Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en Rooie Pier (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier
Afbeelding van Rozemarijntje en Rooie PierToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (5.78 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en Rooie Pier

(1947)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIX. In de vroege morgen

In de vroege morgen wordt Rooie Pier het éérst wakker. Zijn moeheid van gisteren is veel minder geworden. Hij voelt zich beter, sterker al....

Hij kijkt in 't schemerig licht rond: Zijn vrouw slaapt nog. Och, dat goeie mens zal, in die stoel, toch làng zo lekker niet geslapen hebben als hij.

Hij kijkt naar Rozemarijntje.

Maar - ziet hij goed?.... Hij buigt zich wat dichter over haar heen.... Alles bruin?

En opeens.... O, hij moet op zijn lippen bijten, om niet in een schaterlach uit te barsten.... O, Rozemarijntje!.... Hij krijgt er een hoestbui van. O, arme Rozemarijntje!

 

De grote stoel in het voorkamertje kraakt. Zijn goede vrouw wordt ook wakker. Ze wrijft haar ogen, ze kucht, ze probeert op te staan. O, wat is haar oude lijf stijf geworden door dat lange stilzitten in de stoel.

[pagina 88]
[p. 88]

Pier?.... Och, hij kàn het niet helpen; maar de lach kriebelt om zijn mond. Hij houdt zijn ogen dicht, doet net of hij slaapt, maar hij kijkt door de kiertjes. Hij wil zien, wat er nú gebeuren gaat.... O, arme Rozemarijntje!

Vrouw Kraak is opgestrompeld, sloft, zo vlug ze al kan, het kamertje uit, de winkel door naar de huiskamer aan de andere zijde van de bedsteê: ze wil gauw de kachel wat opstoken, en warm water maken voor de koffie.... Hè ja, ze heeft zin in een warm kopje. En hoe zou het nou met haar twee zieken zijn? Ze slapen nog, - allebeî. Laat ze nog maar lekker wat doorslapen. Zij zal wel vast zorgen gaan. Maar.... als ze weer terugkomt in het voorkamertje, - als ze het lampje uitblaast, de gordijnen optrekt en het grijze vroeg-morgenlicht in de bedsteê valt, - als ze naar Rozemarijntje kijkt....

‘Wà-wà-wàt? Wat is dàt nou?’ hakkelt ze.... ‘O, smeerpoets!.... sméérpoets!’

Rooie Pier?.... Hij kàn het niet meer uithouden. Hij barst in een schaterlach uit.

‘Wà-wà-wat?.... Làch jij dáárom? O verschrikkelijk, kijk nou toch 'es.... Moet jij dáárom nou nog lachen? Nare vent!’

Rooie Pier krijgt een nieuwe hoestbui van de lach.

 

Rozemarijntje, in al die drukte, wordt ook wakker, - met haar éne oog: het andere wil niet goed open.

Ze hoort Pier lachen; ze ziet vrouw Kraak vreselijk bóós kijken; hoort haar brommen; begrijpt niets van dat alles.... Alles is zo raar! Haar handen kleven vast en haar ene oog kan niet open, dat kleeft ook al. Wat is er nou toch?

‘Ha-ha-ha!’ schatert Rooie Pier weer.... ‘Mijn vrouw kan toveren, Rozemarijntje; - 't is een echte toverheks: gisteren had je een witte neus, en nou heb je een bruine.... Ha-ha-ha!’

Toveren?.... O, opeens begrijpt Rozemarijntje, wàt er zo kleeft, en ze wringt van schrik haar andere oog ook open:

[pagina 89]
[p. 89]

De chocolade-letter!.... O, ze heeft hem vannacht niet meer weggelegd; ze heeft hem in haar handen gehouden en in 't warme bed is hij gaan smelten.... O, dat is héél èrg.... Ze wil dadelijk gaan vegen en wrijven en....

‘Nee, nee,’ bromt vrouw Kraak.... ‘Stil liggen, hoor, kleine smeerpoets.’

Dan sloft ze brommend weer weg, om water te halen, en een schoon laken, en een schoon kussensloop, en.... O, alles is zo verschrikkelijk vies, zo bruin, zo kleverig; - en die kleine smeerpoets zit er zèlf ook dik onder: haar gezicht, haar handen, haar haren.

Rozemarijntjes ene oog is alweer dichtgekleefd, en ze durft er niet aan wrijven. Met haar andere kijkt ze naar Rooie Pier.... Die ligt nog te schudden van het lachen; het kwastje van zijn grote slaapmuts wipt op en neer.

O, Rozemarijntje moet eigenlijk óók lachen; maar ze durft niet lachen; ze kan het ook niet goed: Haar mond kleeft zo....

Ze probeert haar lippen wat schoon te likken.... Hè, dàt smaakt lekker! Dat probeert ze nòg eens.

Maar vrouw Kraak komt terug.

Rozemarijntje doet gauw haar éne open oog maar weer dicht.... Ja, want het is héél erg!

Rozemarijntje wordt degelijk schoongeboend: vrouw Kraak is een kraakzindelijk mens.... En er komt een schoon laken op het bed, en een schoon kussensloop, en.... en... Ja, maar Rozemarijntjes nachtpon zit ook vol bruine, kleverige klodders.... ‘'t Is toch, 't is toch....!’

‘Ben u héél erg boos?’ vraagt Rozemarijntje zacht, en met een heel benepen gezicht.... ‘Ik wou alleen maar ruiken; - ik heb niet gesnoept, hoor; éérlijk niet.... Maar 't rook zo lekker; ik heb alleen maar aan een puntje gelikt....’

Vrouw Kraak's strakke lippen bewegen. 't Is nog géén glimlach; maar de zon schijnt al achter de wolken.... ‘Ja, ja, - jij kleine smeerpoets.’

Maar nou die nachtpon! Een schone nachtpon heeft ze niet voor het kind.... Een schoon slaapjak van haar zelf? -

[pagina 90]
[p. 90]

Ja, ja, dan moet ze maar zolang een slaapjak aantrekken, tot straks haar moeder komt.

En - Rozemarijntje krijgt een schoon jak van vrouw Kraak aan; - een wit, keurig gestreken slaapjak met fijne kantjes en glazen knoopjes, en heel wijde, lange mouwen.

Arme Rozemarijntje! Het rare ding slobbert om haar heen; de mouwen hangen vèr over haar handen heen; ze raakt helemaal verdwaald in dat rare jak.

Ze moet er eigenlijk zèlf om lachen; maar dat dùrft ze niet, om vrouw Kraak.

Pier durft wèl. Als zijn vrouw met het vuile goed wegsloft, roept hij haar na: ‘Vrouw, je vergéét nog wat! Zet dat arme schaap nou ook nog een muts van je op, dan is het net vrouw Kraak zèlf.... Ha-ha-ha!’

‘Gekkerd!’ bromt ze boos, maar om haar lippen kriebelt toch al een lach.... En als ze terugkomt bij Rozemarijntje die zo hulpeloos kijkt om die lange mouwen, waarmee ze geen raad weet, en als vrouw Kraak het weer keurig schone laken ziet, en het schone sloop en het schoongewassen gezichtje van het kind, - och, dan wint de vrolijke zon het toch van de donkere wolken, dan schiet óók vrouw Kraak in de lach.

En dan - dan lachen ze alle drie.

En dan komt er al heel gauw een lekker kopje koffie op bed, met een beschuit-met-boter-en-suiker.... Vreemd is dat; thuis krijgt Rozemarijntje dat nooit 's morgens vroeg; maar lèkker is het toch. En vrouw Kraak heeft de goede, de harde brokjes van de chocoladeletter, die ze nog redden kon, op een schoteltje gelegd, en ook bij Rozemarijntje neergezet.... Dat smaakt nòg lekkerder.

‘Een echte toverheks, hè?’ lacht Rooie Pier.

 

‘Rooie Pier!’

‘Ja, wat scheelt er aan?’

‘Rooie Pier, de buurvrouw heeft gisteravond gezegd, dat Fik van Freekie achter de kachel lag; maar als de kachel vannacht nu is uitgegaan....?’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Weet je, wat ik denk?.... Ik denk, dat Fik van Freekie wel heel stilletjes bij Freekie van Fik in bed gekropen is....’

‘Ja, hè, misschien wel. Honden zijn slim.’

‘Maar weet je, wat ik óók denk?.... Dat jij een kleine domoor bent: Toen het beest in 't water lag, had je gauw mij moeten roepen.... Je bent een kleine waaghals.’

‘Ja, maar ik was zo bang om het hondje; ik vond het zo akelig....’

‘Nou, je beest is gered. Dàt is mooi.’

‘Ja, gelukkig, hè!’

Vrouw Kraak was aan het zorgen in het winkeltje; Rooie Pier slorpte genoeglijk zijn derde kopje koffie al; Rozemarijntje knabbelde op de toverij.

‘Rooie Pier!’

‘Ja, wat wou je nóú weer van me weten?’

‘Rooie Pier, waarom heb je in de nacht zo'n grote, witte muts op, met een kwast er aan?’

‘Weet je dàt niet?.... Daar groeien in de nacht allemaal verhaaltjes onder. En zulke mooie!.... En elke keer, als ik zo'n verhaaltje vertel, valt er een draadje uit de pluim.... Zie je wel, de kwast is al aardig aan 't ruien, hè?’

‘Fopperd!....’

‘Nou is het winter; nou is de pluim natuurlijk wit. Maar als 't Lente wordt, krijg ik 's nachts een groene, en in de Zomer een rooie, en in de Herfst een gele pluim.... Ja, en dan groeien er gele en groene verhaaltjes onder de muts;.... móói! Rozemarijntje, móói! veel te mooi om aan zulke kleine, domme kuikentjes als jij te vertellen, die slapen gaan met chocola-letters op hun neus.’

‘Hè,.... allemaal fopperij, fopperd. Ik geloof er niets, helemaal niets van....’

‘Niet?.... Ah ja, wacht maar even....’

Rooie Pier grijpt naar de beddeplank. Gisteravond heeft zijn vrouw ook een schone slaapmuts voor hem neergelegd; hij heeft zijn oude opgehouden. Maar nú komt de schone muts van pas.

[pagina 92]
[p. 92]

Zet maar op, Rozemarijntje! Probeer het maar. De mooie verhaaltjes groeien vanzelf....

Rozemarijntje pakt de muts dadelijk. Van die verhaaltjes gelooft ze natuurlijk niets. Maar zo'n mooie, grote muts met een pluim op te zetten, - dàt lijkt haar.

Hè, die nare lange, wijde mouwen!.... Vrouw Kraak heeft ze al een keer omgeslagen, maar ze glijden toch weer naar beneden: Telkens is Rozemarijntje haar handen kwijt.

Rooie Pier ligt weer languit, zijn hoofd op het kussen; hij ziet Rozemarijntje tobben: zijn vrolijke ogen stralen van stille pret.

't Lukt!.... De muts staat wel een beetje scheef, maar dat moet, anders zakt hij helemáál over haar krullen.

En Rozemarijntjes hoofd ligt ook weer op het kussen. Haar guitige ogen schitteren: ‘Wacht,’ denkt ze, ‘ik zal Rooie Pier ook 'es foppen. Ik zal zeggen, dat er al een verhaaltje onder de muts gegroeid is.... O, ja, ja! Ik zal zeggen: ‘“Er was eens.... een rare man. Hij had een witte muts op, met een groene kwast, en toen,.... toen kwam....”’ Rinkinkel! klingelt opeens het winkelschelletje.... O, zou moes daar al zijn? Heerlijk!

Rozemarijntje vergeet haar mooie verhaal; - ze luistert. Rooie Pier luistert ook.... Een vreemde stem? Een mannestem?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken