Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

Die zegt, maar niet meent

‘Een gelukkige wereld,’ zo merkt Hilaire Belloc naar aanleiding van de ironie op, ‘zoals bij voorbeeld de wereld der kinderen of de bevolking van een bergvallei, heeft dat zout tot instandhouding van haar moraal niet nodig.’ Ironie. Wat is ironie? Wij zeggen weleens van iemand, dat hij een ironisch gezicht heeft of een ironische klank in zijn stem kan brengen, en in den regel is dat niet helemaal als compliment bedoeld. Ironische schrijvers - die kennen wij ook, maar als wij ons tot de Nederlandse literatuur bepalen, dan kunnen wij er slechts een handjevol opnoemen: Van Deyssel, Top Naeff, Van Moerkerken, Frans Coenen; de opsomming stokt, zodra zij is begonnen. Van al deze schrijvers, hoe sterk zij onderling ook mogen verschillen, kan gezegd worden, dat zij zich met de cirkelbeweging van het denken, die wij ironie noemen, hebben afgegeven. En ook dat zij bij de lezerskring waarop zij konden rekenen, er soms een bepaalde werking mee hebben bereikt.

Goed, maar wat is ironie? Het woord komt van het Griekse eironeia, dat ‘vraag, ondervraging, terwijl men onwetendheid voorwendt’ betekent. En eiroon is: ‘die zegt, maar niet meent’. Ironie is dus niet van vandaag of gisteren, maar zij is iets zeer ouds en ook eerbiedwaardigs. Haar traditie gaat op Socrates terug, die zijn ironische discussiemethode aanwendde om de sofisten te ontmaskeren. Socrates' werkwijze bestond hierin, dat hij spottende vragen stelde, waarop men onvermijdelijk het juiste antwoord geven moest, ofwel dingen zei, die op het gehoor precies het tegendeel inhielden van wat hij eigenlijk te kennen wilde geven. Lang niet altijd echter lag onder zijn beweringen van meet af aan een valkuil verborgen. Wanneer Socrates zei: ‘Ik weet, dat ik niets weet,’ dan meende de wijsgeer dit oprecht; maar zodra had hij die woorden niet uitgesproken, of onmiddellijk daarop diende zich deze logische gedachte bij hem aan: ‘Aangezien ik evenwel wéét, dat ik niets weet, weet ik hoe dan ook toch iets,’ en dan was het een kleine stap naar de overweging:

[pagina 166]
[p. 166]

‘Wie weet, of ik toch ook niet nog andere dingen weet!’ Waar de ironische redekaveling verder ook op neer mocht komen, zij was in elk geval een levende methode.

En levend als stijlfiguur is zij nog. Het behoeft niet te verwonderen, als de vier schrijvers die ik zojuist opnoemde, tot de besten van hun tijd behoorden. Kijken wij naar het buitenland, dan blijken de grote meesters van de ironie tegelijk de grote meesters tout court te zijn - dat springt het duidelijkst in het oog bij de Duitse literatuur, die in de afgelopen halve eeuw twee grote ironici opgeleverd heeft: Thomas Mann en Robert Musil. Maar Duitsland heeft zich nooit een goede voedingsbodem voor de ironie betoond, evenmin trouwens als ons land of de Scandinavische landen. De ironie dient men zuidelijker te zoeken, daar waar zich verstandelijkheid aan hartstochtelijkheid paart en de intelligentie gemakkelijk vechtlustige allures aanneemt. Belloc, die ik in het begin aanhaalde en die zich in zijn geschriften herhaaldelijk van de ironie bediende, was een in Engeland verdwaalde Fransman. Hij werd indertijd in het vaderland van zijn keuze zeer zeker wel gelezen; maar al werd hij ook bewonderd, hij was niet geliefd.

Komt dat misschien, omdat in de ironie nu eenmaal altijd een dubbelzinnig element steekt? Wie zo spreekt of schrijft, doet namelijk alsof hij het met de ander eens is; zijn ernst is echter schijnbaar en duurt net zo lang, tot hij zichzelf het masker afrukt, daarbij ook het ongelijk van de tegenstander onthullend - en lang niet iedereen is bereid ter wille van de waarheid een portie grimmigheid, een zweem van boosaardigheid, van boosheid, ja zelfs van het boze, op de koop toe te nemen. Er zijn mensen die zich niet op hun gemak voelen, wanneer zij de blik vol verstandhouding van de ironicus ontmoeten, die in hun bijzijn een dwaas, een domoor, een blaaskaak, een leugenaar, een schurk op de korrel neemt. Zozeer als zij het mikpunt in kwestie ook verfoeien, zozeer misbillijken zij de methode die wordt toegepast. De zachtmoedigen en gelukkigen zullen dus met de ironie niet zo gauw vrede hebben. Gemakzucht! zullen Belloc en de zijnen uitroepen, en de fervente waarheidszoeker zal zijn schouders ophalen

[pagina 167]
[p. 167]

en zeggen: wij leven nu eenmaal in het tijdperk van de dommen. De domheid, vaak genoeg zich vereenzelvigend met de weldenkendheid, vaak genoeg ook samenvallend met de macht, houdt niet van de satire, de persiflage en de parodie, windt zich op over de karikatuur en wordt bang, als er sprake is van de ironie van het lot. De man die zoveel gevaren, veldslagen of schipbreuken heeft doorstaan, keert terug naar huis, glijdt uit op stoep of trap en breekt zijn nek. De ironicus die vraagt: waarvoor worden wij nu eigenlijk opgespaard?, kan lang op een antwoord wachten.

Ironisch te zijn blijft dus voorbehouden aan de heftigen en bedwongen heftigen, aan degenen die, in het voetspoor van Socrates, de waarheid willen wreken. Het is een vrij solitaire bezigheid. Zoals men weet, moest Socrates reeds de gifbeker drinken, Voltaire werd niet alleen geëerd, maar ook vervolgd, Anatole France werd bij zijn leven nog verguisd en onmiddellijk na zijn dood vergeten, Mann en Musil moesten in de emigratie gaan, Robert Walser verloor zijn verstand en Van Deyssel werd versleten voor een paljas. Zelfs de zelfspot, toppunt van subtiele waarheidsdrift, kan de ironicus voor de communis opinio niet redden. Toen de hellenist en pamflettenschrijver Paul-Louis Courier, zeer ten onrechte, geweigerd werd door de Académie des Inscriptions, schreef hij zijn vermaard geworden brief, waarin hij zich vol ironie erover beklaagde, dat het woord van zijn vader, dat hij het nooit tot iets brengen zou, in vervulling was gegaan. Want de goede man had niet gezegd: ‘Tu ne feras jamais rien,’ maar: ‘Tu ne seras jamais rien’ - dat wil zeggen: aldus onze vertoornde pamflettist, geen gendarme, geen kelderrat, geen spion, geen hertog, geen lakei, geen academicus, maar, kort en goed, slechts Paul-Louis. Uit dit laatste zouden wij kunnen afleiden, dat hij, althans in het oog van sommigen, stijl bezat. Voor de cavalier van de waarheid maar een magere troost.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken