Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club uit Rustoord (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club uit Rustoord
Afbeelding van De club uit RustoordToon afbeelding van titelpagina van De club uit Rustoord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Adri Alindo



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club uit Rustoord

(1931)–B. van Huët–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

Hoofdstuk XVIII.
Ons viertal vindt het lang zoo kwaad niet bij den Baron.

‘Lieve hemel,’ zei Piet, ‘is me dat eten. Ik heb in jaren niet zooveel lekker fruit geproefd.’

Wim lachte eens om den secretaris-schatbewaarder, die reeds van ‘jaren terug’ sprak. ‘Wat zullen we doen?’ vroeg hij.

‘We mogen de kamer niet uit, voor alles op is!’ zei Cor.

‘Alles is toch op,’ gaf Bertus ten antwoord, ‘of zou je aan ons soms óók nog willen beginnen?’

Cor keek bij die vraag hoogst verbaasd, maar Bertus zou nooit te weten komen of zijn tafelgenoot lust gevoelde voor kannibaal te spelen, want opeens klonk een krachtige roffel op de deur, wat de jongens erg deftig vonden, en op hun vierstemmig gebrul van ‘binnen’ verscheen Coenraad.

‘Zoo, jongens,’ zei hij, ‘is alles naar binnen?’

‘Ja, mijnheer,’ antwoordde Bertus lachend, ‘er is geen graatje overgebleven.’

‘Lusten jullie nog meer?’

De jongens keken elkander eens aan.

‘Neen, mijnheer, dank u wel!’ zei Wim.

‘Ik zou niet meer kunnen!’ zuchtte Piet.

‘Dan had je niet zooveel moeten eten,’ verweet Cor, ‘dat staat onbeleefd!’

‘Jij hebt toch óók zooveel gegeten!’ kaatste Piet terug.

‘Dat 's waar!’ beaamde Bertus.

‘Dus genoeg gehad,’ besloot Coenraad.

Een oogenblikje keek hij de jongens nauwlettend aan, alsof hij zich wilde overtuigen, dat hun eetlust was bedaard en toen dit onderzoek bevredigend afliep, boog hij zich naar hen over en zei op geheimzinnig fluisterenden toon: ‘Zeg, jongens, ik zal een geheimpje vertellen!’

‘Fijn!’ glunderden de jongens reeds bij voorbaat.

‘Jullie gaan straks met den Baron mee uit rijden in den auto, maar je moet een oogenblikje geduld hebben, want mijnheer is nog niet gereed. We zullen ondertusschen eens in den tuin gaan kijken; we hebben kippen en duiven en ook een paar groote honden, daar kan je wat een pret mee hebben.’

[pagina 109]
[p. 109]

Dit voorstel beviel den jongens wel, dus ging het naar den tuin, om de dieren met een bezoek te vereeren.

Toen men beneden door de vestibule wandelde, kwam toevallig Mina, de keukenprinses, langs.

‘Hoera, daar heb-ie Mina!’ klonk het op verheugden toon, alsof het een wonderlijke gebeurtenis was, dat de ijverige kookster door de vestibule wandelde.

De dikke Piet stoof opeens op haar af, sloeg heel vertrouwelijk zijn armen om haar hals en fluisterde haar iets in het oor.

‘Dorst? Water drinken?’ vroeg Mina toen vrij luid op tamelijk verontwaardigden toon. ‘Welneen,’ vervolgde ze, ‘water is voor jullie niet goed genoeg, je krijgt een lekker glas limonade, hoor!’

Dat was blijkbaar zeer naar den zin van Coenraad, want tot groot vermaak van de jongens, trok hij een scheef gezicht en klaagde hij: ‘Ik heb óók zoo'n limonade-dorst.’

‘Ach, ga weg, plaag,’ zei Mina, en zich tot de jongens wendend, vervolgde zij: ‘Gaat maar met mij mee, dan krijgen jullie allemaal een groot glas limonade.’

Dat lieten de jongens zich geen tweemaal zeggen en, met Coenraad in de achterhoede, die niets anders deed dan in verschillende toonaarden ‘limonade-dorst’ te jammeren, trokken zij naar de keuken.

Bertus scheen met een vraag verlegen, want hij trok van die rare gezichten en keek daarbij Mina aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Zie je niet, dat er wat aan mankeert?’

Eindelijk scheen Mina het te merken, want op medelijdenden toon informeerde zij: ‘Scheelt er wat aan, m'n jongen?’

‘Ja,’ aarzelde Bertus, ‘ik.... éhe...., ik lust geen limonade!’

‘Lust je geen limonade?’ verbaasde Mina zich en keek daarbij onthutst Coenraad aan, die in een onbedaarlijke lachbui schoot.

‘Nee,’ kleurde Bertus, ‘wel water, dat borrelt!’

‘Water dat borrelt!’ vroeg Mina ongerust.

‘Ja.... éh, ik kan niet op den naam komen,’ zei Bertus, in de war gebracht door het lachen van Coenraad.

‘Spuitwater, hij bedoelt spuitwater!’ grinnikte deze.

‘Ja, juist, spuitwater, dat is het!’ zei Bertus tevreden.

[pagina 110]
[p. 110]

Bertus kreeg spuitwater en zijn kameraden genoten van de limonade.

Ook Coenraad werd bij deze extra gelegenheid niet vergeten, hoewel hij 't niet had verdiend, want, plaagziek als hij was, maakte hij de opmerking, dat het een hoogst ongezond drankje was, want hij had duidelijk gezien, dat Mina water bij de limonade-siroop had gedaan.

Nu de dorst was gelescht, werd de tocht naar den tuin hervat.

Vooral de kippen mochten zich in een algemeene belangstelling verheugen.

‘Rasecht,’ merkte Wim met kennersblikken op.

‘Kijk eens, wat een eigenwijze kip is dat!’ riep Cor, op één der kippen wijzend, die, zoo 't scheen, wanhopige pogingen in 't werk stelde om te kakelen.

‘Misschien een spraakgebrek?’ vroeg Bertus met een gewichtig gezicht.

‘Welneen,’ merkte Piet op, ‘zij probeert te kraaien!’

‘Kraaien?’ schudde Cor ongeloovig. ‘Dat doet toch alleen maar een haan?’

‘Juist,’ zei Piet, ‘en daarom probeert die kip het alleen maar, want zij kan het nog niet!’

Coenraad amuseerde zich best.

Na de kippen kwamen de duiven aan de beurt. Coenraad haalde het dringerraampje op. Dit is een vierkant houten raampje, voorzien van ijzeren staafjes, die aan een ijzeren dwarsstang zóódanig zijn bevestigd, dat een duif, die buiten is en in het hok wil komen, gemakkelijk de dringers kan optillen; maar eenmaal binnen, kan zij er niet meer uit, daar een houten lat, beneden aan het raampje, het doorzwaaien naar buiten van de dringers belet.

Daar kwamen de gevleugelde brievenbestellers al.

In groote kringen vlogen zij rond het kasteel, nu hoog, dan laag en steeds van plaats wisselend.

De jongens keken hun oogen uit en de dikke Piet, die met het oog op zijn vermageringskuur, elke gelegenheid, om lichaamsbeweging te nemen, aangreep, stelde wanhopige pogingen in 't werk, om met zijn armen het geklapwiek na te doen.

‘Vinden jullie het aardig, jongens?’ klonk het opeens achter hen.

‘Wat leuk, mijnheer!’ riep ons viertal opgetogen.

[pagina 111]
[p. 111]

De Baron, want deze was het, die zoo stil achter de jongens was komen staan, knikte lachend.

Nog een oogenblikje bleven allen kijken naar het vroolijke spel van het gevederde volkje. Toen vroeg de Baron den jongens hem te volgen, daar hij hun nog 't een en ander wenschte te vertellen.

Wederom betraden zij de studeerkamer, maar nu waren zij niet meer bevreesd, integendeel, Wim durfde zelfs een grapje te maken over het gebeurde van dien ochtend.

Toen allen weer gezeten waren, deelde de Baron onzen vrienden mede, hoe zijn ervaringen waren geweest met de inbrekers.

Bertus was wel een beetje teleurgesteld, dat het geen echte verharde inbrekers waren, doch de Baron overtuigde hem dat het zoo beter was, dan dat hij de arme drommels had moeten uitleveren aan de politie.

‘Jullie moeten mij echter beloven, niets van deze geschiedenis in 't dorp te vertellen, en als de menschen vragen, waarom je bij mij moest komen, zeg je maar, dat zij dit persoonlijk aan mij moeten komen vragen.’

De jongens beloofden dit plechtig en Cor nam zich voor, als hij door het ‘Rustoordsche Nieuwsblad’ met vragen mocht worden lastig gevallen, hij zou zeggen, dat mijnheer de Baron gaarne alle gewenschte inlichtingen wilde verstrekken.

‘Nu heb ik nog een vraag,’ zei de Baron; ‘hebben jullie lust in een autotochtje naar de stad.

Dat dit voorstel in goede aarde viel, behoef ik niet te zeggen, daar Coenraad dit plan reeds had verraden.

Niettemin geraakten de jongens zóó in vuur, dat Wim opeens luid begon te toeteren, Cor schrijlings op zijn stoel ging zitten en een chauffeur nadeed, terwijl Bertus en Piet het ruischen der wielen over den weg imiteerden.

‘Goed, goed,’ lachte de Baron, ‘ik hoor het al; gaat nu maar vlug naar den tuin, dan kom ik straks met den auto voor.’

Geen vijf minuten later snorde de auto over den weg, in de richting van de stad.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken