Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en Rooie Pier (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier
Afbeelding van Rozemarijntje en Rooie PierToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (5.78 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en Rooie Pier

(1947)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

III. ‘Den kwajen aap’

‘Kom d'r maar in!’

Dat hoefde de schipper niet eens te zeggen: daar wàs ze al.... Bom! daar zat ze al op het roeibankje, eigenlijk het enig lege plekje in de volgepakte schuit. Ze mocht wel eens meer meevaren met Rooie Pier als hij naar huis roeide; ze kende dat leuke plekje naast hem best.... En als hij dan zijn schuit vastlegde dicht bij het Teulingstraatje, mocht zij helpen brood en groente en andere dingen, die niet aan boord konden blijven in de nacht, naar zijn winkeltje in de straat te dragen. O, een fijn werk was dat! En ze kréég ook altijd wat voor dat werk: een appel, of een paar vijgen, of een handjevol koekkruimels....

Maar nu, nu dàcht ze niet eens aan meevaren en aan boodschappen-dragen. Ze boog zo diep mogelijk naar onder de bank. Waar was die kwajen aap nou? O, en ze wilde die Rooie Pier, die fopper, al bij de mouw van zijn trui pakken en hem eens duchtig heen en weer schudden en zeggen: ‘Je houdt me voor de mal;’ maar Rooie Pier merkte het, trok een dwaas-bang gezicht. ‘Nee, nee, je moet me geen kwáád doen.... 't Is juist zo erg, zo droevig, - zo'n kwajen aap’.... Hij stak bêi zijn grote, ruwe handen in de hoogte om de aanval af te weren.

‘Nee, nee,.... 't is gruwelijk, Rozemarijntje.... Nou moet je horen, nou moet je kijken, Rozemarijntje....!’

Hij schudde meewarig zijn hoofd, en trok zulk een wonderlijk, dwaas-ernstig gezicht, dat Rozemarijntje niet wist, of ze ook ernstig kijken moest, òf - het uitschateren van het lachen om die rare Pier.

‘Ja maar, wat dàn?.... Ik zie niks....’

Hij had de ring van de kademuur losgelaten en het schuitje dreef langzaam weer van de wal. Dat kon. Het was heel rustig op het water die zonnige zomermiddag. Het licht spatterde op de golfjes, en in 't midden van dat licht, in 't midden van de mooie kleuren van de schuit, dreef Rozemarijntje mee, naast haar wonderlijke vrind.

[pagina 15]
[p. 15]
‘Zie je niks?.... Hoor je niks?.... O, Rozemarijntje, 't is een gruwelijke kwajen aap.... Nou zei z'n moeder toch zo: ‘“Zwarte Japik, bij me blijven, hoor!.... Ja, ja, ik zie het wel: je loert telkens naar die zwarte berg daar. Ja, ja, ik merk het wel: je wil wèg van je brave moeder; je wil naar de zwarte berg toe. Je denkt, dat je al een hele banjer bent,

illustratie

maar je bent nog maar een klein uilskuiken, hoor je wel?.... En ik zeg je, zwarte Japik, bij me blijven, hoor!.... Die zwarte berg? Allemaal bedrog. Niks te verdienen; en gruwelijk gevaarlijk. Als ze je daar te pakken krijgen, de schelmen, de langstaarten, dan ben je er bij, zwarte Japik. - Luister naar je brave moeder....”’

‘Ja, maar,’ zei Rozemarijntje,.... ‘wat is dat nou? Ik....’

[pagina 16]
[p. 16]

‘Moet je horen, Rozemarijntje,.... och, och, die zwarte Japik, die kwajen aap; moet je horen.... En toen ging hij tòch, - gruwelijk, hè? Toen z'n brave moeder naar beneden was gegaan, om een lekker visje te eten, ging hij toch. En ja, toen kreeg je de poppetjes aan het dansen. Ik zag het gebeuren voor mijn eigen ogen; hè, ik rilde op mijn rug, geloof je wèl?.... Toen zwarte Japik bij de zwarte berg kwam, schoot zò'n schelm, zo'n langstaart uit zijn hol en greep de arme jongen, de kwajen aap, zómaar met een witte nijptang in z'n zwarte hals....

‘Ja, maar,’ zei Rozemarijntje,.... ‘ik,.... ik begrijp er niks van;.... ik....’

‘Hè, ik schrok zo; ik zag alles, àlles! En mijn rooie haar werd wit van de schrik. En ik had zo met die kwajen aap te doen.... En ik nam een grote sinaasappel, - 't was een rotte, je weet wel, zo'n half-groene - en ik smeet hem die valse langstaart precies op z'n kop.... Ja, ik kàn goed mikken: ik ben in de ouwe tijd, heel lang geleden, nog kanonnier geweest bij Keizer Karel de Grote.... En laat me nou die langstaart schrikken, schrikken!.... Nog èrger dan ik. Hij laat zwarte Japik los. En ik er heen met mijn schuit. Ik grijp de kwajen aap, en ik wil hem al een gruwelijk standje geven voor zijn ongehoorzaamheid.... Dan komt net z'n moeder weer boven. Ze heeft d'r lekkere visje nog maar half op. Ze ziet zwarte Japik, en ze laat van schrik het andere halve visje uit haar mond vallen, ja.... zó bedroefd was ze om haar zoon....’

