Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club uit Rustoord (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club uit Rustoord
Afbeelding van De club uit RustoordToon afbeelding van titelpagina van De club uit Rustoord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Adri Alindo



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club uit Rustoord

(1931)–B. van Huët–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Hoofdstuk XII.
Bij den Baron op bezoek.

Toen de arme boschwachter het gevaar zoo gelukkig ontkomen was, naar hij meende, had hij maar één gedachte: naar den Baron, zijn meester, om hem het ongehoorde feit in kleuren en geuren te vertellen.

Hij gunde zich geen tijd, zijn gehavende kleeren wat in orde te brengen, maar snelde voort, onder het uitstooten van de meest gruwelijke bedreigingen aan het adres van de roovers, die hem zoo leelijk te pas hadden laten komen.

‘Voort, voort! Naar den Baron!’ stiet hij uit. ‘Wat een gemeene roovers, mij, een boschwachter, zóó te laten vallen! In de gevangenis moeten zij,’ hijgde hij verder; ‘tien, twintig jaar, levenslang, langer nog!’

In zijn drift dacht hij er nog over, zijn vrouw bericht te sturen, dat hij 't er levend had afgebracht; maar hij herinnerde zich nog intijds, dat het goede mensch niets van zijn avontuur afwist en dus groote oogen op zou zetten, als zij de raadselachtige boodschap vernam, dat haar man gelukkig nog leefde.

De wraakgierigste plannen smeedde de geheel overstuur zijnde boschwachter en de grootste folteringen, die hij maar uit kon denken, waren nog te goed voor zulke leelijke moordenaars.

Ja, ook wij begrijpen er alles van.

Als een mensch zich driftig maakt, soms om niets, zooals dit het geval was met onzen boschwachter, dan wenscht hij zijn vijanden het grootste kwaad en is hij niet voor rede vatbaar.

Zoo is het met jongens ook weleens, ook jullie maakt jezelf soms boos voor niets en dan moet je later toch vol schaamte bekennen, dat je ongelijk had, en dan krijg je zoo'n onbehagelijk gevoel; net of je je belachelijk hebt gemaakt.

Maar, 't feit was er nu eenmaal en de boschwachter kwam nog even driftig bij het kasteel aan, als hij het roovershol verlaten had.

Lang en verwoed schelde hij.

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie

[pagina 79]
[p. 79]

Met een verschrikt gezicht en wijd open gespalkte oogen opende een der huisknechten de deur.

Tijd om iets te vragen had de huisknecht niet, want de boschwachter, die van ongeduld wel naar binnen had willen vliegen, duwde de groote deur zoo wijd mogelijk open, rende de breede vestibule in, kwam weer terug hollen, daar hij niet ongevraagd een der kamers binnen durfde gaan en voegde den knecht, die niet zonder ongerustheid het zenuwachtig gedraaf van den anders zoo kalmen boschwachter had aangezien, toe: ‘Roovers, canaille! Waar is de Baron? Levenslang moeten ze hebben! De Baron, waar is hij?’

‘Roovers?’ de knecht keek hoogst verontwaardigd. Hij, de knecht van een zoo voornaam heer, en zijn collega's, het andere dienstpersoneel, uitgescholden voor roovers? En dan dat andere leelijke woord: canaille! Als de knecht gedurfd had, zou de boschwachter in een oogenblik tijds weer buiten de deur gestaan hebben. Maar hij begreep, dat de handhaver van het recht een gewichtige boodschap moest hebben, daar hij zoo opgewonden was, en daarom alleen voegde hij den kerel toe: ‘Ik zal u aandienen, mijnheer de boschwachter!’

Langzaam, deftig, steeg de knecht de trappen op, tot groote verontwaardiging van den boschwachter.

‘Spoed!’ riep hij.

De eenige uitwerking van dit op bevelenden toon geroepen woord was, dat de knecht nog langzamer begon te loopen.

Vol ongeduld stond de boschwachter beneden te trappelen en den luien knecht te verwenschen.

Eindelijk verscheen deze weer aan de trap en riep naar beneden: ‘U kunt boven komen!’

Bij drie treden tegelijk stormde de boschwachter naar boven.

De knecht klopte aan een deur, waarop stond ‘studeerkamer’ en wachtte toen, tot een stem ‘binnen’ riep, waarna hij langzaam en plechtig den knop omdraaide en den bezoeker in liet.

De boschwachter bevond zich in tegenwoordigheid van den Baron.

‘Wat een vent!’ bromde de knecht achter de deur en hij daalde vlugger de trap af, dan hij haar zooeven was opgeklommen.

Hij was goed en wel beneden gekomen, toen er weer werd gescheld.

[pagina 80]
[p. 80]

Het was nu een zacht, bescheiden bellen.

‘Dat is ten minste een wèl opgevoed persoon,’ dacht de knecht, en met een vriendelijk gezicht opende hij de deur.

De knecht vergiste zich echter, het waren vier personen

Op de stoep stonden Wim, Cor, Bertus en Piet, en keken met ernstige gezichten den knecht aan.

‘Wel, jongelui?’ vroeg deze vriendelijk.

‘Zouden wij mijnheer den Baron even mogen spreken?’ vroeg Wim, terwijl hij den knecht met zijn heldere blauwe oogen strak aankeek.

‘Wel, hebben jullie zoo'n gewichtige mededeeling te doen, dat je met z'n vieren komt?’

‘Ja, mijnheer,’ antwoordde Wim weer; ‘er zijn roovers in 't bosch en wij weten van hun plannen.’

‘Ja,’ beaamde Cor, ‘er zijn roovers.’

‘Twéé roovers,’ merkte Bertus op.

‘Gevaarlijke roovers,’ meende Piet er aan toe te moeten voegen.

‘Zoo,’ zei de knecht op langgerekten toon, ‘zoo, zoo, óók al roovers? De boschwachter had het ook al over roovers, er zal dus wel iets aan de hand zijn.’

Na deze alleenspraak, die met een bedenkelijk hoofdschudden gepaard ging, noodigde hij de jongens uit, binnen te komen. ‘Ik zal jullie aandienen,’ zei hij, ‘maar de Baron is op 't oogenblik in gesprek, dus jullie zult even moeten wachten.’

De knecht beklom weer de trap, maar nu vlugger; dat zat hem zeker in 't beleefde optreden van de jongens.

Eenige minuten verliepen.

Toen verscheen de knecht weer en wenkte onze vrienden boven te komen.

Op hun teenen, om zoo min mogelijk leven te maken - dat stond netjes, volgens Wim, - klauterden zij de trap op.

De knecht tikte weer aan de deur en opende deze, zonder eerst het ‘binnen’ afgewacht te hebben.

Wim scheen dit tikje niet voldoende, want vóór hij binnentrad, tikte hij ook even.

Cor vond het maar het beste, om zijn vriend na te doen.

Tot groot vermaak van den knecht kwamen ook de knoken van Bertus en Piet tegen het paneel van de deur terecht.

‘Dag jongens,’ zei de Baron, toen Piet, als laatst binnen-

[pagina 81]
[p. 81]

gekomene, de deur had gesloten; ‘wat komen jullie me vertellen?’

Wim zag wel in, dat hij het woord moest voeren en om nu zoo spoedig mogelijk weer buiten te zijn - hij liep liever in de bosschen, dan dat hij een verhoor onderging, - zeide hij: ‘Mijnheer de Baron, wij hebben ontdekt, dat twee roovers hier hedenavond half twaalf zullen trachten in te breken.’

‘Door 't keukenraampje,’ waagde Cor op te merken.

‘Daar zal je 't hebben!’ klonk opeens een vertoornde stem uit een hoek van 't vertrek; ‘wat een moordenaars!’

Verbaasd over dezen onverwachten uitval, keken de jongens om.

In 't gevoel van zijn waardigheid stond daar de boschwachter; één hand aan zijn sabel, de ander gebald voor zich uit.

‘Een pracht-houding,’ merkte Piet bij zichzelf op.

‘Zoo, zoo,’ klonk de stem van den Baron gemoedelijk, ‘willen ze hier inbreken? - Mag ik eerst eens jullie namen weten?’ vroeg hij vervolgens.

‘Ik heet Wim, mijnheer de Baron; Wim van Duin.’

‘Mijn naam is Cor de Groot.’

‘Bertus van de Velde, mijnheer de Baron.’

‘Ik ben Piet Overwaal, om u te dienen,’ zei Piet met een buiging.

‘Hem noemen we ook den “dikken”,’ merkte Cor, tot grooten schrik van zijn kameraden, op.

‘Dat is dan een naam, die goed voor hem past!’ glimlachte de Baron. ‘Maar,’ vervolgde hij, ‘vertel mij nu eens, wat jullie ter oore bent gekomen en op welke manier!’

‘Wij waren het bosch ingegaan en toen wilden we naar de ruïne....’ begon Wim.

‘Jò!’ riep Cor opeens zóó verschrikt uit, alsof Wim de grootste praatjes stond te verkoopen, ‘jò, we zijn eerst in de hut geweest.’

Pas had Cor die woorden gezegd, of de boschwachter, die aldoor in zijn hoek was blijven staan, kwam een stap naar voren en riep uit: ‘In de hut, dat hol, zijn jullie daar óók geweest?’

‘Ja,’ knikte ons viertal met schuldige gezichten.

‘Zeg, hebben jullie dan soms dat briefje ook gevonden?’

‘Brief? Neen, wij hebben geen brief gezien,’ verklaarden de jongens.

[pagina 82]
[p. 82]

Het kwam Wim erg vreemd voor en daarom informeerde hij: ‘Welk briefje bedoelt u?’

‘Ja,’ de boschwachter krabde zich eens achter het oor, ‘het was eigenlijk een gekke vraag,’ overlegde hij. Toen antwoordde hij: ‘'t Was een klein briefje, op een tak gestoken en daar stond op, dat ik vandaag vermoord ben.’

‘Vermoord, u?’ vroeg Wim op een toon van uiterste verbazing. Wim begreep er niets meer van en keek van den boschwachter naar den Baron, en toen beiden bleven zwijgen, keek hij zijn kameraden maar eens aan, of zij soms een oplossing konden geven.

De jongens snapten ook niet, wat er aan de hand was en tot hun verlichting informeerde de Baron, welk briefje de boschwachter bedoelde.

‘Ja.... eh, ziet u,’ begon de boschwachter aarzelend; ‘ik heb een briefje geschreven vóór ik het roovershol binnentrad en daarop heb ik gezet, wanneer ik vermoord ben. In de haast, om u mijn ontdekking mede te deelen, ben ik vergeten het weer mee te nemen. - Het had toch best kunnen gebeuren!’ voegde hij er verontschuldigend aan toe, toen hij zag, dat de Baron het eensklaps uitproestte.

Ook de jongens schoten in den lach. Het was dan ook al te grappig.

‘Wij hebben heusch niets in de hut gevonden,’ meende Wim toch te moeten zeggen.

‘Vreemd, heel vreemd; dan hebben de roovers het zeker meegenomen,’ zei de boschwachter met een ernstig gezicht. ‘De schavuiten,’ voegde hij er in een aanval van woede aan toe.

‘Wacht even, dit gesprek kan straks wel voortgezet worden, eerst moet ik weten, wat er vannacht gaat gebeuren,’ stoorde de Baron dit gesprek.

Wim kon nu ongestoord een verslag doen van hun avontuur. Hij vertelde ook van de club en de hut, die zij gemaakt hadden.

De Baron was in gepeins verzonken, toen Wim klaar was met zijn relaas.

De boschwachter daarentegen stond met een woedend gezicht in zichzelf te mopperen en te brommen, en wierp nijdige blikken op de jongens.

Nu begreep hij, van wie die hut was en dat hij voor een troepje jongens op den loop was gegaan.

[pagina 83]
[p. 83]

De Baron richtte zich op. ‘Jullie zijn flinke jongens,’ zei hij goedkeurend; ‘wanneer de roovers gesnapt worden, waaraan ik niet twijfel, nu wij zoo nauwkeurig van hun plannen op de hoogte zijn, zal ik jullie laten roepen. Nu moet je spoedig naar huis gaan, 't is al vrij laat, en tegen niemand iets zeggen, van hetgeen je gehoord en gezien hebt. Alleen je ouders mag je alles mededeelen, maar verzoek hun uit mijn naam, voorloopig over dit geval te zwijgen. Misschien kom ik jullie morgen al halen.’ De Baron reikte den jongens, die beloofden het stilzwijgen te bewaren, de hand en schelde den knecht om hen uit te laten.

Ook den boschwachter zeiden zij beleefd goedendag, doch deze verwaardigde de jongens met geen blik.

Zoo eindigde het bezoek bij den Baron.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken