Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

‘Hoogste tijd, heren!’

Het is al zo lang gebruik geweest het nieuwe jaar met een pas opengeslagen boek te vergelijken - een blad waarop al het ongeschrevene nog in het futurum staat. Dat moet geweest zijn, toen men langzamer, comfortabeler leefde: ieder nam zich de tijd het hem toegestane stuk, ergens tussen begin der schepping en dag des oordeels, door te komen, en de tijd die intussen voortging, was geen vijand, maar een vriend. Nog zeggen wij wel: de tijd schaft raad, de tijd heelt alle wonden, er is een tijd van komen en van gaan. Wie zo spreekt, getuigt van immens vertrouwen. En waarom zou hij dat ook niet hebben? - de tijd die laat verjaren, die na een zekere periode vrijmaakt, die oude rechten steeds hechter en sterker maakt, is op zijn hand. Zelfs wanneer zijn onstuitbare voortgang een nadeel dreigt te worden, zoals in het geval van de ongeduldige minnaar die zijn beste jaren voorbij ziet gaan, weet men er nog wel iets op te vinden: tempo en vurigheid dienen eenvoudig verhaast te worden. ‘Though we cannot make our sun / Stand still, yet we will make him run.’ Aldus Andrew Marveil in een van de origineelste gedichten uit de Engelse literatuur, ‘To his coy mistress’.

Maar Marveil, die als vrijer de gevleugelde wagen van de Tijd voortdurend achter zich hoorde, zag als gelovige de ‘deserts of vast eternity’ voor zich liggen: woestijnen zonder tijd. In de drie eeuwen die sindsdien verlopen zijn, is het tijdsbesef bijzonder geaccelereerd. Wij leven langer, de dingen veranderen sneller, de eeuwigheid is voor velen vervluchtigd tot een fictie, en het gevolg is dat wij ons steeds scherper rekenschap van zijn en tijd, van oud en nieuw zijn gaan geven. Wij kennen, zo zeggen we, de waarde van de tijd. Tijd is geld. Het adagium, het zij erkend, doet wat grof aan, maar hoe kunnen wij beter aangeven dat wat wij bereiken willen, in termen van de tijd die het vraagt moet uitgedrukt worden? Er valt zóveel te bereiken, te krijgen, te wensen en na te streven, en de omstandigheden wijzigen zich zó snel, dat wij inderdaad alle zeilen moeten bijzetten om het tempo

[pagina 80]
[p. 80]

nog enigszins redelijk bij te kunnen houden. In het eerste hoofdstuk van zijn studie Time and the Novel merkt de Israëlische literair-historicus A.A. Mendilow op, dat de economische en demografische veranderingen die de vrouw in een nieuwe maatschappelijke positie hebben geplaatst, de romanschrijvers gedwongen hebben hun wijze om een verhaal te voltooien te herzien. Vroeger eindigde een roman steevast met een huwelijk. Maar het huwelijk dat eens een grote mate van zekerheid bood en de definitieve oplossing voor de meeste seksuele moeilijkheden betekende, is thans niet zozeer een einde als wel een begin. Het vormt geen besluit, maar een aanvang der problemen. Het leven is niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. Maar ook de tijd is niet zoiets eenvoudigs. De moderne natuurkunde leert ons, dat hij eens, met het explosieve ontstaan van de kosmos, een begin heeft gehad. En diezelfde wetenschap, waaraan wij intussen ook de atoombom te danken hebben, doordringt ons van het besef, dat hij ook eens een keer een einde kan hebben. Wat zal daarna komen of daarachter liggen? De eindeloze woestijnen van de eeuwigheid?

Volgens de bekende Engelse schrijver C.P. Snow hebben theorieën over de tijd geen waarde, omdat zij ‘een manier zijn om de ernst van het moment te ontkennen’. Het is maar hoe je het ziet. Dít is in elk geval zeker: als je in een wereld vol klokken leeft - en ieder van ons zit als Karel v in zijn cel, met een onophoudelijk tikken en een beweeg van talloze wijzers om zich heen - moet je ófwel afgestompt ófwel zeer superieur zijn om dit fenomeen van het onverbiddelijke voortgaan van de tijd niet te bemerken. Daar is om te beginnen al de taak die ons allen wacht: de inwendige en de uitwendige tijd, de privé en de publieke klok met elkaar in overeenstemming te brengen. Hoe vaak valt die tweede ons niet lang, als wij bij een lezing zitten of een avond in een niet geheel adequaat gezelschap doorbrengen! De tijd wordt voor ons gevoel dan overweldigend. Maar wanneer wij geïnteresseerd zijn of iets omhanden hebben, dat ons absorbeert, dan verdwijnt elk tijdsbesef en verbaasd kijken wij op, als iemand ons komt roepen: tijd heeft klaarblijkelijk geen toegang tot

[pagina 81]
[p. 81]

de harmonie. Daarentegen heeft de harmonie wel tijd nodig om zich überhaupt te kunnen vestigen. Een zin, een goede zin schrijven kost tijd, want hij moet gevonden worden. Voor een penseelstreek, een toonopvolging geldt hetzelfde. Er is geen kunstwerk dat niet op de verbeelding is aangewezen, en de verbeelding laat zich, evenals de bliksem, nu eenmaal moeilijk dwingen. Er is ook tijd nodig omhet reeds bestaande kunstwerk te kunnen begrijpen. De tijd fungeert als werktuig én van het verstand én van de fantasie.

De fantasie, heeft iemand eens gezegd, is de ruimte waarin de dromen reizen. Een dergelijk woord kan ons op de verhouding tussen ruimte en tijd brengen - alweer een probleem voor wie vindt dat over de tijd nadenken geen minderwaardige vorm van tijdpassering is. Ruimte is vrijheid: ik kan gaan waarheen ik wil, terugkomen wanneer het me belieft, en ik blijf mezelf, dat is onveranderd. Vijftig kilometer of de halve wereld af te leggen laten me precies zoals ik was; maar als er vijftig jaar over me heen zijn gegaan, ben ik een ander mens geworden, en ik zal nooit meer naar die vroegere fase kunnen terugkeren. Dit is wat ons de tijd onverbiddelijk doet noemen: zijn vasthouden aan de onomkeerbaarheid. ‘Hoogste tijd, heren,’ werd ons in onze dagen van cafébezoek toegevoegd - hetgeen het sein tot een koortsachtig bestellen van de laatste biertjes was. Ik heb weleens de indruk, dat achter de optochten en demonstraties van de laatste tijd de - lang niet irreële - angst schuilt, dat dit sein van ‘hoogste tijd’ inderdaad met de fatale gebeurtenis zelf zou kunnen samenvallen. Als de president van de Amsterdamse rechtbank ietwat laatdunkend opmerkt, dat ‘de meesten van die jongens niet weten waar Vietnam ligt,’ dan miskent hij het gezonde instinct waarvoor Ortega de formule gevonden heeft: leven is méér willen leven. ‘If you choose to raise hell, you will live in it,’ zeggen de Engelsen. Ook de hel, ook de hemel, heeft met tijd te maken. Is fatalisme, het buigen voor de tijd die voortgaat en die met ons doet wat hij wil, niet het naargeestigste wat een mens kan overkomen?

Onze beste ogenblikken zijn die waarin wij geen besef hebben van tijd. Onze plezierigste vakanties waren die waarin de

[pagina 82]
[p. 82]

klokken ontbraken: even weg zijn uit die cel van Karel v, even verlost zijn van de gedachte dat het leven zo lang duurt (hoe zouden wij anders van ‘de tijd doden’ kunnen spreken?). J.B. Priestley, die een heel boek aan het tijdsprobleem heeft gewijd, gewaagt daarin van de cyaankali-filosofie van de nazi-leiders, die altijd een ampul met vergif bij zich droegen ingeval het ergste zou gebeuren. ‘Zakken!’ riepen zij dan, en het gordijn kwam neer. Kun je, zo vraagt Priestley, het gordijn zó laten zakken, dat er inderdaad een einde is; of betekent het alleen maar, dat het gordijn tussen jou en de datum op de kranten valt, tussen jou en de wereld van uur en feit - met andere woorden bestaat er misschien een tijd, jouw eigen tijd, waar je niet uit kunt springen? Dit is weer een ander chapiter dan de gevulde magazijnen van de atoombommen, die ons bij elk nieuwjaar weer op eschatologische gedachten plegen te brengen. Onze particuliere tijd - het geweten - en de publieke, die wij allen te zamen zijn en die, niet alleen naar gelovig inzicht, naar de apocalyps toedrijft, met elkaar in overeenstemming te brengen, is een synchronisatie. Voorlopig blijft zij voor de tijdgenoot nog het allereerste gebod.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken