Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Ontmoeting met de anarchie

Onder de vele woorden die van Goethe bewaard zijn gebleven - de meeste daarvan vinden wij in dit zeer vermaarde, maar weinig gelezen boek, Die Gespräche mit Eckermann - is er een dat ons georganiseerde tijdvak oneindig moest laten vermenigvuldigen om het, keurig gedrukt en desnoods ingelijst, in alle mogelijke bedisselaarskamers op te hangen: ‘Vom eigentlich Produktiven ist niemand Herr’. Denkers en dichters, schrijvers en beeldende kunstenaars zingen deze zinsmelodie vrijwel dagelijks, zelfs zonder de juiste woorden te kennen. Zij overstemt die andere melodie die uit het meer zakelijk aangelegde Angelsaksische ras opstijgt: dat vlijt, inspanning meer waar is dan genie. Hoe dan ook, opdrachtgevers, magistraten, plannenmakers, uitgevers en al diegenen die bij de gratie van de telefoon, de secretaresse en de druk op de bel leven, krijgen in de loop van hun hoogheerlijk bestaan ruimschoots gelegenheid zich de waarheid van Goethes gezegde te overtuigen. Wie zich als manager met de kunstenaarswereld inlaat, stelt zich bloot aan een ontmoeting met de anarchie.

Vroeger, zegt men, is dat niet zo geweest. Toen de artiest niet meer dan een handwerksman was en de schrijver een verbalist die je huurde en aan wie je een jaargeld toekende in ruil voor alle woorden die hij op jouw verzoek en misschien ook wel te jouwer meerdere glorie opspoot, verliep de zaak ordelijker. Zo ordelijk zelfs, dat wij nu achteraf van het verleden de indruk hebben, dat het algemene leven min of meer een chaos was met daarin een paar vlijtig gearrangeerde, harmonische, ‘wohltemperierte’ plekken: de studeerkamers, arbeidskluizen en ateliers, waarvandaan de werken kwamen, die verondersteld worden ook geest en hart van het nageslacht nog te verrukken. Maar sinds de wereld in haar geheel meer en meer gerationaliseerd is en het toeval in alle hoeken werd weggedrongen, lijkt het of de anarchie zich juist van die enclaves heeft meester gemaakt, waar vanouds de kosmos over de chaos zegevierde: ‘là, tout n'est qu'ordre et

[pagina 84]
[p. 84]

beauté, luxe, calme et volupté’. Thans worden, niet zonder reden, de schrijvers tot de meest onscrupuleuzen onder de aardebewoners gerekend, en de schilders, musici en anderen van wie men zou menen, dat zij leven door te doen wat zij graag doen (een soort omschrijving dus van ‘roeping’), schijnen merendeels tot dat selecte gezelschap te behoren, waarvan het hopeloos is iets te verwachten. De beschavingsdragers, zo verzuchten de bellers en dicteerders, laten ons lelijk in de steek.

De kwestie is, dat die ‘beschavingsdragers’ sinds lang in een duidelijke crisis verkeren. Zij voelen zich niet alleen niet thuis in die ideale ruimten welke het verleden voor hen gereserveerd had, zij hebben ook het vertrouwen in die ruimten, in die werkkamers en cellen, in die beperkte, doch nooit als beperkt ervaren, vrijheid, überhaupt verloren. Wil men tragisch doen, dan zou men kunnen beweren, dat de kunstenaar niet langer aan de noodzaak van zijn zending gelooft, dat hij aan zijn eigen bestaansreden twijfelt. Blijft men wat meer optimistisch, dan kan men zich vergenoegen met de vaststelling, dat de wet van vraag en aanbod, die men overal in werking ziet, klaarblijkelijk ook hier is begonnen te heersen. Waar het aan opdrachten, uitnodigingen, cheques en beurzen niet ontbreekt, zou het wel dwaas van de aldus gezochten zijn, niet ja te zeggen, het geld in de zak te steken en voor de rest net als de anderen te doen. Wij leven nu eenmaal in een consumptiemaatschappij, en het mag geen ideale orde zijn, die hier heerst, maar een orde is het. Tenminste, voor de deelnemers lijkt het een orde. Maar doet het dat ook voor iedereen? Wie maar iets van de moderne kunst afweet, begrijpt, dat het laatste woord dat de kunstenaar van vandaag gebruikt, ‘beschaving’ is: voor hem een holle, pretentieuze klank, even onverdraaglijk als burgerlijk. Anders dan de burger, is de kunstenaar er wellicht niet zo tuk op zijn verplichtingen te erkennen, zijn toezeggingen na te komen, zijn schulden te betalen. Maar één schuld erkent hij, en die zit hem dwars: zijn schuld aan de anarchie. Het is niet voor niets, dat zoveel moderne kunst, of het nu schilderijen of boeken zijn, zich met datgene bezighoudt, wat de gezeten

[pagina 85]
[p. 85]

burgers eigenlijk onbeschaving noemen, met het onmaatschappelijke, het vervreemde, het opstandige, het vijandige, de afwijking, het geweld, de waanzin. Toen Strindberg te Parijs in wat hij zijn toren noemde zat, weigerde hij open te doen, toen een hand hem wat geld wilde aanreiken: hij prefereerde de chaos immers puur. Een volgende generatie nam het geld wél aan, maar liet zich toch niet van de afgrond weglokken, ze weigerde terug te keren naar de ‘luxe, calme et volupté’. De ruimten van het ideale, goede leven, van het denken en dichten, van de ordenende logos waren definitief voor een plaats aan de periferie verwisseld.

De opdrachten die de hier verblijvende bereiken, worden, zij het met enige vertraging, toch wel uitgevoerd, maar de werken zelf dragen een bepaald stigma, immers rebels, grillig, vreemd. Zij maken de indruk, registraties van aardbevingen te zijn, boodschappen uit de afgrond. Het is moeilijk, er zich gelukkig bij te voelen - alsof het soms op het geluk aankomt! Het is zelfs moeilijk, er dat gevoel bij te ondergaan, dat in vroeger tijden de uitwerking van kunst heette te zijn, toen vindingrijkheid, helderheid en vormkracht het geloof in de menselijke mogelijkheden versterkten. In plaats daarvan wordt ons nu vaak te verstaan gegeven, dat het constructieve element, produkt van studeerkamer en atelier, onze geboren vijand is: laten wij onze vaderen afzweren, ons tegen alle overgeleverd gezag verzetten en terugkeren naar de primitieven van de oermens! Men kan zich hier kwaad over maken en van onverantwoordelijk gedoe of heiligschennis spreken, maar er is één ding dat men niet vergeten mag: namelijk dat het voor een in de directe werkelijkheid levend mens - en er is niemand die onmiddellijker, aardser, natuurlijker en, zo men wil, anarchistischer leeft dan de kunstenaar - vrijwel onmogelijk wordt gemaakt in de geest, de orde te geloven, als deze geest zo vrijblijvend is als het bestaan in onze maatschappij te zien geeft. ‘Men proclameert de rechten van de geest,’ zegt Martin Buber, ‘men formuleert zijn wetten, maar zij vinden geen toegang tot het leven... zij zweven in de lucht boven onze hoofden, maar zij verschijnen niet midden onder ons op de aarde’; ‘alles ist des Geistes, nur der

[pagina 86]
[p. 86]

gelebte Alltag nicht’. Men kan het ook anders formuleren. Kunst vereist niet alleen het bestaan van kunstenaars, zij berust ook op een overeenkomst met de maatschappij. Is die maatschappij overgeorganiseerd zoals de onze; wekt ze de indruk, dat de kosmos een eenmaal gegeven ding is, dat men met behulp van drukken op de knop in stand kan houden; doet men alsof de cultuur zelf best vertrouwd kan worden, maar geeft men tegelijk alle blijken van angst, dat de produkten van die cultuur weleens haar einde zouden kunnen betekenen - dan is het ogenblik voor de kunstenaar daar om te vluchten. Om te weigeren. Om in opstand te komen. Om te constateren hoe dun het fineer is. Om te twijfelen aan zijn eigen rol.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken