Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

Men is nooit duidelijk genoeg

Treurige gebeurtenissen als ziekte en dood doen ons plotseling beseffen wat voor een belangrijk ding de menselijke communicatie is. Gewoonlijk gebruiken wij laatstgenoemd substantief alleen in samenstelling met ‘middelen,’ en het aldus ontstane woord is dermate technisch naar ons gevoel dat wij het nauwelijks met de directe realiteiten van ons bestaan in verband kunnen brengen. ‘Communicatiemiddelen’ is een term voor sociologen en schrijvers van gedegen artikelen: hij past slecht in de mond van de gemene man. Maar hoezeer wij op communicatie zijn aangewezen en wat voor vitaal belang wij eraan hechten, blijkt pas, wanneer in onze eigen kleine kring iemand verdwenen is of op het punt staat te verdwijnen. Jarenlang hebben wij met de betrokkene verkeerd, dagelijks misschien duizenden woorden met hem of haar gewisseld, en nu is verder contact ineens niet meer mogelijk. Waarover hebben wij met elkaar gepraat? Over koetjes en kalfjes, het weer, wederzijdse kennissen, de kinderen, onze respectieve kwaaltjes, de ochtendkrant enzovoorts. Maar nu, na deze onherroepelijke cesuur, komen wij tot de slotsom, dat wij eigenlijk veel te weinig hebben gezegd, of liever: dat het wezenlijke tussen ons ongezegd is gebleven. Louter irrealissen - had ik maar... wat zouden wij niet... jammer van die-en-die gelegenheid... - spoken ons door het hoofd. De bevlieging duurt misschien niet lang, maar zij is levendig genoeg om ons te doen inzien, dat de zin, de waarde van het leven veel meer met de aard van ons onderlinge contact samenhangt dan wij gewoonlijk wel geloven. Communiceren houdt in: meedelen, deelgenoot maken, samen iets bezitten. Men is, kortom, verbonden met elkaar.

Dit betekent aan de andere kant, dat wij in den grond allemaal alleen zijn. Het zou op een gemeenplaats neerkomen, deze wijsheid al te nadrukkelijk uit te spreken. Dat hebben literatuur en filosofie allang voor ons gedaan, en men behoeft maar toevallig bij de hekken te staan, als een grote fabriek uitgaat, of de menigte gezichten op een doek van zo'n oude

[pagina 151]
[p. 151]

meester als Brueghel te beschouwen, om de Musset bij te vallen, als hij zijn Fantasio laat uitroepen: ‘Quelles solitudes que tous ces corps humains.’ De massa - dat is telkens een plus een plus een. En één hiervan zijn ook wij: deze aparte, ondoorgrondelijke wereld, deze privé-geschiedenis die zich van de wieg tot het graf ontrolt, deze een-zaamheid die haar baan beschrijft tussen de miljarden andere eenzaamheden. Maar genoeg - wij wilden de gemeenplaats niet herhalen. Is die eenzaamheid echter een universeel feit - de omstandigheid, dat dezelfde eenzaat voortdurend bezig is zich uit zijn eenzaamheid los te werken, is het al niet minder. Een tweede gemeenplaats dus. Want dat de mens een ‘zoön politikon,’ een gemeenschapswezen, is, leert ons de Oudheid al. En dat hij zich gedraagt als een gevangene in zijn cel, die door op de muur te kloppen in contact met anderen tracht te komen, is een zo algemeen bekend beeld, dat wij het een sjablone mogen noemen. Schrijvers in hun simpele redzaamheid slagen er weleens in, een opmerkelijke variant te vinden. Men denke aan het fameuze zinnetje uit de roman van E.M. Foster, Howards End: ‘only connect,’ dat niets anders wil zeggen dan dat wij ons met elkaar dienen te verstaan. Er is veel gewonnen, als wij communiceren.

Communiceren met wie? Er bestaat, geloof ik, in de moderne literatuur geen neteliger kwestie dan hetgeen in deze vraag opgesloten zit. Het voor de hand liggende antwoord zal moeten luiden: in elk geval níét met Jan en Alleman. Wie weleens hedendaagse dichters leest, weet, dat zij er meer dan hun voorgangers toe neigen, niet alles wat zij in de zin hebben te ontsluieren; zij houden hun bedoelingen graag een beetje voor zich, zij geven hun geheim pas langzaam aan prijs. Vermoedelijk hangt dit samen met de thans veelal gehuldigde leer, dat literatuur pas in de tweede plaats communicatie is, maar eerst en bovenal zelfexpressie. Het feit, dat echter noch Homerus noch Dante noch Shakespeare noch Cervantes er zo over dacht, maakt op onze schrijvende tijdgenoot, die vaak zózeer door de lyrische mogelijkheden van bepaalde klankcombinaties of van woordengroeperingen op papier in beslag genomen wordt, dat hij eenvoudig ver-

[pagina 152]
[p. 152]

geet wat hij had willen zeggen, bijzonder weinig indruk. En eerlijk gezegd - want ook wij zijn van deze tijd en geven, verzadigd van helderheid als wij zijn, de voorkeur aan de ellips en de raadselachtige dictie - wij kunnen voor dit standpunt wel degelijk voelen. Maar zijn wij erge burgers, als wij ook nog op enige communicatie prijs zeggen te stellen? Goed, Jan en Alleman kunnen gevoeglijk buiten beschouwing blijven, aangezien zij waarschijnlijk toch nooit met een boek in de hand aangetroffen willen worden. Maar wie voor zijns gelijken schrijft - en dat mogen wij verwachten, want ook de kunstenaar weet, dat zelfverheffing niet siert - zal toch nooit ter wille van de behoefte om zich uit te drukken zijn plicht om een betekenis over te brengen kunnen verzaken. Hij is, op straffe van iets voort te brengen, dat geen mogelijkheid tot contact biedt, eenvoudig gehouden gearticuleerd te zijn.

De meeste schrijvers nu zijn dit dan ook wel, hoe moeilijk of duister zij ons soms ook mogen voorkomen. Maar hoe ingewikkeld kunnen de critici, deze bemiddelaars tussen tekst en lezer, die schrijvers vaak niet maken! Wat voor diepe en onuitsprekelijke zaken dichten zij hun niet toe! Een lezer die zich de Kafka-rage van na de oorlog herinnert, toen wij naar aanleiding van zijn vreemde romans met termen als existentieel nulpunt, metafysische wanhoop en levenswalg om de oren geslagen werden, kan nu tot zijn verademing in een opstel van de oude Alexandre Vialatte in de Figaro littéraire van een heel ander standpunt kennis nemen. De waarheid is eenvoudiger dan al die scribenten twintig jaar geleden voorstelden, en vooral minder obscuur. Vialatte, die reeds in 1926 verhalen van Kafka heeft vertaald en in hem allereerst een humorist ziet (zij het er een met pijn in het hart), vindt in dit ogenschijnlijk enigmatische oeuvre slechts één ding uitgedrukt: het verlangen van de schrijver om te trouwen - een staat waarvoor hij zowel te groot bleek als te klein. Het was de persoonlijke en groteske tragedie van de man, dat hij niet in staat was het beloofde land te bereiken en dat juist zijn redplank, de literatuur, er tegelijk de oorzaak van was, dat het paradijs, namelijk vrouw en kinderen, hem ontzegd moest blijven. Dit was, kunnen wij zeggen, hetgeen hij in

[pagina 153]
[p. 153]

zijn fabels te communiceren had, dit vormde de inhoud van zijn zelfexpressie. Een goede les, aldus Vialatte, aan het adres van jongelui die er niets voor voelen om huisvader te worden. Maar wat zien wij? In plaats dat Kafka's boodschap ertoe bijdraagt, dat die jongens zich tot het patriarchendom bekeren en, in een geur van geitekaas, zich met een troep kinderen en kleinkinderen omringen, gaan zij onder het drinken van spuitwater en het verspreiden van talloze peukjes onnutte spreuken over de vergeefsheid van het bestaan ten beste zitten geven. Het is waar: men kan als schrijver nooit duidelijk genoeg zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken