Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

De grens tussen oud en nieuw

In een bespreking van het toneelwerk van Ionesco maakt Joachim Kaiser de opmerking, dat er niet alleen in materiële, maar ook in intellectuele zaken parvenu's bestaan. Je denkt zo gauw, aldus de Duitse criticus, dat je de lectuur van De gebroeders Karamazow nog best even kunt uitstellen, en dat het, wanneer je eens ziek wordt, nog tijd genoeg is om de Don Quichote of de Divina Commedia helemaal uit te lezen. Maar dit is een gevaarlijk idee. Het betekent immers dat, als het eenmaal zo ver komt, het misschien weleens te laat zou kunnen wezen. Bepaalde ondervindingen vallen eenvoudig niet in te halen. Wie tot zijn negenenveertigste jaar Homerus niet heeft gelezen, behoeft dit op zijn vijftigste al niet meer te doen. Wie als dertigjarige nog niet heeft leren beseffen wat grote architectuur kan zijn, zal altijd in een andere, een oppervlakkiger relatie tot een kathedraal staan dan wanneer hij als tienjarige onwetend en argeloos in een dergelijk bouwwerk heeft lopen ronddwalen. Kortom, je moet met het zogenaamde cultuurgoed een tijdlang geleefd hebben, wil het meer dan alleen maar cultuurgoed voor je zijn. De parvenu - en Kaiser zegt het wel niet met zoveel woorden, maar geeft ons te verstaan, dat wij op zijn tijd allemaal wel ‘nieuwe rijken’ zullen zijn - verspreekt zich licht, hij weet het juiste vocabulaire niet te hanteren, hij laat zijn recente kennismaking met het boek, het muziekstuk, de geestelijke discipline maar al te duidelijk blijken. En niemand die er hem opmerkzaam op maakt.

Laten wij eens een ogenblik bij die broederlijkheidsgedachte stilstaan: geen mens kan zichzelf volstrekt ‘all round’ noemen, wij schieten intellectueel gesproken allemaal te kort. Het sterkst staat hij die reeds gekozen heeft, voordat hij bewust gekozen heeft - met andere woorden wie het in de schoot werd geworpen, zonder dat hij er iets aan kon doen. De veiligste gedachte is dan ook, dat wij maar tevreden moeten zijn met het beetje dat wij hebben. Onwillekeurig gaat ieder die wat ouder wordt, reeds zo te werk, want al zal hij

[pagina 155]
[p. 155]

aanvankelijk het nieuwe nog trachten te begrijpen, al gauw dreigt het allernieuwste en wat daarna komt, een met zeven zegels gesloten boek voor hem te worden. Edoch, de ontwikkeling gaat door, en ofschoon de woorden van Kaiser allereerst op het reeds lang bestaande betrekking zullen hebben, ook het nieuwe en het recente maken aanspraak op onze aandacht. En hiertegenover is ieder die niet in de gelegenheid is geweest het samen met de moedermelk in te zuigen, reeds van te voren in een nadelige positie. Wie hier kiest, kiest altijd bewust - en dus te laat. Wie met zijn tijd mee wil gaan, loopt grote kans juist de verkeerde dingen te zullen zeggen. Wie zich in zijn neofietenijver al te opzichtig gedraagt, werkt licht als parvenu. Het enige verschil tussen zijn geval en dat van de Homerische beginneling is echter hierin gelegen, dat de Appel-adept of de Beckett-vereerder zijn eventuele geblunder wel degelijk te verstaan zal worden gegeven. Wat dat betreft zijn de ingewijden - een minderheid die even jong is als de vroegere erudiet - terecht zonder erbarmen.

Zoals de laatste jaren ons bij herhaling hebben laten zien, wordt heel het politieke leven door de begrippen meerderheid en minderheid beheerst, hetgeen dus uitloopt op een niet eindigend gereken. Altijd valt het zo uit, dat wie zich tot regeren voelt geroepen, zich van het numerieke overwicht dient te verzekeren, want zó luidt de wet van de democratie. Gelden op het gebied van de cultuur dezelfde normen? Hier blijkt ineens - ook schrijvers over maatschappelijke problemen is dit opgevallen - een minderheid zich als meerderheid te kunnen gedragen. Weliswaar is zij erbij gebaat, minderheid te zijn en minderheid te blijven (de club ontleent ten slotte haar attractie aan een zekere exclusiviteit), maar desondanks doet zij alsof cultuur en samenleving, waarin zij het hoogste woord voert, volkomen integraal zijn. ‘Wij allen... geen modern voelend mens... de opmars van het nieuwe,’ het zijn de kreten van een klassenstrijd die dwars door de klassen heen gaat. Een mooi voorbeeld levert ons het geval van de burgemeester die, met de raad en vermoedelijk het grootste deel van de burgerij achter zich, een schilder de voet

[pagina 156]
[p. 156]

dwars zette, omdat deze niet in het algemene schema paste. Het was een overwinning op lokaal niveau, die evenwel, zodra een landelijke minderheid zich met de kwestie inliet, in een nederlaag verkeerde. Vraag: kan men het overwicht van de meerderheid ook in de cultuur invoeren? Nee, zegt de minderheid, daarvoor is de cultuur nu eenmaal te belangrijk. Ja, zegt de meerderheid, want de politiek is toch ook belangrijk, ja, nog belangrijker, en zij wordt wél door de meerderheid bepaald.

De kwestie is onoplosbaar - tenzij men het over de boeg van het aristocratisme van de kunst zou willen gooien. Maar dit is een dooddoener die in een tijd waarin iedere zuigeling met de moedermelk ook een flinke slok Picasso drinkt, plus de nodige Genet, plus het tachisme, plus Thelonious Monk, plus noem maar wat op aan grilligs en agressiefs, toch eigenlijk niet langer opgaat. De ouderen, die met dit alles te kort hebben geleefd om als ‘nourris dans le sérail’ te gelden, bevinden zich misschien numeriek nog in de meerderheid en kunnen hier en daar nog een kortstondige overwinning boeken, maar het is waarschijnlijker, dat zij zich zullen beijveren bij die minderheid - die het inderdaad allemaal al weet - zo spoedig mogelijk aansluiting te vinden. En dan is het best mogelijk, dat zij vroeg of laat gebruskeerd zullen worden. Ten slotte zijn zij inderdaad slechts ‘homines novi’...

En een overjarige ‘homo novus’ is een weinig verheffend gezicht. Vandaar dat de raad die Willy Haas eens gegeven heeft, nog niet zo dwaas is: wie oud is, moet er niet voor terugschikken zich achterlijk en bekrompen te laten noemen: hij moet niet opzijgaan voor het woord ‘fossiel’. Laat hij, zo kunnen wij hieraan toevoegen, zich met de gedachte troosten, in de meerderheid te zijn - zij het dan in een meerderheid die op de terugtocht is, en laat hij bedenken, dat als het waar is, dat hij niet meer in de breedte en lengte zal kunnen groeien, de vergelijking met het plantenrijk ook nog verder voor hem opgaat: de oude boom blijkt immers nog in lengte van jaren op zijn eigen sap te kunnen teren. In zoverre kan een schrijver als de oude Montaigne als voorbeeld voor allen dienen. Hij trok, toen zijn kinderen op hun bestemming wa-

[pagina 157]
[p. 157]

ren gekomen, zich op zijn toren terug, liet de wereld de wereld en de cultuur de cultuur en ging zich uitsluitend aan dat wijden, waarmee hij zich in de loop van zijn leven vertrouwd had kunnen maken: de schrijvers van de Griekse en Romeinse oudheid. De boeken op zijn torenkamer kende hij van binnen en van buiten, zodat het hem niet moeilijk viel hetgeen hij zelf beleefd had met hetgeen hij gelezen had te vermengen. De neerslag hiervan vindt men in zijn aantekeningen in de kantlijn, die hij ten slotte in zijn Essais bijeenbracht. Op het eerste gezicht een vrij onvruchtbaar bedrijf, een echte oudeherenbezigheid, die de lachlust van alle vernieuwers wel gaande heeft moeten maken. Het vreemde is echter, dat dit oudgeboren boek van een reeds bejaarde geest na vierhonderd jaar nog even springlevend is als de uitgaven van dit voorjaar. Shakespeare heeft die Essais gelezen, en zo ook Pascal, en Schopenhauer, en Gide, en Camus, en ook de Franse jongens en meisjes die dit jaar hun eindexamen moeten doen, en vermoedelijk zal hetzelfde gezegd kunnen worden van de generaties die over honderd jaar zo zullen zitten. Als dit geen meerderheid betekent, wat is het dan wel?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken