlandse roman op ons gemaakt heeft - de lange intervallen vol nietigheden en beuzelarijen, waaruit ons eigen leven voor het grootste deel bestaat, herinneren wij ons immers ook zo goed niet meer. Kortom, het leven in een roman dient een plan te hebben, en het is juist deze planmatigheid - per definitie een artificieel iets - die ons tegen de borst stuit.
In zekere zin zouden wij onze nuchterheid dus als een deugd kunnen beschouwen. Wij laten ons geen knollen voor citroenen verkopen, en als wij met een roman uit het buitenland op de knie, een situatie tegenkomen die wij niet direct met onze eigen ervaring kunnen rijmen, denken wij onwillekeurig: hoe kan dat nou! zulke dingen gebeuren immers niet. Het vreemde is evenwel, dat die dingen wél gebeuren en dat de uitheemse romanschrijver die zich niet heeft ontzien ze rustig op papier te zetten, achteraf hetzij psychologisch hetzij historisch gesproken gelijk krijgt. Toen in Nederland de naturalisten begonnen, schreef Dostojewski zijn profetische romans: niemand die het huidige geestesleven kent, zal willen ontkennen, dat in de geschriften van de Rus een realisme bedreven wordt, waarbij het onze, om het zacht uit te drukken, wat kabouterachtig aandoet. Toen ongeveer tien jaar geleden de roman van Walschap, Oproer in Congo, verscheen, waren er in ons land verscheidene recensenten die de Bel-