Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1: 1607-1623 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1: 1607-1623
Afbeelding van Gedichten. Deel 1: 1607-1623Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1: 1607-1623

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

Scans (4.65 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1: 1607-1623

(1892)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

[1621]

Sonnet aen heere Constantin HuygensGa naar voetnoot1).

 
Men voede' Achilles op, met mergh wt Leeuweschoncken.
 
Dies siedende' oorlooghsucht reed door syn leden rap.
 
Van rusten wierdt hy mat; van woelen, frisch: en schrap
 
Stondt hy veel liever, dan hy stack jn lust versoncken.
5[regelnummer]
Maer Huyghens inborst, die, voor sogh, heeft opgedroncken
 
Der edler konsten claer en sinnesujvrend sap,
 
Vlamt op het eerlijck fraey: Waer nae syn vryerschap,
 
Wt allen ijver rent, geprickt met heilghe voncken.
 
Dies lujstren nu sijn lujt, syn stem, syn streelend dicht,
10[regelnummer]
Nae wetten van die geest op alles afgericht.
 
Nae dese, schickt haer 'tpuijck synre wtgeleesen zeeden.
 
Doch dit's maer voorspel. T'hans, de welvaerdt van syn Landt
 
En vrijgevochten volck, aenstellen wil haer trant,
 
Op maetslagh eenes ziels soo vol van rijm en reden.
 
 
 
P.C. Hooft. Omnibus idem.

Aen heere P.C. HooftGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Ick byden Helt gestelt, die wt de Leeuweschoncken
 
Den oorloghijver soogh, en 'tleeuwelycke rap,
 
Die Troyen holpe' in d'asch, en stelden Hector schrap?
 
Zoo diep en legg' ick niet in eyghen-waen versoncken,
5[regelnummer]
Zoo veel en hebb' jck niet uyt Lethe opgedroncken,
 
Dat jck 's mij weerdigh kenn', al paert het streelend' sap
 
Van vwe hoofsche pen 'tonnoosel vrijerschap
 
Van een rondt Batavier, bij d'edel' Griecksche voncken.
 
Wat can hy weerdigh zyn die op stem noch op Dicht
10[regelnummer]
Ervaren, noch op luyt mach heeten afgericht,
 
Veel minder op het puyck van wtgeleesen zeden?
[pagina 198]
[p. 198]
 
Dies vinde' ick jn v Dicht (Puyckdichter van ons landt)
 
Const, jonst, geneghentheyt, maet, rijm en reghel-trant,
 
(Vergeeft mij 'tredelyck ontkennen) maer gheen reden.
 
5o. id. (9) Ian.

Weder-antwoord van den selvenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Niet bij maer boven selfs Achillis groove schoncken
 
En domme-crachtich hert, stel ick uw geesten rap
 
Dien niet opcomen kan, off flucx en staense schrap,
 
Die noijt int welsant vande sufferij versoncken.
5[regelnummer]
Granaedsche wol had noijt het gloeijroot bet gedroncken
 
Daer 't voeder verwer is, aen groene Cruijdensap
 
Als kennis heeft gegrijst u groene vrijerschap
 
Waer aen men wert gewoon soo goddelijcke voncken.
 
Maer looft Musaeus om sijn ziele sleepend' dicht
10[regelnummer]
Amphions vinghers tuck ter luijten affgericht,
 
Off Orpheus sangh, die 't wilt inscherpte tamme zeden,
 
'Tjs ijdelhoofts bestaen. gewaecht door ijeder landt,
 
Van 't geest verleyden, steens voeghsaemheijt, bomentrant,
 
Het mijn oock yver is, beken ick, en geen reden.
 
(11 Jan.)

Sonnet tot afscheyt, staende opde reyse naer Engelandt, aen heere P.C. HooftGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.

 
Danck hebbe 't Leeuwen merch, en grove' Achilles schoncken
 
Die mijn vercleumde handt van kramp styff maeckten rap,
 
En stelden teghen 'tHooft der hoofden hooftstuck schrap,
 
Daer sy te voren lach jn schimmelschae versoncken.
5[regelnummer]
Och hadd' jck eenen drop op Helicon gedroncken
 
Van dat daer boven heet het Caballynsche sap,
 
En onder 'tgroene hout van 'tvochtich Vryerschap
 
Een blaeckend' vier gestoockt jn plaets van dese voncken!
 
Wat hadd' jck langh myn stem, myn danckbaerhertich dicht
10[regelnummer]
Myn snaren opden toon van v loff aff gericht!
[pagina 199]
[p. 199]
 
Ga naar voetnoot+
 
Daer nu myn onmacht js den reghel van myn zeden.
 
Vaert wel vol-herssent Hooft; myn Schipper steeckt van Landt
 
Daer gae ick springhen heen op Thetis baren-trandt,
 
Ick ghev' V d'eerste eer, gunt mij de leste reden.
 
16o. Cal. Feb. (17 Jan.)

Noch op den selven trant, door joff. Anna Roemer Visscher aen heere Hooft ende mijGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Dit heb ick noch gelickt uyt d'uijtgesopen schoncken
 
Daer van mijn stram verstandt en stijve pen werdt rap,
 
Niet weerde Vrijenden om mijn selfs te stellen schrap
 
Tegen u lieden geest; dan lach ick laegh versoncken
5[regelnummer]
Jn diepe hovaerdij; Maer om dat jck gedroncken
 
Van suijver vriendtschap heb het smaeckelijcke sap,
 
Soo ben ick blij dat ick de groene vrijerschap
 
Met rijpe manheijt heb in vrienschap doen ontfoncken.
 
Gelijck mint sijns gelijck, beij sijt ghij door v dicht
10[regelnummer]
Vermaert, en beyde in geleertheijt affgericht;
 
Oock beijd' uijtmuntend in verstant en brave zeeden.
 
Waer vintmen zulcke twee int gansche Nederlant;
 
Want soo de eene speelt, gaet d'andere sijn trant
 
Dat ghij dan vrienden zijt is (dunckt mij) meer als reden.

Door joff. Tesselschade Roemer Visscher, noch op den selven trantGa naar voetnoot2).

 
Hoe wel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,
 
Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,
 
Gemoedicht door v Rijm hun krachten stellen schrap
 
Om kanten teghen 'tluy dat d'ijver hield versoncken.
5[regelnummer]
V suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken
 
In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap
 
Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
 
Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
 
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck v gedicht
10[regelnummer]
Veer boven Helterij Ten oorloch affgericht.
 
Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.
[pagina 200]
[p. 200]
 
Moetblasers alle beij vant luckich Nederlant
 
Al wat van voeten weet moet dansen nae v Trant,
 
En wel getroffen galm op sleutel vande Reeden.

Door I. van Brosterhuysen, noch opden selven trantGa naar voetnoot1).

 
Kost ick, ick maect een fluijt van d'uijtgesoopen schoncken
 
Waer op ick speeld' v loff met vingers wis en rap,
 
Ghij geesten die v Naem set tegen d'eewen schrap,
 
En al wat haest sal sijn in Lethes vloet versoncken.
5[regelnummer]
Maer 'kheb noijt (dat jck weet) uijt d'Heijnstebron gedroncken,
 
Dit dicht jck door een swier vant sinneroerend sap
 
Vws werckelijcken dichts beweecht: wat vrijerschap,
 
Hoe luij en souw daer door in ijver niet ontfoncken?
 
Doch ijver isser maer te speuren in mijn dicht,
10[regelnummer]
Dat noch op weetenschap, noch const is affgericht.
 
Dies niet op loff van Ziele-slepend' eele Reden;
 
Singt selver uwen Loff Hooftdichters van ons Lant,
 
Soo neurij' ick u nae en houw soo wat den Trant
 
Van v geleerde Rym en welbeleijde reeden.

Noch op den selven trant, door G.R. DoubletGa naar voetnoot2).

 
Kreegh maer Achilles eens een slurpien uijt de schoncken
 
Soo dickmael nu herschaft; hij wierd van doot weer rap,
[pagina 201]
[p. 201]
 
Hij stelden tegen Hell' en all sich selffs wel schrap,
 
In wiens gewelt hij leijt soo domm en diep versoncken.
5[regelnummer]
Want schoon hij heeft nu langh uijt Lethe opgedroncken
 
Die all-vergelens-vocht, dat sinne-sluijm'rend sap,
 
Sijn doot-vervrosen herts manhafte vrijerschap
 
Sou door dat pittich merch weer heel van nieuws ontfoncken,
 
En lichtlijck wierd' hij beijd' in sterckt' en soet gedicht
10[regelnummer]
Op swaerd en pen daer door gelijck'lijck affgericht:
 
Soo dat sijn wreet gemoet getemt door maker Zeeden
 
d'Herschaffers van dat merch, puijck hoofden van ons Lant,
 
Danck weten sou dat sijn wild-woesten oorloghs-trant
 
Verselt wierd met vernuft, met geesticheijt, met reden.
 
Omnibus hoc vitium estGa naar voetnoot1).

Behouden reis, naer Engeland door den heere Drossart Hooft, aen mijGa naar voetnoot2).

 
Trompetter van Neptuin heb jck op V een beê?
 
Rondt met de wanghen, en te wercke leght V longhen;
 
Op dat de stijven aem ten hooren uyt-gewronghen
 
Doe luistren weer en windt: En kundight over zee,
5[regelnummer]
Wt uwes Conincx naem, soo trouwe vaste vreê,
 
Als wordt geviert wanneer d'Ysvoghel js in't jonghen.
 
Syn Volck, Oost uytgeseidt, houde Aeol al bedwonghen,
 
Soo lang tot Huighens heb beseilt gewenschte reê.
 
Oft draelt ghij en wilt eerst V meester Oorlof vraghen?
10[regelnummer]
Geen noodt oock. Schipbreuck can Arion niet vertzaghen:
 
Dien de Dolfijn, als 't nauwt, moet dienen tot een' schuyt.
 
Syn sang sal baren bats, en luytruftighe buyen
 
Licht, tegen eighen aerdt van tochten woest, opruyen;
 
En maken zeedigh zee en stormen met syn Luyt.
 
Omnibus idem.

Des heeren P.C. Hoofts Arions-trotzGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.

 
Arions Zwanen-treur, en doot-bereyde beê,
 
Het uyterste gepooch van syn geleerde longhen,
[pagina 202]
[p. 202]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Heeft het hem 'tleven oock den Rooveren ontwrongen?
 
Neen. Een beleefder Vissch ontvoerden hem de zee.
5[regelnummer]
Hoe? by de menschen Vrees, en by de beesten Vree?
 
Fij, grijse loghen-eeuw: Comt, leert het bij de jonghen,
 
Wie Water, Windt en Weer al singhend' heeft bedwonghen,
 
Tot syn gescheepte Vriendt beseylde land en ree.
 
Ick gheve vol bescheyt op 'tongeloovich vraghen,
10[regelnummer]
Ick, Thetis toren laest, der Schipperen vertzaghen,
 
Ontswommen, op de kiel van Hoofts bewenschte schuyt.
 
Corinthen hoort; en wijckt. Noord-westelijcker buyen
 
Te dempen met een woordt, Zuyd-Ooster op te ruyen,
 
Dat can een Hollandts liedt, meer als een Griecksche luyt.
 
Londini, Prid. Id. (14) Mart.

(Aen Maeyke de Bye)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Roose mongkie, krale lipgies,
 
Venus aes, Cupidoos knipgies,
 
Heunich-bietge, suycker-tong,
 
Zoo vernuftich en soo jong.
5[regelnummer]
Peerel, onder soo veel leurtgies,
 
Dien jck, metter eyghe cleurtgies
 
Iens van achter uyt 'tselet
 
Voor op t veingster hadd' eset.
 
Soetste Maey van al de Maeyen
10[regelnummer]
Die het hemel-dack sien draeyen
 
Met sen lichgies, dien jck schier
 
Minder as jou ooghgies vier.
 
Troosje, laetje niet mishanden
 
Dat jck uytte vreemde landen,
15[regelnummer]
Daermen rontom water siet,
 
Daermen mannen Engels hiet,
 
Daer het lecker-tongs verlangen
[pagina 203]
[p. 203]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
'Toester cosje wordt evangen,
 
Met een wit pampiere trom
20[regelnummer]
Voor je deurtgie rase com.
 
Ist en Vryer jst en prater,
 
Die sen ammereuse snater,
 
Of sen impertuyne sang,
 
Heel den aftermiddich lang
25[regelnummer]
Op je breyssel heyt vergoten,
 
Laet hem now sen stramme coten
 
('t Lange sitten achtme quaet)
 
Wat vertrede langs de straet.
 
Merghen comtter weer en daeghje,
30[regelnummer]
Merghe comt hem weer en vraeghje
 
Of en treckjen inde sin,
 
Dat 's 't lardere vande min.
 
'K eysch je niet as ien gesighje
 
Over dit rechtvaerdigh dichgie,
35[regelnummer]
Dat jck met en volle moet
 
Voor je voetges storte moet.
 
'Khebb men kollericke buyen
 
Zoo besnede tot op huyen
 
Dat jck noch men leve mens
40[regelnummer]
Anders gaff as goede wens;
 
Maer hoe seyden d'ouwe eewen?
 
Tergde lam'ren wordde leewen,
 
De gerusten heyt ghien rust
 
Langher dan 't de muyter lust.
45[regelnummer]
Seker, Bietgie, de quellaedgie
 
Dien jck onglancx jn men c'raedgie
 
Jouwenthalven hebb' ehadt,
 
Heyt me soo by 'thart evatt,
 
Heyt me soo de gall ontsteke,
50[regelnummer]
Zoo gekittelt om te spreke,
 
Dattjck men gestoorde pen
 
Langher niet betoome ken.
 
Wie mach toch den brodder wesen
 
Die sen onverstandich lesen,
55[regelnummer]
Jou ter schande, mijn ter spijt,
 
Nae soo menigh maenden tijdt,
 
Nae becans en coppel jaren
 
Voor de Werrelt comt verclaren,
 
Met en oppesett gelaet
60[regelnummer]
As en meyssies advecaet?
[pagina 204]
[p. 204]
 
'Ksett sen leughenen ter sijen,
 
'Klaet sen bitter bijten glijen,
 
'Kstoormen an sen jurien niet,
 
Zoo veul redelick gebiet
65[regelnummer]
Hebb jck (buyte roem te spreken)
 
Over 'tjeughdich bloets gebreken,
 
Dattjck deur men passie-roock
 
Kijcke ken, en hooren oock.
 
'Kmoet hem simpelicke seggen,
70[regelnummer]
Ien dingh ken jck niet verleggen,
 
(Luystert, Lieste, 'troert jou eer,
 
En syn schande noch veul meer)
 
Dat hy syn ontgordde Dichten
 
Met een cleurtgie comt verlichten
75[regelnummer]
Van jou soete naemslevrey,
 
Min noch meer al of hij zey,
 
Luystert Broeck, de Keurs sel pleyten,
 
Opte juriense feyten
 
Teghe syn hoochweerdicheyt
80[regelnummer]
Zoo beschreven as eseyt.
 
En wat keurs? en wie selt wesen?
 
(Heyt hy qualyck uytelesen?)
 
Wilje beter as de fleur,
 
Maeyken aller keurse keur?
85[regelnummer]
Lieve knecht, js 't al van 't mallen?
 
Is je 't juysement ontvallen?
 
Synje sinnen uytte gesp?
 
Loofje dat en schrale wesp
 
Voor een heunichbie ken strecken?
90[regelnummer]
Al te tastelycke trecken,
 
Al te lompen leepicheyt,
 
Hoor, al wordt het je geseyt
 
By en weynich-waerde spreker,
 
Dese regeltgies gaen seker,
95[regelnummer]
Steeckt je noyt jn immants schoe,
 
Off je voet en paster toe;
 
Decktje noyt met immants veren,
 
Off je kent hem egelleren,
 
Ciertje noyt met immants baert,
100[regelnummer]
Off je mondt is syne waert,
 
Roemtje nimmandt oyt te wesen
 
Off je lyckt hem schier by 't wesen;
 
Daerme steeck jck hier en spel,
 
'Khoop je vatt men seggen wel.
105[regelnummer]
Noch en woortje sel jck voeghe
 
Tot men eyghe vergenoeghe,
[pagina 205]
[p. 205]
 
Ga naar voetnoot+
 
En om dat je lette sout,
 
Bietgie, datte groofste fout
 
Niet en wordde toe eschreve
110[regelnummer]
Diese niet en heyt bedreve;
 
Brengt de woorden jens te gaer
 
Dien jck uytsloegh over 'tjaer,
 
Achter 'tlanghe lof der vrouwen,
 
Hebb jck 't selver recht onthouwen,
115[regelnummer]
‘Peerle, seyd jck sijnder veel
 
Maer oock Leure meestendeel,
 
Wachje Vrysters, d'eerste Leuren
 
Sel jck by her woorde keuren,
 
D'eerste dien jck gram sel zien
120[regelnummer]
Sel ick segge, Datser jenGa naar voetnoot1):’
 
Dit en ken je lieve Schryver
 
In sen blinde Leuren yver
 
Niet verdouwe met gedult;
 
Spreeckt sentenci, hebb' jck schult?
125[regelnummer]
En jij, Wijve Sekertaris,
 
Hebb jck aers eseyt as waer is?
 
Hebb' jck iemanden eraeckt
 
Die sen selve niet en laeckt?
 
Wie heyt jou jn 'thart esteke
130[regelnummer]
Hier en peerel te doen spreke
 
Daer jck 't opte Leure nam?
 
Peerel-bietgie, lieve lam,
 
Isser jn je soete sinnen
 
Clere, wraeck, of haet te vinne,
135[regelnummer]
Hier toe meughjese met reên
 
Samen alle drij besteên,
 
Clere sel den haet ontsteken
 
Oppet haten volghtet wreken,
 
Daer betaelj' hem effe mé
140[regelnummer]
Die je dese vrientschop deê.
 
Mijnenthalve, laet men oore
 
Noyt jn Hollandt, welcom, hoore,
 
Laet jck op te wederkeer
 
Ionas zyn jn 't Noorder-meer,
145[regelnummer]
Laet jck leve-loos verlanden
 
Opte Schevelinghse sanden,
 
Laet jck daer voor Craeyen-aes
 
Rotten onder knijn en haes,
 
Hebb' jck 't immer durven dencken
150[regelnummer]
Van je renemeê te krencken,
[pagina 206]
[p. 206]
 
Hebb' jck immer jn men geest
 
Schimperich op you eweest.
 
Hebb' jck jn men Vrouwe-nepen,
 
Jou verdachtelyck begrepen
155[regelnummer]
Hebbjck jn men Leuren-dicht
 
Jou beteyckent off beticht.
 
Hoogher hebb' jck niet te sweere,
 
Benje niet te contentere
 
Met dit onbevallick schrift
160[regelnummer]
Daer jck mette grote sift,
 
Tydeloos, moet overloopen,
 
Laet men jene weldaet hope,
 
Dattjck schier of merghe mach
 
Ienen encklen halven dach
165[regelnummer]
An je groene sy besteden,
 
Om je met besette reden
 
Iens voor al dit coppe-spin
 
Te verdryven uyt je sin;
 
Meuglick of men haringhere
170[regelnummer]
Sel merakel operere,
 
Meuglick of men backes ken
 
Beter pleyten as men pen.
 
Help jij wensse, tussen tijen,
 
Corte mijle, langhe tijen,
175[regelnummer]
Stille zee, en weste Windt
 
Voor
 
Je Diener
 
Huygenskindt.
 
Lond. 7o. April.

Epitaphium Rutingii, ecclesiae Belgicae quae est Londini quondam pastorisGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Dum colit agrorum Domini Rutingius agros,
 
Christicolasque sacro gramine pascit oues;
 
Sed super ipsa pias extendens sidera curas
 
Coelica prae uili pascua laudat humo:
5[regelnummer]
Inuida Mors (non est inopinam dicere: Certe
 
Inuida delitijs Belga-Britanne tuis)
 
Euocat orbe virum: Sequor, innuit ocyor ille;
 
Et sequitur. uideas isse, nec ire putes.
[pagina 207]
[p. 207]
 
Aequus Amor fuit, aequa Fides: hac, vivus, eundum
10[regelnummer]
Dixerat; excedens, hac abeamus, ait.
 
Sic vitâ dubitare uetat, sic morte, docere
 
Qui vitam valuit, non voluisse viam.
 
Quisquis es (et voueo moneant exempla) Viator,
 
Sic, abiturus, obi; sic obiturus, Abi.
 
Lond. Prid. Id. (12) Apr. Aliud agens.

Epithalamium Caesaris Calandrini ecclesiae Italicae quae est Londini pastoris, et Elisabethae HarderetGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Siue per antiquos retrorsum turgida fastos
 
Exspatiata meas, tumidumque nepotibus Olim
 
Obtrudis, veteres animo commensa Quirites,
 
Roma, nec inuidiam Gentis meruisse Britannae
5[regelnummer]
Diceris, neque Caesareis gauisa Triumphis
 
Vna, nec hanc solide (quae nunc sunt saecula) laudem
 
Londino patiente feres; Sublimior illa
 
Se uidet, et negat esse nihil non Caesare majus,
 
Sed negat esse suo: Videt hunc de frigore duri
10[regelnummer]
Pectoris, et glacie quae mox penetrabilis ulli
 
Non fore uisa, licet fuerit penetrabilis vni,
 
Laeta Cupidineos ducentem rite Triumphos.
 
Nec minus ista suo viridem victoria laudem
 
Victori, nec inauratas debere quadrigas
15[regelnummer]
Visa minus, quam cui Dacos, cui barbara Thraces
 
Pectora, Sauromatasque truces, Garamantas et Indos
[pagina 208]
[p. 208]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Obtigit uni omnes semel inclusisse Trophaeo:
 
Siue quod es libet esse, et qualem illudere saeclo
 
Miramur, sacro moderantem Regna capistro,
20[regelnummer]
Et modo non totum subigentem Collibus Orbem
 
Hesperijs; Schola dissidij, foecunda malorum
 
Mater, et erroris quantum tegit Aether origo,
 
Pone supercilium, festum cui laurus adumbrat
 
Circumflexa caput, Pastorem Caesara spectas,
25[regelnummer]
Pastorem, cui cura lupos quot foeda pudendo
 
Emittis gremio, quot humo depromis Erynneis
 
Pellere nil merito (da, Coelum, possit) ouili.
 
Caesara cui Fidei scutum, cui Cassida Vitae,
 
Iustitiae loricam et Verbi spiritus ensem
30[regelnummer]
Induit armipotens Deus, indefessa per Orbem
 
Selecti tutela Gregis, quo, perdita, quo te
 
Concutiat, sceptrumque manu, triplicemque superbâ
 
Caesarie, quâ regna premis, quatis astra, tiaram
 
Auferat, et Romae discat post saecula Romam
35[regelnummer]
Reddere, et haud vanum priscae pietatis honorem.
 
At tibi quo tantae felix bellator arenae
 
Sufficias, ualeasque foris in praelia, Caesar,
 
Pax niteat sincera domi, Concordia lectum
 
Sepiat, aeternoque liget praecordia vinclo,
40[regelnummer]
Iunctaque dininum scandentia vota tribunal
 
Prospera concilient communi Numina sorti;
 
Nec prius importuna toro leuet Elisabetham
 
Caesare, nec prius hac subducat Caesara Clotho;
 
Auferat una dies quos junxerit unus (at ô tu
45[regelnummer]
Sera tamen lucesce dies) Hymenaeus amantes.
 
Concordes animae, beate Caesar,
 
Felix Elisabetha, par suaue,
 
Dulcis copula, turtures gemelli,
 
Restant ultima vota, summa restant,
50[regelnummer]
Foecundos Thalamo super precari
 
Lusus, gaudia, basiationes.
 
Vos amplexibus osculisque centum,
 
Vos implexibus osculisque mille
 
Non semper vacuos dies beate,
55[regelnummer]
Non unquam steriles beate noctes,
 
Sic ter tertia prole ter beatam
 
Ditet Caesareâ domum Selene;
[pagina 209]
[p. 209]
 
Ga naar voetnoot+
 
Sic augur conuina siet, sic omine vero
 
Cantet, Hijmenaeum distendens turba choraulen,
60[regelnummer]
Quam bene, quam dignas junxistis Numina taedas,
 
Si decus ingenij pariter, si frontis honorem
 
Caesar Caesarulis dabit, Elisabetha Kalandris!
 
Hag. Com. Prid. Cal. Iun. (31 Mei)Ga naar voetnoot1).

Essay de vers mesurez. Ode d'Horace, qui commence, rectius vives licini. lib. 2. 10Ga naar voetnoot2).

 
Tu vivras mieux, Licine, si ta barque
 
Trop ne s'auance, ni en haute Mer, ni,
 
En evitant les violentes ondes,
 
Pres du riuage.
 
 
5[regelnummer]
Suiure la saincte mediocrité, c'est
 
N'estre subjet à sale pauureté, c'est
 
Fuir de l'enuie des Palais, des Courts, des
 
Magnificences.
[pagina 210]
[p. 210]
 
Plus le pin est haut, plus a il à craindre
10[regelnummer]
La rage des vents; la plus haute des tours
 
Tombe le plus bas, la plus haute roche
 
Brise la foudre.
 
 
 
Qui a le coeur bien preparé ne cesse
 
D'esperer en calamité, de craindre en
15[regelnummer]
Prosperité: le mesme Iupiter qui
 
Donne l'orage,
 
 
 
L'oste d'auec nous. Si le mal te presse,
 
L'heure viendra qu'il ne te pressera plus;
 
Ores la Lyre d'Apollon se touche, or
20[regelnummer]
L'arc se repose.
 
 
 
Porte Constamment la secousse du sort:
 
Et si jamais fortune trop amie
 
Enfle ta voile, fay que par toy mesme
 
Tu la ramasses.

[O Frise]

1.
 
O Frise! qui merites ,, un eternel renomGa naar voetnoot1),
 
Je veux en tes merites ,, eterniser ton nom.
 
O lieu plein de delices ,, qui esgayes nos jeux,
 
Plein d'or, vuyde de vices ,, beau lieu d'entre touts lieux,
5[regelnummer]
O beau païs, Frise qui vis ,, en equité ,, et liberté.
2.
 
Tes campagnes, tes prées ,, d'herbettes et de fleurs
 
Se trouuent esmaillées ,, en dix mille couleurs,
 
Laict et miel qui s'en puise ,, te font accomparer
 
Canaan la promise ,, que tu vas esgaler.
10[regelnummer]
O beau pais etc.
3.
 
De forts, de Tours, de villes ,, ce pajs est muni
 
Sur les vertus ciuiles ,, il se maintient unij,
 
En coustumes honestes ,, les peuples diligens
 
Les consciences nettes ,, se vont entretenants.
15[regelnummer]
O beau pajs etc.
[pagina 211]
[p. 211]

Naem-versett van joffw. S.D.VGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Een jeughdigh Amsteldier voll ongemeene vlams,
 
Wat meer als Waterlandts, wat meer als Amsteldams,
 
Ontliet haer' schoone twee beweechelijcke kranen,
 
En deckte met een' vloed van ongeveinsde tranen
5[regelnummer]
Den eertijdts lieven romp van haer's gelijcken Een',
 
Die 't aller zielen padt te vroeghe most betreen.
 
Doe nu de selve druck die haer gebad te spreken
 
Het spreken haer benam, al sprekende besweken,
 
Sprack, sluytende met een haer noyt besloten liedt,
10[regelnummer]
O! leven, ass van gras, en meer en zijt ghij niet.
 
Amstelrod. Aug.Ga naar voetnoot2).

Muydsche reis. Aen joffw. Tesselschade VisscherGa naar voetnoot3).

 
Vochtich Zuyen
 
Schortt v buyen
 
Over Muyen
 
Eenen dach,
5[regelnummer]
Die jck gaeren
 
Sonder baren,
 
Stil, en klaer, en
 
Drooghe sagh;
 
 
 
Noorder' vlaghen
10[regelnummer]
Laet u draghen
 
Daer de daghen
 
Nachten zijn,
 
Daer de nachten
 
Noyt en lachten,
15[regelnummer]
Noyt en wachten
 
Sonne-schijn;
 
 
 
Helder Oosten
 
V vertroosten
 
Teghen 'troosten
20[regelnummer]
Vierich-droogh
 
Can jck missen,
 
Naer mijn gissen
 
Uijt het pissen
 
Van om hoogh;
 
 
25[regelnummer]
V voor 'tleste,
 
V voor 'tbeste,
 
Groeyich Weste
 
Roep jck aen,
 
Leent v laeuheyt,
30[regelnummer]
Dat gheen' graeuheyt
 
'S hemels blaeuwheyt
 
Mach beslaen.
 
 
 
Ingevallen
 
Gheen' van allen
35[regelnummer]
Can bevallen
 
Myn gebedt;
 
Valt aen 'tblasen,
 
Valt aen 'trasen,
 
Als vier dwasen
40[regelnummer]
Zonder wet.
[pagina 212]
[p. 212]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Al v coelen,
 
Al v croelen,
 
Al v woelen
 
Over 't Tij,
45[regelnummer]
Al v buyen
 
Voert mij huyen
 
't Hooft van Muyen
 
Niet voorbij.
 
 
 
Hooft beloert mij,
50[regelnummer]
Lust beroert mij,
 
Liefde voert mij
 
Over Zee,
 
Zijnder Winden
 
Die mij binden
55[regelnummer]
Van mijn vrinden
 
Een, en twee?
 
 
 
Aeol hoorden
 
Dese woorden,
 
En ontstoorden
60[regelnummer]
Sijnen sinn,
 
Huygens ruste,
 
Waer 'them luste,
 
Op de cust, te
 
Muyen jn.
 
 
65[regelnummer]
Maer hij naeckte,
 
Maer hij raeckte,
 
Daer hij haeckte,
 
Niet zoo ras,
 
Hij en leerde
70[regelnummer]
Wat de weerde
 
Van der eerde-
 
Vreuchden was.
 
 
 
Soete uren
 
(Ghinck hij truren)
75[regelnummer]
Mocht ghij duren.
 
Sonder vaert;
 
Wat begheerde,
 
Onverseerde,
 
Overweerde,
80[regelnummer]
Nutten waert!
 
Maer, verblijden,
 
Ghij sijt lijden,
 
Nu ghij glijdt, en
 
Staende gaet
85[regelnummer]
Can hij leven
 
Sonder beven
 
Die beneven
 
't Sterven staet.
 
 
 
Langh verbeyden,
90[regelnummer]
Schielijck scheyden,
 
Een van beyden
 
Waer te swaer,
 
Waerom gaet ghij,
 
Waerom laedt ghij
95[regelnummer]
Waerom slaet ghij
 
Bey te ghaer?
 
 
 
Moet jck suchten
 
Nae genuchten,
 
En noch duchten
100[regelnummer]
Daer se zijn,
 
En myn wijnen
 
Sien verdwijnen
 
In fenijn, en
 
Schey-asijn?
 
 
105[regelnummer]
Moet jck haecken
 
Nae 'tvermaecken
 
En geraecken
 
Taey daer jn,
 
En 'tgenieten
110[regelnummer]
Zien vergieten
 
Zien vervlieten
 
Eer jck 'tvinn'?
 
 
 
Meer en conden
 
Scheydens-wonden
115[regelnummer]
Niet verkonden
 
Sonder pijn,
 
Hoe 't begoste,
 
Suchten coste,
 
Suchten moste,
120[regelnummer]
'Tende zijn.
[pagina 213]
[p. 213]
 
Tessel-schaetgie,
 
Cameraedtgie,
 
Die dit praetgie
 
Uyt mijn hert,
125[regelnummer]
En van binnen
 
Uyt het spinnen
 
Van mijn sinnen
 
Hebt ontwert.
 
Hebt het, hout het,
130[regelnummer]
Sluyt, ontvouwt het,
 
Siet aenschouwt het
 
Als belooft;
 
Maer; bewooghen
 
Uyt medooghen,
135[regelnummer]
Zonder d'ooghen
 
Van v Hooft.
 
Amsterd. Aug.to

In albo P. DoubletijGa naar voetnoot1).

 
Si post nomina quanta non ferocis
 
Ferox incola Nereï Britannus,
 
Non Oenotria, non tuis beanda
 
Olim gressibus Allemanna jactat,
5[regelnummer]
Sed nec Celtica possidere tellus,
 
Illustres temerarium tabellas
 
Doles Hugenij subjsse stigma,
 
Doubleti decus expolitioris
 
Iuuentae decus eruditioris,
10[regelnummer]
Hagae quam fugis vnio Batauae,
 
Tandem cautior esto poenitendo,
 
Nec jube nisi quod probaris, aut nos
 
Quod jubere potes proba negare.
 
Hagae. Aug.to

Op de vertalinghe vande eerste weke der scheppinghe vanden heere van Bartas, door den baron van AsperenGa naar voetnoot2).

 
Brandt v het hertte noch jn weten-giericheit,
 
Hollander, graghe geest naer ouderdoms bescheidt,
 
Spoelt ghij v lusten noch jn 'tgrontsop aller jaren,
 
In d'oude-jonghe Weeck, die 't al jn haer sach baren,
[pagina 214]
[p. 214]
5[regelnummer]
All uyt haer baren siet: Loopt niet zoo willigh meer
 
Besoecken op syn erff den franschen Lelij-Heer,
 
Loopt niet soo willigh meer tydt, middel, moeyte waghen,
 
Om d'aller-dinghen-jeughd den vreemden aff te vraghen;
 
Neemt Boetzelaer te hulp; hij weet een naerder padt,
10[regelnummer]
En thoont v t'Asperen des Werelts baeckermatt.
 
Hag. Oct.

Batava tempe. Dat is 't voor-hovt van 's GravenhageGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
'TSonnen radt beghint te stooten
 
Teghen 'tNoorder-Creeften-heck,
 
En die cromme crauwel-pooten
 
Drijven 't naer den Leewen-neck:
5[regelnummer]
Daer met gaen de daeghjens crimpen
 
Die men langher hoopt als heyt,
 
Hey! wat's al des werelts glimpen
 
Min als tegenwoordicheyt?
 
 
 
Daer met ydelen v' scha'uwen,
10[regelnummer]
Haeghsch-Voorhoutsche-Ioffrou-rack,
 
Daer met gaet v groente grauwen,
 
Munnick-tuyntgien, blader-dack;
 
Daer met naeckt v jaerigh sterven,
 
Linde-toppen, weeldigh hout,
15[regelnummer]
En dat nootelijck verderven
 
Als ghij weder groenen soudt.
[pagina 215]
[p. 215]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Sterven? neen: noch sult ghij leven,
 
'Tzy de Somer blaeckt off swicht,
 
'Tleven sal v niet begeven
20[regelnummer]
Isser leven jn mijn Dicht.
 
Coude mach ons oogh berooven
 
Van v soete lommer-looff,
 
Maer ons' oore te verdooven
 
Sluyt jck buyten tyden-rooff.
 
 
25[regelnummer]
Als v tacken sullen duycken
 
Onder 't vlockigh Winter-meel,
 
En v bladerloose struycken
 
Proncken met de bloote steel,
 
Dan sal noch v bloessem bloeyen
30[regelnummer]
(Lustich, Vrysters een en acht,
 
Helpt myn stramme Rym aen 'tyloeyen)
 
In des Hagenaers gedacht:
 
 
 
Dan sal noch een grijse dutter
 
Mette schenen voor de vlam,
35[regelnummer]
Mette tanden jnde butter,
 
Inden beulingh, jnde ham,
 
Inde niewe-jaersche weggen,
 
'Tmijnder eeren spreken, Maer,
 
Maer hoe kent die Vryer seggen;
40[regelnummer]
'Tluydt al offet Seumer waer!
 
 
 
Vreemdelinghen die de bochten
 
Van 't gebultte werelt-padt
 
Onder allerhande lochten,
 
Over 'tdrooghe, door het natt,
45[regelnummer]
Hebt begaen, berolt, bevaren,
 
Hebt v yver-vier gekoelt
 
Tot hier onder jn de baren
 
Daer de Son haer paerden spoelt.
 
 
 
Comt, laet v gedachten deysen
50[regelnummer]
Daer het lichaem eertydts was,
 
Laet v sinnen over-reysen
 
Al des ronde bodems plas,
 
Niet en haeck jck meer te hooren,
 
Dan soo schoonen Tempes naem,
55[regelnummer]
Comt v erghens een te voren
 
Die mijn Linde-lij beschaem.
[pagina 216]
[p. 216]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Dunckt v dat het zy te vinden
 
Inde groote Papen-stadt,
 
Daer de Vagheviers gesinden
60[regelnummer]
Van een mensch een heylich vat,
 
Van een Visscher, knecht der knechten,
 
Maecken haren Ziel-tyran,
 
Die de Keyseren bevechten
 
En op Croonen treden can?
 
 
65[regelnummer]
Neen, Och armen! Woeste muren,
 
Schaduw' van v' oude glans,
 
Eertyts hooft van v' geburen
 
Nu nauw bloeme van haer crans;
 
Gaet v schoonheyt elders paren,
70[regelnummer]
T'mynent gelt sij weynich meer,
 
Al v' luyster syn v' jaren,
 
En v' schimmel al v eer.
 
 
 
Is het moghelyck, te soecken
 
In het prachtighe moras,
75[regelnummer]
Daer Antenor quam besoecken
 
Wat het ballingh-leven was?
 
Neen, bedompte water-dallen
 
Marmer-kaden, weeldrigh slijck,
 
Kvind jn allen niet met allen
80[regelnummer]
Dat mijn linde-laen gelyck.
 
 
 
Sal jck dan te rugghe rijen
 
Naer de Fransche Scepter-Stadt,
 
Naer de trotsche Pannerijen
 
En zoo menich spitze padt,
85[regelnummer]
Eertydts moedich opde schreden,
 
Grooten Henric, van v voet,
 
Eer hem Clotho dede treden
 
Daer het al in treden moet?
 
 
 
Sal jck 't weder Noordwaert wenden
90[regelnummer]
Naer het witte Brittenlandt,
 
En myn overdenckingh zenden
 
Naer de rijcke Teemse-strandt,
 
Zal jck daer, als opgetoghen,
[pagina 217]
[p. 217]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Staen aenschouwen 'tlanghe rack
95[regelnummer]
Van de vier en veerthien boghen
 
Met haer felle water-smack?
 
 
 
Sal jck 't eyntelycke strijcken
 
Schelde-diepten An v Werff,
 
Die jck allen vergelycken
100[regelnummer]
Jae voor allen prysen derff,
 
Off en soudt ghij 't niet verdragen
 
Averechte Masten-woudt
 
Wonderweelde van ons' daghen
 
Veen vol steenen, sack vol goudt?
 
 
105[regelnummer]
Jae, jck lov' u al te samen,
 
Swyghe wat een yeder feylt,
 
Roem v' eere, vier' v' namen:
 
Maer waerom zoo verr' geseylt?
 
Moet jck wederom vervallen
110[regelnummer]
Op myn eerst bedorven smaeck,
 
Noch en vind' jck niet jn allen
 
Dat myn Lindelaen genaeck.
 
 
 
Linde-laen mijn zoet versinnen
 
Waer ontginn' jck uwen prijs,
115[regelnummer]
Aen v schorsse taey om spinnen,
 
Aen v stam, u bladt, v rijs?
 
Schorssen, stammen, rijsen, bladren,
 
Yeder eyschte syn verhael,
 
Laet mij een uyt allen gadren
120[regelnummer]
Als u eyghen al temael.
 
 
 
Sal de Vinder niet bekennen
 
Vande tweede Blixem-slach;
 
Die Vulcaen van uyt syn dennen,
 
Maer benijdende, besach;
125[regelnummer]
Dat sijn gheele solffer-cruymen
 
Dat syn snelle flicker-Sout
 
Selden Loodt off Yser ruymen
 
Sonder v vercoolde hout?
[pagina 218]
[p. 218]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Sal de Cruyden-kieser seggen
130[regelnummer]
Dat hij oyt op rauwe wond
 
Soeter Balsamen te leggen
 
Dan u bladencaewsel vond;
 
Sal hij 'tjaer-getij verwinnen
 
Vande sware struyckel-sucht,
135[regelnummer]
En gereeder baten vinnen
 
Dan de geesten van v vrucht?
 
 
 
Sulcke tacken, sulcke blâren
 
Sulcker stammen, zoo gelaên,
 
Vind jck twee mael twintich paren
140[regelnummer]
Over eene lenghde staen;
 
Knoopt nu all' v Marmer-boôghen
 
Roomen, jn een reghel-rij,
 
Noch en zal jck niet gedooghen
 
Dat het sulcken rije zij.
 
 
145[regelnummer]
Laet jck dan mijn ooghe weyden
 
Over d'een' off d'ander kant,
 
'Kvinder altydt-groene weyden
 
Met gestichten omgeplant;
 
Yemandt sal mij connen toonen
150[regelnummer]
Off meer huysen off meer houts,
 
Maer waer sachmen oyt bewoonen
 
Soo veel Stadts jn zoo veel wouts?
 
 
 
Schoone, spitsche ghevel-toppen,
 
Die vw flickerende Leij,
155[regelnummer]
Die vw weder-wijse knoppen
 
Als een jonge-juffer-rey
 
Neffens eene siet staen glimpen,
 
Laet mij groeten jn v roij
 
(Tegen 'tboose laster-schimpen)
160[regelnummer]
'Topper-puyck van all v moy.
 
 
 
Welcom dan herstelde stijlen,
 
En wel eer misbruyckte vloer,
 
Tot het knarssen vande vijlen
 
Oppet grove blixem-roer,
[pagina 219]
[p. 219]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
165[regelnummer]
Op de felste menschen-moorder,
 
D'aller snelste slingher-slang,
 
Beenen-maeyer, mueren-boorder,
 
Donder-doover, Duyvel-sang.
 
 
 
Welcom vrijgesproken muren
170[regelnummer]
Vande swarte slavernij,
 
Even langhe moet ghij duren
 
Als de werelt werelt zij,
 
Lancksaem moet' v wedervaren
 
'Tslijtigh knaghen vanden tydt,
175[regelnummer]
Langhe blyven v Pilaeren
 
Vrede-stammen, ketters-nijdt.
 
 
 
Langhe moeten jn v dondren
 
Wett, en woord, en waerheyt, eer,
 
Straff, genade, werck, en wondren
180[regelnummer]
Vanden Eenen aller Heer,
 
Langhe moeten v begheven
 
Schande, scheuring, hoon en spyt,
 
Langhe moet ghy staen en leven,
 
Langhe wesen dat ghy zyt.
 
 
185[regelnummer]
Maer myn Peerdt ontloopt syn toomen,
 
'Tjs te langh op straet gepraet,
 
Daer zoo dichten huys van Boomen,
 
Daer zoo zoeten weyde staet.
 
Nu wel aen, gevlochten spruyten
190[regelnummer]
Eer mij weer mijn handt ontvaer',
 
Laet ons uwen roem ontsluyten
 
En besluyten met het jaer.
 
VER.
 
Wat en comt mij niet te voren
 
In 't herdencken van de tydt,
195[regelnummer]
Die ghij even als herboren
 
In v kindtsche jaren zijt;
 
Inde drijmael dertich daghen
 
Als des Hemels kandelaer
 
Over 't Bockgien wordt gedraghen
200[regelnummer]
Naer den Stier en 't kinder-paer;
 
 
 
Als de Locht begint te lauwen,
 
D'aerde opent schreeff bij schreeff,
[pagina 220]
[p. 220]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
'Tweeldrigh Vee beghint te kauwen
 
Daer het schuytgien onlancx dreeff?
205[regelnummer]
'Ksie v bolle botgiens bersten,
 
'Ksie se baren eclk haer bladt,
 
Als een Vruchtgie dat haer persten
 
Doe't jn 'smoeders lichaem satt.
 
 
 
'Ksie die onlancx doove struycken
210[regelnummer]
En soo menich schralen tack,
 
In een oogenblick ontluycken,
 
Weynich min als onder dack:
 
Onbegrijpelyck vermoghen
 
(Spreeck jck dan den Hemel aen)
215[regelnummer]
Hoe veel meer besien de ooghen
 
Dan de herssenen verstaen!
 
 
 
Maer oick dalen mijn gepeynsen
 
Somtydts uyt de locht jn 'tslijck;
 
(Wie can heel den mensch ontveynsen
220[regelnummer]
Dat hij nerghens uyt en kijck?)
 
Nieuwe spruytgiens van der aerde,
 
Hebb' jck menichmael geseyt
 
Hoe veel hoogher js v waerde
 
In u jonghe weynicheyt!
 
 
225[regelnummer]
Waerder altydt sulcken dierte
 
Inde Haeghsche Vrijer-schaer,
 
En 'tgeraeghe broeck-gedierte
 
Niet soo dicht gesaeyt en waer,
 
O! wat soudter op een woelen
230[regelnummer]
Om zoo menich Vrijer gaen,
 
Die syn waerde nu moet voelen
 
In de menichte vergaen!
 
 
 
Somtijdts hebb' jck weer gaen singhen
 
Als jck 't niewe looff besach,
235[regelnummer]
Ey! hoe soet syn 'swerelts dinghen
 
Opten eersten niewen dach!
 
Maer o soetste schaduw-vreuchden
 
Hoe vervalt ghij jn 'tverslijt,
 
Hoe can alle nieuw ontjeuchden
240[regelnummer]
Met het grijsen vande tijdt!
[pagina 221]
[p. 221]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Hebben niet de jonge Iaren
 
Die jck vanden Hemel houw,
 
Menich haestich paer sien paren
 
Met een 's anderdaeghs-berouw?
245[regelnummer]
Waer uyt mocht de worttel spruyten
 
Die het misgenoeghen gaff?
 
'Tvonnis can syn selven uytten;
 
'Tjonghe, lieve, nieuw was aff.
 
 
 
Jonghe, lieve, nieuwe blaertgiens,
250[regelnummer]
Schepseltgiens van eenen nacht
 
All' u aêrtgiens, all' v haertgiens
 
Zijn ons nu jn eer en acht;
 
Maer hoe dichter ghy v tacken
 
Met v breeder groente vult,
255[regelnummer]
Hoe v eere meer sal sacken,
 
Hoe ghij minder gelden zult.
 
 
 
Dan de reden sal mij leyden
 
Teghen stroom van 's werelts waen,
 
En u waerde doen verbreyden
260[regelnummer]
Beyd' jn 'tgroeyen en 'tvergaen.
 
AESTAS.
 
Siet den Hemel js aen 'tbranden,
 
En syn lichter op het hoogst,
 
Spout de Landt-man jnde handen
 
'Tjs op hope van den Oogst.
 
 
265[regelnummer]
Drijmael drij en seven uren
 
Sien wij Titan opde jacht
 
Qualijck seven can hij duren
 
Tot het nutten vande nacht.
 
Minnen-yver doet hem loopen
270[regelnummer]
Naer de Vrijster die hij ziet,
 
(Blinde Minnaer! staeckt v hopen
 
'Tjs het Lauwer-meysken niet.)
 
 
 
Wie wil nu het bedde ruymen,
 
En het clamme peuluw-sweet,
275[regelnummer]
Wie wil met mij uyt de pluymen
 
Daer jck hem te leyden weet?
 
Op mijn Hagenaers mijn Vrinden,
 
Dit's te langhen Somer-nacht,
 
Beter buyten jnde Linden
280[regelnummer]
Nae den dagheraedt gewacht.
[pagina 222]
[p. 222]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
aurora.
 
Hier js alle t dier ontslapen,
 
Hier js 't Crekeltgien aen 'tgaen,
 
Hier begint de Spreew te gapen,
 
Hier js 'tquackeltgien aen 'tslaen,
285[regelnummer]
Hier de Nachtegael aen 'tneuren,
 
Hier de Distelvinck jn swangh,
 
Hier de Tortelduyff aen 't treuren,
 
Hier de lijster aen de sangh.
 
 
 
Hier js kauw en craey aen 'treppen,
290[regelnummer]
Hier de reygher jnde lucht,
 
Hier den Oyevaer aen 'tcleppen,
 
Hier de Zwaluw jnde vlucht.
 
Hier de Coeckoeck aen het stuyten
 
Over 's anders ongeval,
295[regelnummer]
Isser niemant die syn fluyten
 
Leeren moet off leeren sal?
 
 
 
Can v 'tOore niet betrecken,
 
Ghunt het ooghe syn vermaeck;
 
Siet de Dach-bodinn' haer recken
300[regelnummer]
Recht al schoot sij uyt de vaeck;
 
Cost haer grijse boel verjonghen,
 
'Kwedd' hij hadse noch te bedt,
 
Daer s' hem nu js langh ontspronghen,
 
Cap en tuytt en all gesett.
 
 
305[regelnummer]
Cap en tuytt als gulde stralen,
 
Ooghe-lichten als robijn,
 
Wangh en lippen als coralen,
 
Is haer dagelycksche schijn.
 
Vrijers, all u jonghe leven
310[regelnummer]
Op het schoonste schoon verhitt,
 
Comt en helpt het vonnis geven,
 
Isser schoonder schoon als dit?
 
 
 
Comt en helpt mij opwaerts kijcken
 
Langs der Linde-toppen goudt,
315[regelnummer]
Daer sy 'tnat gaet over strijcken,
 
Dat haer Broeder strackx ontdouwt,
 
Hy als Bruydegom behanghen
[pagina 223]
[p. 223]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Met cieraten overhoop,
 
Hij als Prince vol verlanghen
320[regelnummer]
Nae de voor-eer vande loop.
 
 
 
Op gesellen nae de Linden,
 
Op mijn' mackers, op mijn' mans,
 
Die hem reedtst te veld' zal vinden
 
Spaer jck noch een buytecans.
325[regelnummer]
Laet ons' oochghiens soo wat weyden,
 
Moghelijck waer by de straet
 
Deur off Venster, off van beyden
 
Hier off ghinder open gaet.
 
 
 
Sulck een Venster mochter clappen,
330[regelnummer]
Sulck een Deurtgie mocht het zyn,
 
(Sonder ijemandt te besnappen)
 
'Twaer een tweede Sonneschijn.
 
(Hemel laet v niet mishaghen
 
Voert ghij schooner lichten twee,
335[regelnummer]
Dieder duysent met hun draghen,
 
Hier beneden isser mé.)
 
 
 
Sulck een Venster mochter luycken,
 
Sulck een deurtgie gapen weer,
 
'Twaer wel voor een baeck te bruycken
340[regelnummer]
In het clippigh Minnen-meer;
 
Costelijcker minnen-balsem
 
Quamper nummermeer jn 'tlicht,
 
Dan getempert met den alssem
 
Van een nuchteren gesicht.
 
 
345[regelnummer]
'S merghens raeckt men aende waerheyt,
 
Wat het Meysgien voor gestel,
 
Wat voor haer, en off sy haer heyt,
 
Wat voor verw, voor vleesch, voor vel;
 
'Smerghens eer de lippen kleven,
350[regelnummer]
Eer de plaester staet te pronck,
 
Eer de poeyer-doosen gheven
 
Dat den Hemel noyt en schonck.
[pagina 224]
[p. 224]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Eer de lobben, eer den bouwen,
 
Eer de craghen, eer de cant,
355[regelnummer]
Eer de wiecken, eer de mouwen,
 
Eer de ketingh, eer de want,
 
Eer de boorden, eer de banden,
 
Eer de reepen, eer den rock,
 
Eer de moffel, eer de randen,
360[regelnummer]
Eer de vlechten, eer de lock,
 
 
 
Eer de tippen, eer de knoppen,
 
Eer de steenen, eer de veer,
 
Eer de wronghen, eer de doppen,
 
Eer de slinger, eer de keer,
365[regelnummer]
Eer de tuyten, eer de quicken,
 
Eer de crullen, eer den bras,
 
Eer de linten, eer de stricken
 
Gheven datter noyt en was.
 
 
 
Ghinder salder een staen geewen,
370[regelnummer]
Dit heen staetter een en niest,
 
Beyd' behanghen als de Leeuwen
 
Die men voor de schoonste kiest.
 
Beyd' bedott, bedoeckt, befommelt,
 
Beyd' de mutsen over 't oogh,
375[regelnummer]
Beyd besweet, begroeyt, begrommelt,
 
Bey, maer zedigh, niet te hoogh.
 
 
 
Siet mijn Vrijers, siet mijn quanten,
 
Siet mijn hersse-loose maets,
 
Dit zijn menichmael de Danten
380[regelnummer]
Die v costen zoo veel praets;
 
Zoo veel pronckens, zoo veel cierens,
 
Zoo veel vleyens, zoo veel doens,
 
Zoo veel eerens, zoo veel vierens,
 
Zoo veel stryckens, zoo veel schoens.
 
 
385[regelnummer]
Oh! wat rijsen mij de haren
 
In 'tbedencken vanden dach,
 
Alsser twee te bedt vergaren,
 
Daer noyt Hij de Zij en sach:
[pagina 225]
[p. 225]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Daer een slechtaert js bevanghen
390[regelnummer]
Mette veren voor de huyt,
 
Mette verwen voor de wanghen,
 
Mette kleeren voor de bruydt.
 
 
 
Hola Meysgiens, sonder jocken,
 
Noode bouw jck op 't geval,
395[regelnummer]
Deckt men zoo veel met de rocken
 
Beter buyten Hollandt mal,
 
Inde warme Zuyder landen
 
Gaet het vrijen wel zoo vast,
 
Op een anders oogh en handen,
400[regelnummer]
Op een anders trouwen tast.
 
meridies.
 
Maer de vroegh-tijdt js verloopen,
 
Naer jck 't aen mijn praten peyl,
 
En de Sonne schier vercropen
 
Opde cant van 't Zuyder-steyl.
405[regelnummer]
Daer beghint de straet te leghen
 
Van haer morgestonts gewoel,
 
Daer ontvolckeren de weghen,
 
Daer js alle man jn 'tcoel.
 
 
 
Mij en sult ghij niet verjaghen,
410[regelnummer]
Felle straelder van om hoogh,
 
Snelle meter van ons' daghen,
 
Jaren-passer, rondt om oogh;
 
Dampen-trecker, Somer-brengher,
 
Dach-verlengher, Vruchten-baet,
415[regelnummer]
Beesten-bijter, Vel-versengher
 
Blondt-bederver, Joffer-haet.
 
 
 
Wolcken-dryver, Nacht verjagher,
 
Maen-verrasser, Sterren-dieff,
 
Schaduw-splyter, Fackel-dragher,
420[regelnummer]
Dieff beclapper, Bril-gerieff,
 
Linnen-bleycker, Tuyten-croller,
 
Al-bekycker, Nummer-blindt
 
Stoff-beroerder, Hemel-roller
 
Morghe-wecker, Reyser-vrindt.
[pagina 226]
[p. 226]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
425[regelnummer]
Laet v vlammen elders blaecken
 
Over 'tonbeboomde vlack,
 
Mij en sullen sij niet raecken
 
Door 't gesloten Linden-dack:
 
Hier beroep jck 'tbitste bijten
430[regelnummer]
Van v meer als dollen Hondt;
 
Maer hij zou syn tanden slijten
 
Eer hij mij te vatten vondt.
 
 
 
Jae vergadert all de dompen
 
Daer het vochtigh Veen aff sweet,
435[regelnummer]
Laetse tsamen neder plompen
 
In een dichte droppel-speet,
 
Noch en ben jck niet verleghen,
 
Noch en schrick jck niet voor 't natt,
 
Coel jn hitte, droogh jn reghen
440[regelnummer]
Sitmen onder 't Linden-bladt.
 
 
 
Wat en hadd' jck niet te spreken
 
Vande soete zephijr-sucht
 
Die door 't loome looff comt breken
 
Met een ruysschende gerucht,
445[regelnummer]
Met een flauwe Somer-soelte?
 
Ah! wat hebb' jck dick geseyt!
 
Sit jck jn een groene coelte,
 
Off een coele groenicheyt?
 
 
 
Coele Cloris, wreede Marmer,
450[regelnummer]
(Hoord' jck onlancx hier ontrent
 
Suchten een door-schoten karmer
 
In syn weelderigh ellendt)
 
Coele Cloris, al myn hopen,
 
Die mij mijn getrouwicheyt
455[regelnummer]
Zoo veel hoogher doet bekoopen
 
Als sij boven d'uwe leydt:
 
 
 
Heeft v 'tsweeterighe banghen
 
Vande doffe Somer-brandt
 
Nu zoo dickmael doen verlanghen
460[regelnummer]
Naer den dichten Linden-pandt,
 
Hebt ghij syn gewenschte lommer
 
Nu zoo menichmael gebruyckt,
 
En de laffe Middach-commer
 
Hier zoo menichmael ont-duyckt;
[pagina 227]
[p. 227]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
465[regelnummer]
Sonder emmermeer te weghen
 
In v over-aerts verstandt,
 
Hoe hem 'tharte-pack moet weghen
 
Die gestadelycken brandt;
 
Die de stralen niet moet draghen
470[regelnummer]
Eener Sonne verr' om hoogh,
 
Maer van bydts de flicker-slaghen
 
Van v een en ander oogh?
 
 
 
Een en ander oogh, de tortsen
 
Van mijn blindt-gehockte jeught,
475[regelnummer]
Vonck en voetsel van mijn cortsen,
 
Mijn verschricken en mijn vreught,
 
Ooghen, die mij doet beswijcken
 
Onder 'thitsigh strael-fenijn,
 
Sult ghy Cloris noyt doen kijcken
480[regelnummer]
Hoe jck smeltende verdwijn?
 
 
 
Sal sy nummermeer ontdecken
 
Door v gittighe crystal,
 
Dat mij eenen sucht can trecken
 
Uyt het bitter ongeval
485[regelnummer]
Van myn altijdt versche wonden?
 
Cloris brandt al wat se siet,
 
(Ondoorgrondelycke gronden!)
 
Datsij brandt en siet sij niet.
 
 
 
'Tliep hoe langs hoe meer op 'tmallen
490[regelnummer]
Met den bloet syn minne-tael,
 
Dan den avondt js aen 'tvallen,
 
'Twaer te langhen naeverhael;
 
Vryers wilt ghij dieper delven
 
Daer jck willens blyve stom,
495[regelnummer]
Daeldt een yeder jn v selven
 
Dat en ergher gaeter om.
 
vesper.
 
Dauw en doncker zyn aen 'tsacken,
 
Sonn' en hoenderen te koy,
 
Alle gevels, alle tacken,
500[regelnummer]
Alle meysgiens even moy,
 
Alle caeckgiens even bloosigh,
 
Alle ooghiens even gauw,
 
Alle lippgiens even roosigh,
 
Alle mondtgiens even nauw.
[pagina 228]
[p. 228]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
505[regelnummer]
Achter nu verkeerde wijsers,
 
Die de waerheyt lede-breeckt,
 
Hart-gehoofde loghen-prijsers
 
Die voor reden noyt en weeckt.
 
Die soo werckelycke stralen
510[regelnummer]
Als de keerssen vande nacht
 
Over heel den mensch doen dalen
 
Al gevoelende veracht.
 
 
 
Comt de Minne-moer niet blincken
 
Even als de Dach verspaeyt,
515[regelnummer]
Even als de Wielen sincken
 
Daer de Sonne-karr' op draeyt?
 
Sijn oick niet de avondtstonden
 
Altydt soeter als het licht,
 
Altydt handigher bevonden
520[regelnummer]
Tot de vrije Vrijer-plicht?
 
 
 
Menich sletgien ongehavent,
 
Menigh onbesneden Sloor
 
Sal bekennen dat den Avendt
 
Decksel js van alle goor,
525[regelnummer]
Datse met die slimme ghevel,
 
Met dat muffe snot-verlaet,
 
Met die spitsche sneppe-snevel
 
'S avondts op haer schoonste staet.
 
 
 
Maer om lack bij lack te stellen,
530[regelnummer]
Menigh calver-jonghe maet
 
Menich knechgien soud' jck tellen
 
Dat den Avondt niet en haet;
 
Dat de duysterheyt doet breken
 
Door het bloode schaem-verschiet,
535[regelnummer]
Dat den doncker meer doet spreken
 
Dan het licht hem dencken liet.
 
 
 
O! de malle mijmerijen
 
Die een minnen-alver stort,
 
Moeten veel geladder glijen
540[regelnummer]
Daer hij niet gesien en wordt;
 
Maer oick jn een jonghe schroomer
 
Heeft het reden en bediet,
 
Emmers js hij altydt vromer
 
Die syn Vyandt niet en ziet.
[pagina 229]
[p. 229]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
545[regelnummer]
Hier uyt groeyt het jeughdigh krielen
 
Naer de Linden-duysterheyt,
 
Hier uyt kittelen de hielen
 
Met als 'tclockgie neghen seyt.
 
Hier uyt is het niet te houwen
550[regelnummer]
Al wat op het vrijen gaet,
 
Hier uyt moeten broeck en bouwen
 
Met de Vleermuys opde straet.
 
 
 
Linde-blaedtgiens luyster-vincken
 
Van zoo menigh apen-clucht,
555[regelnummer]
Van zoo menigh traen-verdrincken,
 
Van zoo menigh sotte sucht,
 
Helpt mij tuyghen wat een karmen,
 
Wat een stommelend gelaet,
 
Wat een blindelingh om-armen
560[regelnummer]
Onder v niet om en gaet.
 
 
 
Trijntgie, seydt daer somtydts eenen,
 
Bij men eer jck hebb' je lieff,
 
Vande cruyn aff tot de teenen
 
Staen jck onder jou belieff
565[regelnummer]
Laet me draeven, doet me loopen,
 
Heet me stappen als en tell,
 
Doet me schencken, heet me coopen,
 
Siet wat jck je weyghren sel.
 
 
 
Dirckgien (hoor jck weer een ander)
570[regelnummer]
Sel't dan nummer wese, kint?
 
Smackje staech een oogh op Sander,
 
En mijn woordtgies jnde windt?
 
Staet syn mutsgie zoo veul trotser
 
Zoo veul vlugger as het mijn,
575[regelnummer]
Hangt mijn rockje zoo veul schotser
 
Soo veul loomer as het syn?
 
 
 
Weer een ander van ter sijen,
 
Nou men Troosgie stoor je niet;
 
Liever as jck Griet sou vrijen,
580[regelnummer]
Liever as jck jou verliet,
 
Lach jck levendigh bedolven
 
Daer jck jegenwoordigh treê,
 
Liever jnde groene golven
 
Vande Schevelingher zee.
[pagina 230]
[p. 230]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
585[regelnummer]
Weer een ander: Wel Agnietgie,
 
Wel myn hartgie, wel myn longh,
 
Hoe beviel je 'tleste liedtgie
 
Dat jck ghister avendt songh.
 
Heer wat stond ick nat bedropen
590[regelnummer]
Voor je deurtgien jn dat weer!
 
Daer jij dichgies laet ecropen
 
Inde lodderlijcke veer.
 
 
 
Noch een ander op een banckgie:
 
Wel eseyt myn soete moer;
595[regelnummer]
Jouwenthalven jck bedanckje,
 
Maer hoe js't met vaer en moer?
 
Wat! se mochte zoo langh grollen,
 
'Ksou ons raeye met ons tweên
 
Op een waghentie t' ontrollen
600[regelnummer]
Al dit moeyelicke Neen.
 
 
 
Weer een ander aen een boompgie,
 
Dats nou al men moertgies goet,
 
Maer dan hebb' jck noch en Oompgie,
 
O wat jst een rycken bloet!
605[regelnummer]
Met sen bogert, met sen weuning,
 
Mer sen Coren met sen ooft;
 
Claer, je Vrijer js een Keuningh,
 
Al dit hanght hem over 'thooft.
 
 
 
Noch een ander van 'tgebroetsel
610[regelnummer]
Dat off Pen off Deghen voert,
 
Mijn soulas mijn vreuchden-voetsel,
 
Ah! quitteert V.E. la Court.
 
Sult ghij eewich absenteeren?
 
('Kschatt de meyt naer Leyden voer)
615[regelnummer]
Wilt mijn flames obligeren
 
Met een expedit retour.
 
 
 
En noch een van sulcke Veeren:
 
Wel bizearre van humeur,
 
Sult ghij mij sans fin traineren
620[regelnummer]
Met jdéen van faveur?
 
Neen revesche, neen volage,
 
Dus en macht niet langher zijn,
 
Mespriseert ghij mijn servage
 
Aussi fayje ton desdain.
[pagina 231]
[p. 231]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
625[regelnummer]
Dese zyn de soete vruchten
 
Vande vrye vrydoms vreucht,
 
Dese zyn de puyck-genuchten
 
Van een ongebonden jeught.
 
Al dit wonderlyck vertellen
630[regelnummer]
Volgh jck met een vroolick oor,
 
En wie souder derven stellen
 
'Tselver seggen voor 'tgehoor?
 
 
 
O! daer gaen jck vleughel-spreyen
 
Als een henne-loosen haen,
635[regelnummer]
Lachen jn een anders schreyen,
 
Baden jn een anders traen.
 
Niet dat jck mij soeck te blyden
 
In mijn even broers verdriet,
 
Maer noch vindt hij vreucht jn 'tlyden
640[regelnummer]
Die het sonder lyden siet.
 
 
 
Hooger, hooger mijn Gedichte,
 
Wt de laeghten op 't gebercht,
 
Ghinder crijgh jck jn 'tgesichte
 
Dat v all v crachten verght;
645[regelnummer]
Ghinder js een wolck aen 't drijven
 
Van een overwolckigh Volck,
 
Maer wie sal v volck beschrijven
 
Volle volckerijcke wolck?
 
 
 
Pronckt op 'tschoonste, Linde-toppen
650[regelnummer]
Reckt zoo verr v groente reckt,
 
Zoo veel zoo-veel-waerde coppen
 
Hebt ghij nemmermeer bedeckt.
 
Sien jck niet voor henen stappen
 
Bhemer-eyghen-Vorst v voet,
655[regelnummer]
Die noch Arenden betrappen,
 
Noch vertrappen sal en moet?
 
 
 
Sien jck niet v handt geleyden
 
'Twaerde Britten-landts Juweel
 
Dat de Hope noch heet beyden
660[regelnummer]
Naer een dubbel Scepter-deel?
 
Door-en-door gesifte Zielen,
 
Die, jn weynigh jaren-tall,
 
Teenen hebt gesien en hielen
 
Van het slibberigh Ghevall,
[pagina 232]
[p. 232]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
665[regelnummer]
Moete noch de spruyt herbloeyen
 
Van uw' vroech-besnoeyt gebiedt,
 
Zoo ghij 't Linden-looff hergroeyen
 
Naer syn jarich snoeyen ziet;
 
Weere noch des Hemels zeghen
670[regelnummer]
Zwaerder onweer van v bloedt,
 
Zoo hij van v, zon en reghen
 
Onder dese bladers doet.
 
 
 
Maer, ô trouwe Leewen-hoeders,
 
Spaengiens uytterste gevaer,
675[regelnummer]
Oud' en jongher Nassau-broeders,
 
Onverwinnelycke paer;
 
O twee vande wonderheden
 
Die de Werelt jn haer siet,
 
Gheeft mij toe een vrye reden,
680[regelnummer]
Dese gangh en past u niet.
 
 
 
Soecken wij v dan t'ontrecken
 
't Nutten van dit Somer-padt?
 
Neen: maer wenschen v te decken
 
Onder een verdiender bladt.
685[regelnummer]
Emmers waer v niet te thoonen
 
Halve Hollandts ijver schier,
 
Waer all yeder tack een croon, en
 
Yeder Linden een Laurier.
 
 
 
V alleen ontbonden Schapen
690[regelnummer]
Joffer-volghers, Haeghsche jeught,
 
Minne-kinders, v te rapen,
 
V vermaen' jck dese vreught.
 
Vatt de daghen bij haer veeren,
 
In haer bloeyen, op haer puyck,
695[regelnummer]
Eerder noch vier vijftien keeren
 
Naeckt haer droevigh ongebruyck.
 
AVTVMNVS.
 
Dan sal dack en tack staen schreyen
 
Met een vochten herffsten-traen
 
Dan zal stoff jn slijck vercleyen
700[regelnummer]
Dan sal dauw jn mist vergaen.
 
Dan sal yeder blaedtgien spreken
 
Dat het Lindenrijs ontswaeyt,
 
Meyskens leert den hoochmoet breken
 
Alle schoon-int-oogh verwaeyt;
[pagina 233]
[p. 233]
705[regelnummer]
Waer js 'tgroen dat noyt en dordden
 
Onder 'tnijpen vanden tydt,
 
Zoo jck ben staet ghij te wordden,
 
Onlancx was jck dat ghij zijt:
 
Hier jn zyn wij t'ongelijcken,
710[regelnummer]
Dat jck hadde, wacht jck weer,
 
Maer uw luyster-schoon gaet wijcken
 
Buyten hoop' van wederkeer.
 
 
 
Schoonheyt, plaester van gebreken,
 
Oogh-verleydster, schaduw-schim,
715[regelnummer]
Wordt ghij boomen vergeleken
 
Oordeelt niet het oordeel slim,
 
Soo mach uwe glans beswycken
 
Met der jaren Winter-keer,
 
Lindetacken te verlijcken
720[regelnummer]
Waer v t'onverdienden eer.
 
 
 
Laet eens ouderdom begroeven
 
Dat geladde velle-velt,
 
Dat gheen spieghel laet behoeven
 
Die syn rimpels gheren telt;
725[regelnummer]
Laet eens drij verbleven stijlen
 
Vanden eertydts tanden-trap
 
'Tbleecke lippen-hol doen quijlen
 
Op de kinderlycke pap.
 
 
 
Waer op zult ghij schae-verhalen,
730[regelnummer]
Naer zoo grondeloosen val,
 
Waer js't naer soo diepen dalen
 
Dat v aengenamen zal?
 
Zijn 't de silver-haere vlechten
 
Daer ghij eyntelijck op swilt?
735[regelnummer]
Neen, zy zullen v verslechten
 
Daer ghij noch op stuyten wilt.
 
HYEMSGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.
 
Maer laet maendt en jaer verouwen
 
Laet verdorren al dat groeyt,
 
Laet het lochten-vack vercouwen
740[regelnummer]
Laet vercorsten al dat vloeyt,
 
Noch al pleyt jck voor mijn linden
 
En haer winter-grauwe rijs,
 
Zonder oyt ververwt te vinden
 
Schoonder groen jn schoonder grijs.
[pagina 234]
[p. 234]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
745[regelnummer]
Lust en hoop van sien en leeren
 
Hebben mij wel eer geruckt
 
Daer men boven alle leeren
 
Nae de hooghste hoochten buckt,
 
Daer den onervaeren Reyser
750[regelnummer]
Berghen siet en wolcken zeyt,
 
Daer v, Roomen, van uw Keyser
 
's Werelts maecksel selver scheydt.
 
 
 
'Khebb die eewich-witte steylen
 
Beyd' hekeken en beschrijdt,
755[regelnummer]
(Feyl jck, liefde help mij deylen
 
Onwaerachticheyts verwijtt)
 
Maer besneewde linde-cruynen
 
Noch verwacht jck te verstaen
 
Waer jn die bevroosen duynen
760[regelnummer]
Boven uwe waerde staen.
 
 
 
Spitsen zij haer hemel-hoochte
 
Op u neder-dalicheyt,
 
Duystert weer haer altydt-droochte
 
Met u nemmer-schralicheyt;
765[regelnummer]
'tSchoon van 't Alle staet jn 't schelen
 
Nerghens woont het heel jn een,
 
Die het maeckte wilde 't deelen
 
Veel jn allen, all jn gheen.
 
 
 
Wat gewenschter erve-looten
770[regelnummer]
Heeft syn handt v toe-gesomt,
 
Halff-gepresen Linde-pooten
 
Als men t'eynde prijsens comt,
 
'Tzij jck op 's jaers kinder-daghen
 
'Tzij jck op syn Jeughetcracht,
775[regelnummer]
'Tzij jck op syn vochte vlaghen
 
'Tzij jck op syn sterven acht!
 
 
 
O die eewich buyten commer
 
Van ontydelyck verlett
 
Onder 'tspelen van uw' lommer
780[regelnummer]
Aff te leven waer gesett!
 
O die eewich als gevanghen
 
Binnen dese palen laegh!
 
Wat veranderlyck verlanghen
 
Voerden hem uyt uwen Haegh?
[pagina 235]
[p. 235]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
785[regelnummer]
Maer, ô wieghe van mijn leven,
 
Voedtster, minn' en baecker-moer,
 
Wildt mij, Vaderlandt, vergheven
 
Wensch jck buyten 't reden-snoer,
 
Noch en legh jck zoo begraven
790[regelnummer]
In myn' lecker' lusten niet,
 
Ick en wistse wel t'ontdraven
 
Daer 't mij uw begheeren riedt.
 
 
 
Emmers dat jck adem-suyghe,
 
Dat jck vocht en voetsel treck,
795[regelnummer]
Dat jck tongh en leden buyghe,
 
Dat jck lijff en leven streck,
 
Emmers hoort v 'thalff bedinghen
 
Deser gaven vruchten toe,
 
Emmers hebt ghij halff te dwinghen
800[regelnummer]
Wat jck ben, en can, en doe.
 
 
 
Isser dan off doen, off cunnen
 
Off bedencken binnen mij,
 
Houd' jck van des Hemels gunnen
 
Dat v gunste waerdich zij,
805[regelnummer]
Heet mij uyt uw' boesem scheyen
 
Heet mij vluchten met een wenck,
 
Moet' jck strack jn Sout verkeyen,
 
Daer jck maer te rugge denck.
 
 
 
Hebb' jck eens de krijtte stranden
810[regelnummer]
Westewaert voor u beseylt,
 
Hebb' jck eens der Zuyder-landen
 
Steylste spitsen affgepeylt,
 
Noch die handt om eer te winnen,
 
Noch die voet om verder gaen,
815[regelnummer]
Noch dat hertte, noch die sinnen
 
Bieden u haer plichten aen.
 
 
 
'Twaer te wijvelijcken sorgher
 
Die niet allen werelts-grondt,
 
Aller menschen medeborgher
820[regelnummer]
Vaderlandts-gelyck en vondt,
 
Die niet even achten conde
 
Off hem Zuyd off Noord besach,
 
Off hem 't bedde-gaen beSonnde,
 
Off het rijsen vanden Dach.
[pagina 236]
[p. 236]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
825[regelnummer]
Is doch 'tVaderlandt te minnen
 
Boven al dat min-verleydt,
 
Stijght dan Hemelwaert mijn zinnen
 
Daer vw Vader-erve leyt;
 
Ziele streckt uw traghe vlercken
830[regelnummer]
Daer ghij hergesonden zijt,
 
Leert op 't sonder-ende mercken
 
Eer uw eyndelyck verslijtt.
 
 
 
Leert het stoff u stoff bevelen,
 
Leert ontstrammen eer ghij loopt,
835[regelnummer]
Leert u van u selven stelen,
 
Leert genaecken dat ghy hoopt;
 
Maer oock, Heer, om Dyner eeren,
 
Eewich Een, en eenich Goedt,
 
Leert haer uyt dijn Leere leeren
840[regelnummer]
Wat zij leeren leeren moet.
 
17o. 9b. (Nov.).

D. Iac. CatzioGa naar voetnoot1).

 
Num nostri memor, Erudite Catzi,
 
Num nostri memor usque et usque viuas,
 
Diuerso quoque nuper intuentum
 
Littus litore ciue Te superbum,
5[regelnummer]
Quantum certior esse concupisco
 
Tantum quaerere displicet, pudetque.
 
Tactum flosculus horret, uua flatum,
 
Charitas uiolatur ambigendo.
 
Ecquid vestra tamen Bataua nuper
10[regelnummer]
Visum est commeruisse praela Tempe,
 
Vel de lusibus eruditiorum
 
Quae sententia stet ferenda nostris
 
Curatum uenio monere cures.
 
Deformes quoque Simiae nec Vrsae
15[regelnummer]
Foueri minus ac placere partus
 
Non ausim quasi nescias timere
 
Qui nescis nihil, Erudite Catzi.
 
6o. 10b. (Dec.) nauigans Angliam versusGa naar voetnoot2).
[pagina 237]
[p. 237]

In effigiem optimi parentisGa naar voetnoot1).

 
Hugeniorum prole bis ternâ Patris
 
Blando seniles vertici sparsae niues,
 
Quantumque viui possit occurrit viri:
 
Qui candor intus, quanta virtutum strues,
5[regelnummer]
Quantum decoris incolat, quantum pij,
 
Non omnis aeui penna, non linguae dabunt.
 
Ibidem.

Ad D.R. Thorium, si forte in has nugas incideretGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.

 
Despecture parum stabili titubantia metro
 
Scripta, parum stabili gurgite nata scias.
 
Indignare tamen, vatum dignissime Thori,
 
Nil sale pontigenum Carmen habere minus.
 
Londini 4o. Id. (10) Decemb.

Constantino Hygino cum obtulisset mihi versus inter navigandum effusosGa naar voetnoot3).

 
Non noua res dulces e salso surgere versus,
 
E tumido quales aequore Naso dedit.
 
Res non mira tuis veneres in versibus esse,
 
Ipsa sit in medio quum sale nata Venus.
5[regelnummer]
Sed noua res quo plura bibo, me plura sitire:
 
Nec noua, si faciunt carmina salsa sitim.
 
 
 
R. Thorius.
[pagina 238]
[p. 238]

Eidem de patris effigie ab eo delineataGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Hyginus ille filij talis Pater,
 
Cum ciuitati filium talem dedit,
 
Sese in tabella ciuibus pictum dedit,
 
Vt non Apelles efficacius queat.
5[regelnummer]
At tu Parentem penicillo tam bono
 
Dum pingis, ipsum te tuendum publicas
 
Coloribusque, lineisque tam bonis,
 
Imaginem vt quisquis videbit alteram,
 
Vidisse vtramque iure se optimo putet.
 
 
 
R. Thorius.

Ad ThoriumGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Quod imperiti comparas Apellaeae
 
Manum Bataui; quod sales, quod et salsae
 
Veneris lepores carmini bis insulso
 
Penitusque nostro sponte vadis assertum,
5[regelnummer]
Thori diserte, ringar, anne ridebo?
 
Ridebo certe candidae dolum fraudis,
 
Blandâque pascar ueritatis offensâ,
 
Formare quas Natura noluit formas,
 
Celare quos Natura protulit naeuos,
10[regelnummer]
Id esse vatum gnarus, hoc amicorum.
 
Thorius ut nostrâ vidit nihil esse Poesi,
 
Nil penicillo sciuit illaudatius,
 
Risit, et, ut par est utrimque elegantia! dixit,
 
Quantum hic Apellis, ista Nasonis tenet.
 
Londini. 12o. Kal. Ian. (21 Dec.)

Ad D. Constant. HuginumGa naar voetnoot3).

 
Est ergo mendax Thorius? est adulator
 
Censore sano, cuncta cui licent, Vate?
 
Quod risit, et laudanda laude donauit,
 
Ac si nefas ridere, et eloqui verum?
[pagina 239]
[p. 239]
5[regelnummer]
Non sic abibis; contumeliam tantam
 
Mussare nolo: Hugine, dic locum et tempus,
 
Vtrinque decernamus vt pares armis.
 
Quamuis iuuenta feruidus Dares adsis,
 
Alterque Proteus induas modos omnes,
10[regelnummer]
Nunc claudicante, nunc gradu irruens recto,
 
Modo ense sex pedum, modo breui sica,
 
Ego grauis aeuo, sanguinis gelu tardus
 
Audebo magnum facinvs et cothurnatum,
 
Audere quando cuncta vatibus fas est.
 
 
 
Quoscunque incipies imitabor carmine motusGa naar voetnoot1),
 
Vt me esse factum intelligas Vmbram tuam:
 
Docte Hugine tuam quoties pugnabis in Vmbram,
 
Plagas feres, quot dederis, at minus graues.
 
 
 
R. Thorius.
voetnoot1)
Ot., VI, 96; K.b., I, 471; Gedichten van P. Cz. Hooft, uitgeg. door P. Leendertz Wz., I, 181. De tekst is hier genomen naar een afschrift van Huygens op het Amsterdamsch Archief. Onder de HSS. op de Bibl. der Kon. Acad. is een ander afschrift; bet staat op hetzelfde blad als al de volgende verzen, die met dit gedicht in verband staan. In laatstgenoemd afschrift was de titel eerst: Sonnet Vanden Drossaert van 't huijs te Muijden P.C. Hooft aen Constantinus Huijgens; daarna: De Heere Drossart Hooft, Van mij, wat ook in de Ot. de titel is; K.a., I, 256, heeft: Klinck-dicht Van den Drost Hooft.
In Hooft's Gedichten staat onder het vers: ‘Jan. 1621’ en ‘Omnibus idem.’ Op het eerstgenoemd afschrift teekende Huygens aan: ‘Rectum 5o. id (9) Ian. 1621.’

voetnoot2)
Ot., VI, 96; K.b., I, 471. De tekst is genomen naar een HS. op het Amst. Archief. In het HS. van Huygens op de Bibl. der Kon. Acad. (zie boven) luidde de titel eerst: Sonnet tot antwoordt van C. Huijgens; Ot.: Mijne Antwoordt; K.a., I, 256: Antwoord.
voetnoot+
[krit] vs. 6 streelend' 1 HS. en Ot.: vloeijend'
voetnoot+
[krit] vs. 7 onnoosel 1 HS. en Ot.: onwetend

voetnoot1)
Ot., VI, 97; K b., I, 472; Hooft's Gedichten, I, 182. De tekst is genomen naar het afschrift van Huygens (Bibl. der Kon. Acad.). De titel luidde daar eerst: Sonnet. Wederom antwoord van P.C. Hooft aen C. Huijgens; Ot. als boven; in Hooft's Gedichten: Sonnet tot antwoordtschut, aende selve. Het vers beeft daar den datum 11 Jan. 1621.
voetnoot+
[krit] vs. 6 is Hooft's Ged.: was
voetnoot+
[krit] vs. 8 gewoon K.a.: gewaer

voetnoot2)
Ot., VI, 97; K.b., I, 472. De tekst is genomen naar een afzonderlijk HS. van het gedicht. In 1 HS. (zie blz. 197, Noot 1) was de titel eerst als boven, daarna: Mijn besluyt aenden selven tot affscheijt, staende om te vertrecken naer Engelant, aen P.C. Hooft.
voetnoot+
[krit] vs. 6 Caballynsche 1 HS. en Ot.: hencxste clauwen
voetnoot+
[krit] vs. 12 steeckt 1 HS. en Ot.: wil

voetnoot1)
Ot., VI, 98; K.b., I, 473; Beets, Alle de gedichten van Anna Roemers Visscher, II, 64. Naar het afschrift van Huygens. De titel was eerst: Sonnet van Anna Roemers aen P.C. Hooft ende C. Huijgens, op den trant vande voorgaende, die aen wederzijden door haer bestelt waren.
voetnoot+
[krit] vs. 13 gaet d'andere eerst: soo gaet den aer als in Ot.

voetnoot2)
Ot., VI, 99; K.b., I, 473. Naar het afschrift van Huygens. De titel luidde daar eerst: Sonnet van Tesselschade Roemers; Noch op den selven trant.

voetnoot1)
Ot., VI, 99; K.b., I, 474. Naar het afschrift van Huygens.
Joannes Brosterhuisen, geb. ongev. 1596 te Leiden, werd op 14jarigen leeftijd student. Hij schijnt zich vooral op natuur- en plantkunde te hebben toegelegd, maar zijne artistieke natuur bracht hem tot het beoefenen der teeken- en schilderkunst, bouwkunde, muziek en dichtkunst. Vele jaren woonde hij te Leiden, later in Heusden en Amersfoort; eindelijk wist Huygens hem een professoraat in de botanie en het Grieksch te bezorgen aan de juist opgerichte Illustre School te Breda (1646). Ook daar had hij met velerlei moeilijkheden te kampen en stierf in Sept. 1650. (Vgl. over hem Dr. J. van Vloten in de Nederlandsche Volks-Almanak voor 1858, blz. 80-97). Huygens had hem zeker als student te Leiden leeren kennen en bleef met hem in letterkundig verkeer. Op de Leidsche Bibl. zijn 50 brieven van Brosterhuisen aan H. (Catal. Geel, No. 285); op de Bibl. der Kon. Acad. een paar brieven van H. aan hem (Epist. Lat.).

voetnoot2)
Ot., VI, 100; K.b., I, 474. Naar het afschrift van Huygens. Een ander vers van Doublet op hetzelfde onderwerp is door H. doorgeschrapt en niet in Ot. of Kor. opgenomen. Ik laat het ook weg.
George Rataller Doublet was een zoon van Philips D. en Jonkvr. Cornelia Rataller en werd ongev. in 1599 in den Haag geboren. Na in de rechten gestudeerd en jaren lang buiten 's lands gereisd te hebben, vestigde hij zich als advocaat in den Haag, huwde 4 Oct. 1629 Maria van Schoterbosch († 20 Mei 1639) en werd 10 Mei 1640 lid van den Hoogen Raad van Holland en Zeeland. Van December 1653 tot Maart 1655 was hij lid van de Chambre-mipartie te Mechelen en den 31sten April 1655 stierf hij. (Vgl. over hem Prof. Fruin in De Gids, 1869, IV, blz. 369-416). Hij was zeer bevriend met Huygens en een letterkundige (zie Fruin, t.a.p., blz. 386, enz., en mijn opstel over Van Baerle in Oud-Holland, 1886, blz. 247, 248).
voetnoot1)
Onder het vers schreef H. eerst: Hactenus

voetnoot2)
Ot., VI, 101; K.b., I, 475; Hoofts Gedichten, I, 183. Naar het afschrift van Huygens. De titel was eerst: Behouden Reis, aen Heere Constantin Huyghens naer Engelandt.
Den 23sten Jan. 1621 vertrok Huygens met de gezanten naar Engeland; hij keerde den 30sten April terug (Dagb., blz. 10).

voetnoot3)
Ot., VI, 101; K.b., I, 475. Naar een HS. op het Amsterd. Archief. Een ander HS. op hetzelfde blad als het vorige vers heeft eerst denzelfden titel als boven, die daarna veranderd is in Daer op ick, zooals ook in Ot.
voetnoot+
[krit] vs. 1 doot-bereyde, 1 HS. eerst: lieffelycke, dan: sterf-bereyde daarna: doot-bereyde
voetnoot+
[krit] vs. 8 land en eerst: Jacobs als in Ot.
voetnoot+
[krit] vs. 11 Hoofts eerst.: een

voetnoot1)
L., 70. Het vers heeft geen opschrift, maar is gericht aan Maria de Bye (vgl. vs. 3, 9, 45, 84, 89, 108, 132). De heer J.N. Scheltema te Amsterdam bezit een afschrift van het gedicht, waarschijnlijk niet van H.'s hand, dat onderaan het adres heeft: ‘A Madamoiselle Mad.le de Bie à la Haye’, en gedateerd is: 8o. Apr. Zij was eene dochter van Joris de Bye, heer van Albranswaard, van 1596 tot zijn dood in 1628 thesaurier-generaal, en zijne tweede vrouw, Maria van Almonde. Maria de Bye is gehuwd geweest met Theophilus van Cats. (Mededeeling van Mr. P.A.J. van den Brandeler).
Maeyke de Bye had haar neusje gestoken in den vriendschappelijken twist door H.'s versje aan Dorothea (zie bl. 165) uitgelokt. Hij had zich blijkbaar naar hare meening nog niet voldoende verdedigd in zijn vers Aen juffr. Trello (zie bl. 166) en in Tvrouwe-lof (zie bl. 171). Na jaar en dag (vgl. vs. 56, 57) kwam zij op de zaak terug en liet H. door één harer vrienden in een vers bestrijden, dat de dichter thans beantwoordt.
voetnoot+
[krit] vs. 8 Voor op t veingster hadd' eerst: Op te veingster hebb'
voetnoot+
[krit] vs. 10 hemel-dack eerst: hemel-vack
voetnoot+
[krit] vs. 14 vreemde eerst: Wester
voetnoot+
[krit] vs. 17 lecker-tongs eerst: lecker-luy
voetnoot+
[krit] vs. 27 eerst: 't Lange sitten wordtme sat
voetnoot+
[krit] vs. 28 straet eerst: stadt
voetnoot+
[krit] vs. 32 eerst: Dat js 't soetste
voetnoot+
[krit] vs. 60 meyssies eerst: Vrouwen dan: Iuffer
voetnoot+
[krit] vs. 107 lette eerst: wachte
voetnoot1)
Zie het gedicht Gar .... (blz. 182), vs. 3 en het slot van het vers.

voetnoot1)
Ot., I, 30; M.D., 307.
Symeon Ruytinck, geb. te Norwich, werd in 1601 predikant van de Hollandsche Kerk te Londen. Hij schreef eene geschiedenis van de Nederlanders en de Nederlandsche gemeenten in Engeland en Londen en stierf in 1621 (vgl. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivvm, II, blz. 915).
voetnoot+
[krit] vs. 8 ire eerst als in Ot.: isse

voetnoot1)
Ot., I, 10; M.D., 290. Ook in klad met den titel: Trivmphvs Caesarevs. Epithalamium Viri Pientissimi Doctissimi D. Caesaris Calandrini Ecclesiae Italicae et Dominae Elisabethae Harderet.
Den 7den Nov. 1616 werd ‘Caesar Calandrinus Stadensis’ op 21jarigen leeftijd te Leiden als student in de theologie ingeschreven. Hij was een broer van Jean Louis Calandrini (zie blz. 49) en een groot vriend van Constantyn, die lange jaren met hem in briefwisseling stond. (Er zijn vele brieven van Cal. aan H. op de Leidsche Bibl., Cat. Geel, no. 996). Calandrini heeft het grootste gedeelte van zijn leven in Engeland doorgebraeht. In 1619 woonde hij de Synode te Dordrecht bij, maar spoedig daarna is hij te Londen en behoort tot de omgeving van den ongelukkigen Marcantonio de Dominis, bisschop van Spalato. Hij bracht Huygens met dezen belangwekkenden man in kennis (vgl. Serm., I, vs. 505, sqq.). Van 1639 tot 1665 was Calandrini predikant bij de Nederlandsche gemeente te Londen (vgl. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivvm, II, blz. 246). Over zijne kinderen en andere famielje geeft de brief, dien hij 2 Maart 1648 aan H. richtte, volledige opheldering.
Elizabeth Harderet was de kleindochter van een predikant La Fontaine en, toen Calandrini haar huwde, ‘vefue d'un Agent de quelque prince par deça’ (brief van 27 Jan. 1622 van II. aan zijne ouders; Lettres françaises).
voetnoot+
[krit] vs. 13 laudem klad: laurum
voetnoot+
[krit] Naast vs. 13 in het klad de regel: Et penitus totá pergaudentem Elisabethá. Hij is in geene der uitgaven opgenomen.
voetnoot+
[krit] vs. 17 uni omnes semel klad eerst: ingenti simul
voetnoot+
[krit] vs. 22 tegit Aether M.D.: capit orbis
voetnoot+
[krit] vs. 25 pudendo klad eveneens, dan: nefando
voetnoot+
[krit] vs. 29 spiritus M.D.: coelitus
voetnoot+
[krit] vs. 33 quatis klad eveneens, dan: petis
voetnoot+
[krit] tiaram klad eerst: coronam
voetnoot+
[krit] vs. 55 beate klad: fugate
voetnoot+
[krit] vs. 24, 28, 43 Caesara M.D.: Καίσαρα
voetnoot+
[krit] vs. 58 vero klad: fausto
voetnoot1)
De datum staat onder het klad.

voetnoot2)
Ot., II, 60. Vier jaren, nadat H. de Ode van Horatius had vertaald, schreef hij er het volgende bij (Ot., II, 62): Ie me jouäy un jour exprès sur les mesures de cette Ode, pour debattre l'usage commun de cette sorte de Vers; en laquelle tres mal, à mon aduis, s'oblige on à la Prosodie Latine, sans auoir esgard à l'accent de la langue mesme: Là où au contraire la Cadence des Syllabes, causant seule ce que nous apperceuons de douceur au vers, au prix de la Prose, deburoit regler la suitte des paroles. Car ij a il apparence qu'a cause qu'en Latin l'Accent se gouuerne par la Quantité, on doibue aussij l'y attacher en François, Flamen, Italien, Angloiz, etc.? Ces Langues ne sachant à parler d'autre quantité que de celle qui naist de la prononciation? Ie dis par exemple, que de mettre en vers Sapphique, selon les Regles du Latin,
Si le Tout-puissant n'establit la Maison,
c'est si fort abastardir le François, qu'il u'y a que le Flamen et l'Angloiz qui puissent gouster l'intention de l'autheur par ces mesures, l'un et l'autre donnans naturellement l'accent sur les penultiemes de ces paroles Puissant et Maison; chose capable d'escorcher l'aureille à un François naturel. De luij dire, que toutefois le Mijstere de l'obseruance Latine ij est, et que jadis à Rome on eust prins plaisir au recit de cette composition, c'est bien l'envoyer loing pour se desennuijer. Resteroit, à mon opinion, que quiconque auroit enuie de s'esgayer en ceste nouueauté estrangere, eust soing de satisfaire sur tout au Lecteur naturel de la langue, qui par mesme droict de pretension demande qu'en vers on la luy donne chantable, autant qu'intelligible en prose. Pour cet effect, peut estre, trouueroy-ie moyen d'arrester quelques maximes, qui en leur practique se jugeroyent aussi faciles, que considerables en leur Theorie, ne fust que par cette touche j'estimasse auoir donné assez de prinse à de plus solides esprits, pour se donner loisir de nous tracer les Regles de cet art, qui en mesme temps nous sortent des disputes, et nous esloignent de l'impertinence. Confessant d'ailleurs qu'en l'Ode mesme que je viens de mettre par essaij, je trouue tont plein à me reprendre, ce seroit par trop presumer de la patience de mon lecteur, de voulloir donner à autruy la loij qui me rendist coupable deuant tous. 8o. Ian. (of Iun.) 25.

voetnoot1)
Het gedicht is niet af; onder het 3de couplet staat het cijfer 4. Waarschijnlijk is het eene vrije vertaling van Starter's Nieu-Liedeken tot lof van Vrieslandt (zie Friesche Lust-Hof, 1621, blz. 59). Daar de Friesche Lust-Hof in 1621 voor het eerst uitkwam, meen ik Huygens' versje op dat jaar te moeten plaatsen.
voetnoot1)
Ot., VI, 104; K.b., I, 479.
Het versje is gericht tot een Amsterdamsch nichtje van H., Susanna (de) Vogelaer, dochter van Marcus de Vogelaer en Margaretha van Valckenborgh. Zij was in 1596 geboren, huwde 2 Juni 1624 Hieronymus van Uffelen en na zijn dood Hendrik Schaep (Vgl. Dagb., Bijl. F.).
voetnoot+
[krit] vs. 7 gebad K.a.: beval
voetnoot2)
Van 26 Juli tot 17 Aug. was Christiaan H. met zijne geheele famielje in Amsterdam (Dagb., blz. 4).

voetnoot3)
Ot, VI, 148; K.b., I, 480.
voetnoot+
[krit] vs. 44 later veranderd in: Over 't Ÿ,
voetnoot+
[krit] vs. 115 verkonden Ot.: vermonden

voetnoot1)
Het HS. is bij de Nederl. gedichten op hetzelfde blad als Batava Tempe.
Deze Philips Doublet is waarschijnlijk de heer van St. Annaland, geb. 22 Jan. 1590, in 1619 rentmeester der Epargnes, van 1629 tot 1653 ontvanger generaal (vgl. J.G. Frederiks in Rietstap's Tijdschrift voor Geslacht- en Wapenkunde, Nieuwe Reeks, dl. II, blz. 257, 258). Hij huwde 28 Maart 1632 Geertruid Huygens, de zuster van Constantyn (Dagb., blz. 21) en stierf 31 Mei 1660 (t.a. p, bl. 64).

voetnoot2)
Ot., VI, 103; K.b., I, 478.
De vrijheer van Asperen gaf in 1622 uit: Vertalinghe vande eerste Weeck der Scheppinghe des Werrelts. Ghedaen in 't François by G. de Salvste, Heere van Bartas. Door den Heere Wessel vanden Boetseler, Vryheere tot Asperen, etc. In 's Graven-Haghe, By Aert Meuris Boeckverkooper inde Papestraet, in den Bybel, Anno 1622. Met consent.
Daarin werd het lofdicht van Huygens het eerst gedrukt te gelijk met verzen van Vondel. Anna Roemers en Heinsius.

voetnoot1)
Ot., IV; K.b., I, 81. Zie over de uitgaven de Inleiding. Op de 1ste bladzijde van het HS. van het gedicht (het is het klad), leest men het plan, dat H. er voor gemaakt had; de afkortingen zijn daarin echter zoo menigvuldig, dat men op verschillende plaatsen niet zeker is van den tekst. Ik maakte er het volgende uit op (waar ik twijfelde staat een vraagteeken):
Numerus arborum et series, paritas (?), latitudo et altitudo. Ligni virtus bellica, medicaque rursus. Quam mirabilis Deus! Aedificia utrimque virique incolae. Templum .... Ecclesiae et ominosum quod hic olim bellum, nunc pax. Faxit Deus etiam foris ut intus ab hoste tuti simus.
Ver. Frondes recentes rarae, ideoque carae.
Aestas Mane. Aurora.
Aestas Meridie. Aestus.
Aestas Vesperi. Deambulatio. Rex Bohemiae.

 

Autumnus. Fructus suaveolentes, folia cadentia. moralia (?)
Hyems. Vertices candidi, .... Alpes.
Postremo velle hinc numquam migrare. Deinde, sed heus(?) cosmopolitac sumus, et parati quum patria vocat. Quin ubi Deus volet sursum (?) in gaudia sempiterna.
voetnoot+
[krit] vs. 1 eerst: Phoebus heeft syn radt gestooten
voetnoot+
[krit] vs. 2 Creeften-heck K.a.: kreeften beck
voetnoot+
[krit] vs. 4 eerst: Voeren hem naer Leewens neck. dan: Grypen naer den Drijven and. lez. en 1ste uitgave: Rucken K.a.: Slepen
voetnoot+
[krit] vs. 14 weeldigh 1ste uitg.: weeldrich
voetnoot+
[krit] vs. 24 tyden- 1ste uitg. Iaren-
voetnoot+
[krit] vs. 40 'Tluydt eerst als in de 1ste uitg.: 'Tgaet
voetnoot+
[krit] vs. 47 hier onder eerst: beneden
voetnoot+
[krit] vs. 50 het eerst: v
voetnoot+
[krit] vs. 58 in marg.: Roma.
voetnoot+
[krit] vs. 74: Venetia.
voetnoot+
[krit] vs. 82: Paris.
voetnoot+
[krit] vs. 83: Tuilleries.
voetnoot+
[krit] vs. 90: London.
voetnoot+
[krit] vs. 62 haren Ziel-tyran, K.a.: een almachtigh man,
voetnoot+
[krit] vs. 63 de Keyseren bevechten, K.a.: de Keiseren Recht rechten,
voetnoot+
[krit] vs. 70 T'mynent 1ste uitg.: T'onsent
voetnoot+
[krit] vs. 90 witte K.a.: blancke
voetnoot+
[krit] vs. 98 in marg.: Antwerpen.
voetnoot+
[krit] vs. 101: Amsterdam.
voetnoot+
[krit] vs. 125: Dodon. Herbar. 29. 16.
voetnoot+
[krit] vs. 96 't eyndelycke K.a.: 't eindelick noch
voetnoot+
[krit] vs. 100 prysen eerst als in 1ste uitg.: stellen
voetnoot+
[krit] vs. 104 Veen eerst: Slyck
voetnoot+
[krit] vs. 105 Jae, eerst als in 1ste uitg.: Wel,
voetnoot+
[krit] vs. 108 verr geseylt 1ste uitg.: wijt verseylt
voetnoot+
[krit] vs. 114 prijs 1ste uitg.: roem
voetnoot+
[krit] vs. 116 rijs 1ste uitg.: bloem
voetnoot+
[krit] vs. 117 1ste uitg.: Schors, en stam, en bloem, en bladren
voetnoot+
[krit] vs. 119 eerst: Een wil jck
voetnoot+
[krit] vs. 127 K.a.: Loot of yser niet doen ruymen
voetnoot+
[krit] vs. 130 in marg.: Ibid. Add.
voetnoot+
[krit] vs. 133: Ibid.
voetnoot+
[krit] vs. 132 bladencaewsel 1ste uitg.: blader-knauwsel
voetnoot+
[krit] vs. 137 Sulcke - sulcke 1ste uitg.: Sulcker - sulcker
voetnoot+
[krit] vs. 148 gestichten eerst: gebouwen
voetnoot+
[krit] vs. 162 misbruyckte mis is in het HS. onderstreept, misschien omdat H. er liever nog iets anders voor in de plaats wilde stellen. In alle uitgaven is dit overgenomen, zoodat men er eene toespeling op de mis in kan zien.
voetnoot+
[krit] vs. 165 Op de onduidelijk in het HS. door veranderingen. felste 1ste uitg.: felle
voetnoot+
[krit] vs. 166 1ste uitg.: Op de snelle
voetnoot+
[krit] vs. 178 1ste uitg.: Wetten, woorden,
voetnoot+
[krit] vs. 179 werck en K.a.: wercken,
voetnoot+
[krit] vs. 196 jaren 1ste uitg.: stonden
voetnoot+
[krit] vs. 225 in marg.: Nisi de puellis mauis.
voetnoot+
[krit] vs. 204 het schuytgien eerst: de Kijder
voetnoot+
[krit] vs. 208 lichaem 1ste uitg.: darmen
voetnoot+
[krit] vs. 215 de K.a.: ons'
voetnoot+
[krit] vs. 216 de K.a.: ons'
voetnoot+
[krit] vs. 234 Als 1ste uitg.: Zoo
voetnoot+
[krit] vs. 237 soetste 1ste uitg.: lichte
voetnoot+
[krit] vs. 270 in marg.: Virgo.
voetnoot+
[krit] vs. 272: Daphne.
voetnoot+
[krit] vs. 253 dichter 1ste uitg.: milder
voetnoot+
[krit] vs. 266 wij 1ste uitg.: ick
voetnoot+
[krit] vs. 271 hopen 1ste uitg.: loopen
voetnoot+
[krit] vs. 277 eerst: Op mijn Buren op
voetnoot+
[krit] vs. 318 in marg.: Psalm 19.
voetnoot+
[krit] Boven vs. 321: Meridie calet. tum (?) virtus arborum sicut amici in adversis noscitur. Deinde de latratu Caniculae.
voetnoot+
[krit] vs. 281 alle t dier er stond eerst: al 'tgedierte. H. schrapte later ge en te door, veranderde al in alle, zoodat de apostroph vóór de t verdween, en liet, waarschijnlijk toevallig, de t staan. alle t 1ste uitg.: alle
voetnoot+
[krit] vs. 294 's anders K.a.: yemands
voetnoot+
[krit] vs. 296 leeren sal 1ste uitg.: leenen sal
voetnoot+
[krit] vs. 297 't Oore 1ste uitg.: 'thooren
voetnoot+
[krit] vs. 341 sqq., in marg.: Haec omnia nosse salus est, adolescentes.
voetnoot+
[krit] vs. 323 te veld' eerst: by mij
voetnoot+
[krit] vs. 325 ons oochghiens 1ste uitg.: ons t'ooge K.a.: ons ooge
voetnoot+
[krit] vs. 326 Moghelijck 1ste uitg.: Misselick by eerst: op
voetnoot+
[krit] vs. 342 Quamper 1ste uitg.: Quam daer
voetnoot+
[krit] vs. 347 off sy K.a.: ofs' oock
voetnoot+
[krit] vs. 348 1ste uitg.: Wat gedaente, vleesch off vel:
voetnoot+
[krit] vs. 364 andere lez. als in 1ste uitg.: Eer de peerel, eer de Speer,
voetnoot+
[krit] vs. 367 linten eerst: micken
voetnoot+
[krit] vs. 370 Dit heen 1ste uitg.: Herwaert
voetnoot+
[krit] vs. 376 eerst als in 1ste uitg.: Beyde. Zedigh;
voetnoot+
[krit] vs. 379 eerst: Dese zijn de lieve Santen
voetnoot+
[krit] vs. 387 te bedt vergaren 1ste uitg.: te bedde garen
voetnoot+
[krit] Boven vs. 417 staat: Allerhande vryagien. Princ. Maurits behoorde altem. laurieren te zijn. Luna.
voetnoot+
[krit] vs. 393 sonder 1ste uitg.: buyten
voetnoot+
[krit] vs. 423 Stoff-beroerder, eerst: Al bereycker,
voetnoot+
[krit] vs. 427 raecken 1ste uitg.: naecken
voetnoot+
[krit] vs. 444 gerucht K.a: genucht
voetnoot+
[krit] vs. 447 eerst: Is 't Voorhout
voetnoot+
[krit] vs. 464 Hier eerst: Nu
voetnoot+
[krit] vs. 465 emmermeer te weghen 1ste uitg.: emmer t' overwegen
voetnoot+
[krit] vs. 490 minne-tael eerst, als in de 1ste uitg.: kinder-tael
voetnoot+
[krit] vs. 496 eerst: Daer gaet van gelycken om.
voetnoot+
[krit] vs. 499 gevels eerst: huysen
voetnoot+
[krit] vs. 514 in marg.: Hesperus.
voetnoot+
[krit] vs. 534 bloode als in K.a. en K.b., 1ste uitg. en Ot.: bloote
voetnoot+
[krit] vs. 547 kittelen eerst: joocken al
voetnoot+
[krit] vs. 550 gaet eerst, als in 1ste uitg.: staet
voetnoot+
[krit] vs. 561 somtydts K.a.: lestmael
voetnoot+
[krit] vs. 566 stappen eerst: vlieghen
voetnoot+
[krit] tell eerst: ball
voetnoot+
[krit] vs. 568 sel eerst: sal
voetnoot+
[krit] vs. 569 hoor K.a.: hoord
voetnoot+
[krit] weer 1ste uitg.: strack
voetnoot+
[krit] vs. 591 laet 1ste uitg.: laeght
voetnoot+
[krit] vs. 608 over 1ste uitg.: boven
voetnoot+
[krit] vs. 611 vreuchden-voetsel eerst: ader-voetsel
voetnoot+
[krit] vs. 636 Baden eerst: Swemmen
voetnoot+
[krit] vs. 646 overwolckigh 1ste uitg.: over-volckigh
voetnoot+
[krit] vs. 654 1ste uitg.: Bhemer-vorst u eygen Voet,
voetnoot+
[krit] vs. 656 en K.a.: of
voetnoot+
[krit] vs. 659 heet 1ste uitg.: doet
voetnoot+
[krit] vs. 673 ô trouwe 1ste uitg.: Getrouwe
voetnoot+
[krit] vs. 682 als in K.a. en K.b.; 1ste uitg. en Ot.: 'tSomer-nutten van dit Padt?
voetnoot1)
In het HS. vergeten.
voetnoot+
[krit] vs. 719 verlijcken K.a.: gelijcken
voetnoot+
[krit] vs. 721 begroeven K.a. doorgroeven
voetnoot+
[krit] vs. 736 stuyten 1ste uitg.: stoffen
voetnoot+
[krit] vs. 748 in marg.: Alpes.
voetnoot+
[krit] vs. 772 Als 1ste uitg.: Daer
voetnoot+
[krit] vs. 780 Aff eerst: Uyt
voetnoot+
[krit] vs. 792 begheeren eerst, als in 1ste uitg.: begheerte
voetnoot+
[krit] vs. 806 eerst: Met een woordgtie,
voetnoot+
[krit] vs. 822 1ste uitg.: Off hem Noord' off Zuyden sach,
voetnoot+
[krit] vs. 837 Dyner eerst: uwer
voetnoot+
[krit] vs. 839 dijn eerst: uw

voetnoot1)
Ot., I, 34; M.D., 310. In 3 HSS. Het eene heeft den titel: Ad D. Iacobum Catsium, Syndicum Middelburgensem en den datum: ‘Postrid. Non. (6) Decemb.’
H. had de Batava Tempe aan Cats ter beoordeeling toegezonden; onder diens toezicht is het gedicht te Middelburg voor het eerst gedrukt.
voetnoot2)
Den 5den Dec. vertrok H. weer naar Engeland als secretaris van de gezanten Aerssen, Dirk Bas en H. van Tuyl van Serooskerken (Dagb., blz. 10).
voetnoot1)
Ot., I, 35; M.D., 310. In 4 HSS.; zij zijn echter, evenmin als die van de volgende verzen, allen van de hand van H., waarschijnlijk voor een deel van die van Thorius. In 2 HSS. staat dit versje en het volgende op hetzelfde blad als het vers aan Cats; de titel is ook: In effigiem optimi Parentis calamo elaboratam.

voetnoot2)
Ot., I, 35; M.D., 311. In 3 HSS. Boven één daarvan staat Ad D. Torrium caet.
Raphael Thorius, een Franschman van afkomst, was Med. Dr. te Londen, Latijnsch dichter, wiens verzen door Dousa en Heinsius werden geprezen, en een groot vriend van Casaubon. (Zie den brief van H. aan Cats van 20 Febr. 1622 bij de Epist. Lat.). Huygens maakte met hem kennis op zijne derde reis naar Engeland in Dec. 1621 (Dagb., blz. 10). Zooals uit de hier afgedrukte verzen blijkt, was Thorius een verklaard tegenstander van water drinken; Bayle vertelt daarvan eene karakteristieke aardigheid (Dict. hist. et crit. in voce). Thorius is in den zomer van 1625 aan de pest gestorven (zie den brief van H. aan Barlaeus van 26 Sept. (Epist. Lat.) en dien van Caesar Calandrini aan H. van 4 Jan. 1626, op het Amsterd. Archief).
voetnoot+
[krit] vs. 4 sale M.D.: vel minus M.D.: salis

voetnoot3)
Ot., I, 35; M.D., 311. In 2 HSS. In de uitgaven is de titel Thorius ad me.
voetnoot1)
Ot, I, 36; M.D., 311. In 2 HSS. De titel is in beiden De effigie D. Hugenii Patris, a filio delineata.
voetnoot+
[krit] vs. 1 Hyginus Ot.: Hugenius

voetnoot2)
Ot., I, 36; M.D., 312. Ook in klad, met het opschrift: Ad D. Thorium Replic.
voetnoot+
[krit] vs. 1 comparas klad eerst: nuncupes
voetnoot+
[krit] vs. 4 sponte vadis assertum klad eerst: vadis additum, Thori,
voetnoot+
[krit] vs. 6 dolum klad eerst: fucum later: iocum
voetnoot+
[krit] vs. 9 Celare klad eerst: Nescire
voetnoot+
[krit] vs. 12 illaudatius klad eerst: imperitius
voetnoot+
[krit] vs. 13 utrimque M.D.: patrium
voetnoot+
[krit] vs. 14 Quantum klad eerst: Quod

voetnoot3)
Ot., I, 37; M.D., 312. In 3 HSS.; één daarvan heeft tot titel: Eidem responsum quum scripsisset me vt poetam et amicum dedisse sibi fictas laudes. Ot.: Eiusdem ad me.
voetnoot1)
Ot., I, 37; M.D., 313. In 3 HSS.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • Den Haag


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over P.C. Hooft

  • over Anna Roemer Visscher

  • over Maria Tesselschade Roemer Visschersdr

  • over Johan van Brosterhuyzen

  • over George Rataller Doubleth

  • over Jacob Cats

  • over Raphael Thorius


landen

  • Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)


datums

  • januari 1621

  • 9 januari 1621

  • 11 januari 1621

  • 17 januari 1621

  • 14 maart 1621

  • 7 april 1621

  • 12 april 1621

  • 31 mei 1621

  • augustus 1621

  • oktober 1621

  • 17 november 1621

  • 6 december 1621

  • december 1621

  • 10 december 1621

  • 21 december 1621