‘Och,.... je fòpt me, Rooie Pier,.... je fopt me tòch’.... zei Rozemarijntje, en ze schudde hem aan z'n arm, en ze duwde hem in zijn zij, en ze làchte, dat het schaterde over 't stille water. Haar ogen straalden van pret om dat dwaze vertelsel, dat ze niet goed begreep, en dat toch, - ja, eigenlijk tòch wel mooi was.

Ze greep zijn arm met bei haar handen, lei haar hoofdje tegen zijn ruwe trui en zei: ‘Fopperd,.... en tóén?’

‘Fopperd?....’ Rooie Pier trok zijn lippen bedenkelijk samen, rimpelde zijn voorhoofd.... ‘Toen heb ik gezegd:

[pagina 17]
[p. 17]

‘“Brave moeder, wees maar niet bedroefd. Je zwarte Japik is gered door mijn sinaasappel. Ik zal hem meenemen naar stad; want hij heeft een lelijke knauw gehad: zie maar eens, allemaal bloed.... Hij is ziek. Ik zal hem in het ziekenhuis brengen, en daar is een heel knappe verpleegster; en die heet Rozemarijntje, en dat is altijd zo'n gehoorzaam, lief en braaf en stil deerntje....”’

‘Zie je wel! Zie je wel!....’ barstte Rozemarijntje schaterend uit.... ‘Allemaal fopperij.’

‘Helemaal geen fopperij! Ik zal 't je tonen.’

En met een diep-ernstig gezicht haalde Rooie Pier een leeg stijfselkistje van onder de roeibank uit, - zonder deksel. Daar lag zijn grote, rode zakdoek in. Máár - toen hij een tip van die zakdoek opensloeg, kwam er een klein, zwart kopje te voorschijn met twee angstige kraaloogjes, en bloed aan het halsje....

‘Och!’.... schrok Rozemarijntje.... ‘Och!’

En wèg was haar schaterlach, wèg was haar vrolijkheid....

‘Och!.... Gaat-ie dood?’

Nòg een tipje van de zakdoek weg: daar lag een bibberend, zwart vogeltje. Zijn pootjes klauwden van angst en pijn....

‘'t Is een jong waterkipje,’ zei Rooie Pier. ‘Zo'n vuile waterrat heeft hem lelijk te pakken gehad, zie je wel? Maar 't is de kwajen aap z'n eigen schuld. Hij kwam veel te dicht bij de steiger, waar de vuilnis van de stad altijd wordt weggehaald. Daar wonen de ratten, de langstaarten. Ouwe waterkippen komen daar nooit. Maar zo'n jong, dom kuiken, als hij, wèl. Hij kan nog niet eens goed duiken....’

‘Zou-d-ie nog beter worden?.... Ja, hè, hij wordt best weer beter, hè?....’

Rooie Pier had het kistje op zijn schoot gezet. Rozemarijntje liet zich op haar knieën zakken op de bodem van de boot; om nog maar dichter bij het arme dier te zijn. Die bodem was nat en modderig. Rozemarijntje dacht er niet aan....

‘Zou hij èrg pijn hebben, Rooie Pier?’

‘Je moet thuis zijn hals maar heel voorzichtig afwassen; en hem een warm plekje geven, en een paar heel kleine stukjes

[pagina 18]
[p. 18]

vlees, hoor....’ Rooie Pier zijn vriendelijke gezicht lachte weer, maar alle spotternij was wèg.... ‘Jij moet voor hem zorgen. Ik heb hem voor jou meegebracht....’

‘Ja, ja,’ zei Rozemarijntje.... ‘Ja!’

‘Vooruit dan!’.... Hij greep de riemen. En de schuit schoot stevig voort.

 

Dicht bij het Teulingstraatje meerde Rooie Pier zijn varende winkel.

Rozemarijntje klom haastig op de wal. Ze dacht niet aan het boodschappen-dragen naar Piers huis. Als je zo'n stakkerd van 'n beest in je armen draagt, hoe kun je dan aan bloemkolen en kadetjes denken; en aan een paar vijgen of een handjevol koekkruimels helemáál niet.

‘Dàg!’ riep ze, en stapte met het stijfselkistje, - de rode zakdoek zorgzaam weer over zwarte Japik heengeslagen, - haastig weg.

Rooie Pier keek haar na.

Nog even kwam ze terug.

‘Maar, hoor 'es,.... als-t-ie nou weer beter wordt....’

‘Als-t-ie weer beter wordt?.... Wel, natuurlijk, dan brengen we hem samen weer thuis. Jij bent een mooie verpleegster! Wou jij dan de zieken altijd in het ziekenhuis houden. Hij moet naar zijn moeder. 't Arme mens kan toch niet alléén al de lekkere visjes opduiken....’

‘Nee, nee, ja.... já! Maar, - maar, o, als-t-ie nou 'es dood ging.... Nee, hè, nee! O, ik zal heel, héél goed op hem passen....’

En weg holde Rozemarijntje....

‘Een verpleegster op hol!’ schaterde Rooie Pier....

Rozemarijntje schrok.... ‘O, nee, nee!’ En ze stapte weer voorzichtig verder, voetje voor voetje.

 

Rooie Pier beet op zijn lip van de pret.

‘Zo'n deerntje!’ zei hij zacht.

En zijn vriendelijke, vrolijke gezicht keek nog vriendelijker en vrolijker, dan het de hele dag gekeken hàd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken