Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club uit Rustoord (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club uit Rustoord
Afbeelding van De club uit RustoordToon afbeelding van titelpagina van De club uit Rustoord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Adri Alindo



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club uit Rustoord

(1931)–B. van Huët–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

Hoofdstuk XVI.
Ons viertal vindt de ontvangst op het kasteel verre van aangenaam.

Het zachte geruisch van wielen weerklonk. ‘Daar zijn ze!’ riep Mina, de keukenmeid van den Baron, tot Bertha, haar helpster.

‘Ja, ik hoor het; nu zal de pret spoedig beginnen!’ antwoordde Bertha, terwijl haar blozend gelaat glunderde van genoegen.

Beiden snelden naar het keukenraam, om de jongens te zien uitstappen.

De keukenprinsessen hadden de jongens niet gezien, toen zij het bericht over de roovers kwamen brengen, dus is het te begrijpen, dat zij zeer nieuwsgierig waren haar redders te zien.

‘O!’ zei Mina, ‘wat 'n aardige jongens, wat zien ze er vriendelijk uit en wat zijn ze nog klein!’

‘Ach,’ antwoordde Bertha meêwarig, ‘kijk die dikzak het eens warm hebben, wat een goedige jongen zal dat zijn.’

Onze Piet, over wien zoo medelijdend werd gesproken, zag er allerminst naar uit om medelijden op te wekken.

Wel zuchtte en pufte hij onophoudelijk, maar dit deed hij altijd als hij 't warm had.

Zijn kleine oogjes glommen van genoegen tusschen de dikke wangen en geleken, zooals Mina later opmerkte, merkwaardig veel op pruimen in een pudding.

Bertus stond naast hem, toen zij uit den auto gestapt waren en dit jongmensch, niet gewend aan auto-tochten, stampte eens flink op den grond en maakte in stilte de opmerking, dat een auto-ritje wel gezellig was, maar toch nog veel gezelliger zou zijn, als je er niet zoo'n eigenaardige trilling van in je beenen kreeg.

't Was net, of zijn beenen in slaap waren gevallen.

Cor wist niets beters te doen, dan Wim na te apen, en dit heerschap gedroeg zich net zoo ijskoud, alsof een auto-tocht dagelijksch werk voor hem was.

Voorgegaan door Coenraad stapten de jongens naar binnen.

[pagina 98]
[p. 98]

In de breede vestibule aangekomen, hoorde ons viertal het zoemende geluid van een electrische schel.

De keukenprinsessen kenden dit geluid; zij hadden order gekregen om onmiddellijk boven te komen, als de Baron zou schellen.

Gichelend en elkander van innerlijke pret aanstootend, volgden zij de jongens naar boven.

De jongens en ook de keukenmeiden waren nieuwsgierig, hoe de Baron de vier helden zou ontvangen.

 

De Baron had reeds geruimen tijd in zijn kamer op en neêr geloopen en scheen daarbij in diep gepeins verzonken; nu eens klonk een zucht, dan weer een tevreden gebrom.

De goede man scheen werkelijk een zeer moeilijk vraagstuk te moeten oplossen.

Eindelijk scheen hem een licht op te gaan.

Hij bleef midden in de kamer staan, tusschen het schrijfbureau en de deur, tuurde onafgebroken naar de punten van zijn schoenen en ondersteunde met zijn linkerhand het peinzende hoofd.

Zoo stond hij een wijl, tot opeens het tevreden gebrom zich weer liet hooren en vlak daarop zijn stem vroolijk klonk: ‘Gevonden, zoo doe ik het!’

Haastig drukte hij op het knopje van een schel en even later verscheen een knecht.

Vlug gaf hij eenige bevelen en toen de knecht zich had verwijderd, hoorde men reeds het getoeter van den auto op den weg.

De jongens waren aangekomen.

De Baron drukte weer op een schel; dit was het schellen dat de jongens hadden gehoord, toen zij in de vestibule stonden.

De Baron scheen een schitterend plan bedacht te hebben, want telkens grinnikte hij zachtjes voor zich heen, een bezigheid, waarin hij weldra gestoord werd, door een zacht tikken tegen de deur.

‘Binnen!’ riep hij.

Daar verschenen onze vrienden in de deuropening en vergaten niet, nog eens extra tegen de geopende deur te kloppen.

‘Goeden morgen, mijnheer!’ klonk het viermaal.

[pagina 99]
[p. 99]

Zonder hun groet te beantwoorden, wees de Baron op vier stoelen en zei kortaf: ‘Gaat daar zitten.’

Eenigszins verwonderd namen de jongens plaats.

‘Wat is de Baron kort aangebonden,’ vonden ze.

Eenige oogenblikken gingen voorbij, pijnlijke oogenblikken voor de jongens, want de Baron sprak geen woord en keek aldoor zoo somber.

De keukenmeiden, die achter de jongens waren binnengekomen, begrepen ook niet veel van het gedrag van haar meester.

Weer werd tegen de deur getikt en onmiddellijk daarop verschenen de ons welbekende knechts, in gezelschap van de boschwachters.

‘Gaat bij de jongens staan, zoodat zij niet kunnen wegloopen!’ klonk het bevel.

Ons viertal begon het nu werkelijk benauwd te krijgen.

De knechts en de boschwachters lachten heimelijk, maar de keukenmeiden keken verontwaardigd.

‘Ik heb jullie laten halen,’ begon de Baron het gesprek, ‘om eens een hartig woordje met jullie te spreken.’

‘Ja, mijnheer!’ antwoordde Wim haperend.

‘Jullie zijn zonder vergunning in 't bosch geweest. Dat is strafbaar! Bovendien zijn de bosschen vernield, daar volgens jullie eigen getuigenis, de takken van heesters en struiken waren saâmgebonden, om een hut te krijgen. Dit wordt nòg zwaarder gestraft! Waren jullie daarmede bekend?’

‘Ja, mijnheer!’ klonk het zacht en angstig. Wim schoof onrustig op zijn stoel heen en weer en zijn metgezellen durfden haast niet op te zien.

‘Ik zal tot zeer strenge maatregelen moeten overgaan opdat niemand het meer durft wagen, een hut in mijn bosschen te maken. Ten eerste breken jullie die hut zoo spoedig mogelijk af.’

‘Ja, mijnheer!’ antwoordde alleen Wim, terwijl de tranen hem in de oogen sprongen. ‘Die mooie hut,’ dacht hij.

‘Dan heb ik hier nog een stevigen rotting, waarmede ik......’

Verder kwam de Baron met zijn dreigementen niet.

Mina, de goedige keukenprinses, had het voorgaande met open mond van verbazing aangehoord en reeds enkele malen vol verontwaardiging haar helpster, Bertha, met den arm aangestooten, terwijl zij dan met een medelijdend hoofdknikje op de jongens wees.

[pagina 100]
[p. 100]

De Baron had daar niets van gezien en bleef dus goed in zijn rol.

Toen hij dan ook sprak van den rotting, trok hij zóó'n grimmig gezicht, dat Mina het ergste vreesde en, plotseling haar verontwaardiging niet meer meester zijnde, stiet zij uit: ‘O, wat leelijk is dat!’ En onmiddellijk daarop inziende, dat zij reeds te veel had gezegd, om het gesprokene ongedaan te maken, viel zij met echt vrouwelijke heftigheid uit: ‘Slecht is het, 't is leelijk van u! Hoor eens, mijnheer, als u de jongens durft slaan, blijf ik geen minuut langer hier en zoek ik een anderen dienst.’ En zich met hoogroode kleur tot Bertha wendend, zei zij: ‘Verbeeld je! We gaan allebei weg, hoor!’

Bertha, als altijd de trouwe lotgenoot, bewees dat zij het volkomen met Mina ééns was, door zich om te keeren en naar de deur te stappen.

Akkers zag dit en, niet minder verbaasd over de wending, die de boetpredikatie van den Baron nam, stapte hij in zijn verbouwereerdheid naar de deur en, als echt dienaar der wet, stak hij zijn hand op en commandeerde met donderende stem ‘Halt!’

Op dit critieke oogenblik klonk de stem van den Baron op half verdrietigen, half geërgerden toon: ‘Wel, heb ik van mijn leven zoo iets meegemaakt. Nu had ik zoo'n aardig plan bedacht, en dat sturen jelui nu in de war!’

‘Ach, heden,’ riep Mina verbaasd uit, ‘was het dan maar een grap?’

‘Ja, natuurlijk,’ zei de Baron, terwijl hij niet wist, of hij moest lachen of boos kijken.

‘Ja,’ wierp Mina tegen, ‘dan had u ze niet eerst bang moeten maken en met een rotting dreigen. Ik had maar ineens gezegd, dat ze flinke jongens waren en zich dapper hadden gedragen. Kijk eens,’ liet zij er vol medelijden op volgen, ‘ze zitten nog te beven, de arme schapen.’

Mina's medelijden was zóó welgemeend, dat ze, nog vóór de Baron iets had kunnen zeggen, op de jongens toestapte en hen een klinkenden zoen gaf. ‘Daar,’ zei ze, ‘méér heb ik niet om te geven, maar als ik duizend gulden had, zouden jullie ze krijgen.’

De jongens wisten niet, wat hen overkwam, toen Mina zoo verschrikkelijk begon te redeneeren en nog vóór ze goed en wel begrepen, wat er gaande was, hadden zij de omhelzing van Mina al beet.

[pagina 101]
[p. 101]

Hun gezichten klaarden ineens op en de dikke Piet, die tijdens de toespraak van den Baron verschrikkelijk had zitten transpireeren, kon niet nalaten te berekenen, dat deze kus van de keukenprinses hem f 250. - kostte.

Boschwachter Akkers meende in zijn voortvarendheid, dat het nu ook zijn tijd werd om den jongens zijn dank te betuigen en daarom verliet hij zijn post bij de deur, stapte op ons viertal toe, salueerde, reikte hun de hand en voegde zich daarna, steeds zwijgend, bij zijn collega's.

De anderen konden nu niet achterblijven en ook zij betuigden in hartelijke bewoordingen hun dank.

Bertha alleen wist niet, wat ze moest doen.

‘Moet ik de jongens nu ook een kus geven, of...,’ dacht ze blozend. Ook zij stapte, nog steeds niet wetend wat te doen, op de redders van haar leven toe, reikte hun de hand en stamelde zooiets van: ‘Ik ben toch zóó blij,’ waarna ze, met een zucht van verlichting, haar vorige plaats naast Mina weer innam.

De Baron liep ondertusschen weer vraagstukken op te lossen, dat wil zeggen, hij drentelde weer van de deur naar zijn schrijfbureau en omgekeerd, terwijl hij onophoudelijk mompelde: ‘Wat jammer, wat vervelend; akelige Mina, praatzieke meid; jammer, buitengewoon jammer, alleen maar een grap!’

Toen allen weer op hun plaats stonden, bleef de Baron vlak voor de jongens staan en hen recht in de oogen ziende, zeide hij: ‘Jullie zijn echte Hollandsche jongens, maar die hut breek je af!’

‘Ja, mijnheer!’ klonk het veel opgewekter dan zooeven.

Toch overdacht Cor in stilte, dat het niet aardig was van den Baron, om bevel te geven tot afbreken van hun hut, die zij met zooveel moeite in elkaar hadden gezet.

De Baron hield nog een korte toespraak tot allen, waarin hij er op wees dat ieder mensch, indien hij zijn plicht deed, zich nuttig kan maken; en daarna wendde hij zich weer tot de jongens en zei vriendelijk: ‘Jullie blijven vandaag hier, want ik heb nog heel wat met jullie te bespreken.’

Ons viertal zag er absoluut geen bezwaar in, om het verdere van den dag op het kasteel door te brengen, te meer, toen de Baron een deur opende en hen in een kamer liet, met uitdrukkelijk bevel, die niet te verlaten, voor zij de daar gedekte tafel alle eer hadden aangedaan.

[pagina 102]
[p. 102]

In de kamer stond een netjes gedekte tafel met de heerlijkste vruchten.

Natuurlijk tastten de jongens flink toe.

Hoe verwonderd waren zij echter, toen zij in de op hun bord liggende koeken beten en tot de ontdekking kwamen, dat zich in elke koek een briefje bevond, waarop met onbeholpen letters geschreven stond:

 
Uit Dankbaarheit
 
van Mina en Bertha.

In elk papiertje zat een glimmend gepoetst kwartje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken