Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Latijnse gedichten 1607-1620 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Latijnse gedichten 1607-1620
Afbeelding van Latijnse gedichten 1607-1620Toon afbeelding van titelpagina van Latijnse gedichten 1607-1620

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

Scans (16.68 MB)

ebook (3.94 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Editeur

Tineke ter Meer



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Latijnse gedichten 1607-1620

(2004)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

65 01 04 1610 Ged., dl. 1 p. 18

Toelichting

Huygens schreef dit hodoeporicon (een verslag in dichtvorm van een door de auteur zelf volbrachte reis) op verzoek van zijn vader. Met hem bezocht Constantijn, zoals het gedicht vertelt, midden in de winter - blijkens het begin van de opdracht in januari 1610 - in Amsterdam een ziek familielid met de voornaam Marcus. Dit zal Marcus de Vogelaer sr. zijn geweest, een neef van Huygens' moeder, Susanna Hoefnagel (Worp veronderstelt hetzelfde in Ged., dl. 1 p. 19 vervolg n. 1; zie ook toel. bij nr. 64).

Een element dat Huygens misschien heeft ontleend aan de traditie van het genre, is het breed uitmeten van de gevaren die de reiziger onderweg had te trotseren (Wiegand, Hodoeporica, p. 23). Aansluiting bij de klassieke voorbeelden van het genre heeft Huygens vermoedelijk niet nagestreefd; dat vs. 22 mogelijk een ontlening aan Ov. Trist. 1,10 bevat en vs. 174 aan Hor. Serm. 1,5, zou zelfs toeval kunnen zijn. De opvallendste eigenschap van Constantijns creatie is de overvloed aan Vergilius-citaten (vgl. Ged., dl. 1 p. 19 vervolg van n. 1 en Ter Meer, ‘Huygens' eerste pennevruchten’, p. 325, waaraan ook het volgende is ontleend). In de opdracht vertelt hij, dat hij met opzet van het Haarlemmermeer een zee heeft gemaakt, om veel Vergilius-frasen te kunnen benutten - de Aeneïs speelt immers voor een deel op zee. Zo kon hij laten zien dat hij het werk van Vergilius beheerste en in staat was er bij het schrijven van zijn eigen gedichten toepasselijke frasen aan te ontlenen.

Het hodoeporicon maakt een niet geheel serieuze indruk. Het lijkt erop dat de leerling het procédé dat hem is ingeprent (gebruikmaking van lectuur) dit keer met opzet op de spits heeft gedreven. Met grote handigheid vlecht hij flarden Vergilius in, zodat het gedicht soms lijkt op een cento (vgl. Van Strien, Constantijn Huygens, Mengelingh, p. 310). De transpositie van de ene naar de andere context heeft soms een komisch effect. Voorbeelden zijn vss. 76-77, waar Constantijn Amsterdam begroet zoals Aeneas' makkers Italië, en vss. 124-127, waar het paard van Troje is veranderd in het schip dat de Overtoom over moet. Dergelijke passages zal Huygens' vader met een glimlach hebben gelezen.

Het gedicht bevat tevens een ontlening aan een hodoeporicon van Georgius Sabinus (zie comm. bij vss. 33-35; vgl. toel. bij nr. 18).

Metrum

Dactylische hexameter.

Datering

1 april 1610.

Overlevering

H K.A. XLIIIa-1, 1610/1-12 = cahier van 12 bladen:
1 blanco
2r titel, datum en motto

[pagina 268]
[p. 268]

2v blanco
3r-3v opdracht aan Christiaan Huygens sr.
4r-9v hoofdtekst
10r-12v blanco

Opdracht

  d.d.d.: dat, donat, dedicat (of een soortgelijke frase).
8-9 purpureus - pannus: Hor. Ars 15-16.
10 Non aequa - materies: Hor. Ars 38-39: Sumite materiam vestris, qui scribitis, aequam / viribus.
12 meliora in dies: een van de zinspreuken waarmee het cahier opent (zie dl. 1, ‘Verantwoording’, paragraaf 2 a 11).

Gedicht

1 Ov. Met. 11,490-491: aspera crescit hiems, omnique e parte feroces / bella gerunt venti fretaque indignantia miscent.
2 commixti grandine: Verg. Aen. 4,120: ... nigrantem commixta grandine nimbum; 4,161: ... insequitur commixta grandine nimbus.
4 pro dolor! - infelix: vgl. nr. 53 vs. 1.
4 succumbere morti: Verg. Aen. 2,62: seu uersare dolos seu certae occumbere morti.
5 media iam morte teneri: Verg. Aen. 2,533: ... quamquam in media iam morte tenetur.
10 suspiria ducis: Ov. Met. 1,656: ... alto tantum suspiria ducis / pectore ...
11 Verg. Aen. 2,288: sed grauiter gemitus imo de pectore ducens.
14 solito de more: Verg. Aen. 7,357: mollius et solito matrum de more locuta est.
18 Mediane in morte: zie aant. bij vs. 5.
18 in morte relinquam: Verg. Aen. 10,673: quosque (nefas) omnis infanda in morte reliqui.
22 freta concita: Verg. Aen. 3,127: ... et crebris legimus freta concita terris.
22 concita ventis: Ov. Trist. 1,10,11-12: perque tot eventus et iniquis concita ventis / aequora Palladio numine tuta fuit.
26 Dixerat. Ille: Verg. Aen. 2,152 enz.
28 famulusque comesque: Ov. Met. 3,574: ‘hunc’ dixere ‘tamen comitem famulumque sacrorum / cepimus’ ...; 6,649: ... comites famulosque removit.
29 Verg. Aen. 3,588-589: Postera iamque dies primo surgebat Eoo / umentemque Aurora polo dimouerat umbram; Ov. Met. 4,81: postera nocturnos Aurora removerat ignes.
33-35 Sabinus, Poemata 1606, p. 35: Moestus uterque parens amplectebatur euntem, / Anxia mens quorum plena doloris erat: / Humida manantes lacrimaeque per ora fluebant, / Iam mihi cum vellent dicere; nate vale (afkomstig uit een hodoeporicon).

[pagina 269]
[p. 269]

38 totasque immittit habenas: Verg. Aen. 6,1: Sic fatur lacrimans, classique immittit habenas; Ov. Met. 1,280: fluminibus vestris totas inmittite habenas.
39 Dulcia ... rellinquimus arva: Verg. Ecl. 1,3: nos patriae finis et dulcia linquimus arua.
40-41 ubi - Rhenus: Verg. Aen. 2,781-782: et terram Hesperiam uenies, ubi Lydius arua / inter opima uirum leni fluit agmine Thybris.
41 leni - Rhenus: vgl. nr. 53 vs. 7.
43-44 Verg. Ecl. 1,82-83.
45 et tecta subimus: Verg. Aen. 3,83: iungimus hospitio dextras et tecta subimus.
46 iungimus hospitio dextras: zie voorgaande aant.
48 Verg. Aen. 1,699-700: iam pater Aeneas et iam Troiana iuuentus / conueniunt ...
49-50 Verg. Aen. 1,701-702.
51 dapibusque epulamur opimis: Verg. Aen. 3,224: exstruimusque toros dapibusque epulamur opimis.
52 Ov. Met. 8,651: interea medias fallunt sermonibus horas.
53 Verg. Aen. 1,216.
55 placida - quiete: Verg. Aen. 5,836-837: ... placida laxabant membra quiete / sub remis fusi per dura sedilia nautae.
56 Appendix Vergiliana, Moretum 1.
57 Sollicitus: misschien ingegeven door Appendix Vergiliana, Moretum 6: sollicitaque manu tenebras explorat inertes / uestigatque focum ...
58 Appendix Vergiliana, Moretum 12.
59 Interea genitor: Verg. Aen. 10,833.
59-60 Verg. Aen. 3,513-514: haud segnis strato surgit Palinurus et omnis / explorat uentos atque auribus aera captat.
61 Verg. Aen. 3,518: postquam cuncta uidet caelo constare sereno.
62 excutior somno: Verg. Aen. 2,302: excutior somno ...
63-64 Verg. Aen. 3,71-72: deducunt socii nauis et litora complent; / prouehimur portu terraeque urbesque recedunt.
65-66 Verg. Aen. 3,268-269: tendunt uela Noti: fugimus spumantibus undis / qua cursum uentusque gubernatorque uocabat.
67-68 Verg. Aen. 3,192-193: Postquam altum tenuere rates nec iam amplius ullae / apparent terrae, caelum undique et undique pontus.
69-70 continuo - aequora: Verg. Aen. 3,196-197.
70 eructantur arenae: Verg. Aen. 6,296-297: ... gurges / aestuat atque omnem Cocyto eructat harenam.
72-73 Heu - paras: Verg. Aen. 5,13-14: heu quianam tanti cinxerunt aethera nimbi? / quidue, pater Neptune, paras? ...
76-77 Verg. Aen. 3,521-527:

 
Iamque rubescebat stellis Aurora fugatis
 
cum procul obscuros collis humilemque uidemus
 
Italiam. Italiam primus conclamat Achates,
[pagina 270]
[p. 270]
 
Italiam laeto socii clamore salutant.
 
tum pater Anchises magnum cratera corona
 
induit impleuitque mero, diuosque uocauit
 
stans celsa in puppi.

78 Verg. Aen. 5,820-821: subsidunt undae tumidumque sub axe tonanti / sternitur aequor aquis, fugiunt uasto aethere nimbi.
79 Verg. Aen. 3,530: crebrescunt optatae aurae portusque patescit.
80 Verg. Aen. 3,532.
80 proras: dit moet in de nieuwe context bedoeld zijn als dichterlijk meervoud (zie ook vs. 171).
85-86 Ei mihi - pectore: Verg. Aen. 2,274-275: ei mihi, qualis erat, quantum mutatus ab illo / Hectore ...
86 macies obduxerat artus: Ov. Her. 11,27: fugerat ore color; macies adduxerat artus.
87 cava - ore: Ov. Met. 8,801: hirtus erat crinis, cava lumina, pallor in ore.
88 Verg. Aen. 6,686.
91-92 O mihi - cognite: Ov. Trist. 3,4,1-2.
94-95 Verg. Aen. 6,688-689: ... datur ora tueri, nate, tua et notas audire et reddere voces?
99 templum: bedoeld zal zijn de Nieuwe Kerk op de Dam.
99 ad litora tendo: Verg. Aen. 2,205: ... pariterque ad litora tendunt; 3,592: ... supplexque manus ad litora tendit.
104 crudescere morbum: Verg. Georg. 3,504: sin in processu coepit crudescere morbus.
105 ventis - mare: Verg. Aen. 3,69-70: ... placataque uenti / dant maria ...; Ecl. 2,26: cum placidum uentis staret mare ...
111 Verg. Georg. 3,470-471: non tam creber agens hiemem ruit aequore turbo / quam multae pecudum pestes ...
117-118 Verg. Aen. 4,6-7: postera Phoebea lustrabat lampade terras / umentemque Aurora polo dimouerat umbram.
119 commixta grandine: zie aant. bij vs. 2.
121 Deducunt - navem: zie aant. bij vs. 63 en Verg. Aen. 4,397-398: tum uero Teucri incumbunt et litore celsas / deducunt toto nauis ...
121 refluentibus undis: Verg. Georg. 4,262: ut mare sollicitum stridit refluentibus undis.
122-123 Iamque - solet: het schip komt bij de Overtoom. Tussen de Kostverlorenvaart en de Schinkel bevond zich een dam, waar de schepen van en naar het Haarlemmermeer overheen gebracht moesten worden: ‘De dam schynt, in of kort na 't jaar 1413, gelegd te zyn: in welk jaar, de Kostverlooren-Vaart gegraaven werdt. Doch de Stad Amsterdam, zig, door den dam, grootelyks verhinderd vindende, zelfs in de vaart van kleine schuiten, die mondbehoeften herwaards bragten,

[pagina 271]
[p. 271]

  maakte, in of omtrent het jaar 1432, eenen Overslagh, Overtocht, of, gelyk het eindelyk genoemd is, eenen Overtoom op den dam, alwaar, door middel van zekere werktuigen, tamelyke schepen overgehaald, en dus uit en in de Meer gebragt werden’ (Wagenaar, Amsterdam, bd. 1 p. 420). De mate van toegankelijkheid van het meer was gedurende lange tijd aanleiding tot onenigheid tussen Haarlem enerzijds en Amsterdam en Leiden anderzijds. Toen Huygens met zijn vader naar Amsterdam reisde, was juist in het jaar ervoor een verdrag gesloten tussen de drie steden (a.w., bd. 1 p. 423-424). Tot in 1668 werden de schepen ‘over den Overtoom gehaald’, aldus Wagenaar, die als gebruikt scheepstype op deze route de kaag noemt (a.w., bd. 2 p. 507).
122 Iamque propinquabat: Verg. Aen. 2,730 enz.
123 uncta carina: Verg. Aen. 4,398: ... natat uncta carina.
123 puppi ... alt[?a]: Verg. Aen. 5,12; 5,175; 8,115 (op dezelfde plaats in het vers).
124-127 Verg. Aen. 2,235-239: accingunt omnes operi pedibusque rotarum / subiciunt lapsus, et stuppea uincula collo / intendunt; scandit fatalis machina muros / feta armis. pueri circum innuptaeque puellae / sacra canunt funemque manu contingere gaudent.
125 collo: dit heeft bij Vergilius betrekking op de hals van het houten paard.
128 sufficiunt ... animos: Verg. Aen. 2,617-618: ipse pater Danais animos uirisque secundas / sufficit ...
128-129 Illa - tremit: Verg. Aen. 2,628-629: ... illa usque minatur / et tremefacta comam concusso uertice nutat.
131 pueri - puellae: zie aant. bij vss. 124-127.
134 gemitus - ducens: zie aant. bij vs. 11.
135 dictis - amicis: Verg. Aen. 8,126: Tum regem Aeneas dictis adfatur amicis; 10,466: tum genitor natum dictis adfatur amicis.
136 Verg. Aen. 5,20.
136 in nubem - aer: ‘The opinion of the ancients, as Serv. remarks, was that clouds were produced by condensed air’ (Conington-Nettleship).
137 zie aant. bij vs. 121.
139-140 si bene - meum: Verg. Aen. 4,317-318.
141 Tum genitor: zie aant. bij vs. 135.
147-162 Op het hier beschreven verblijf bij de Overtoom komt Huygens terug in een brief die gezien de vermelde leeftijd geschreven moet zijn vóór 4 september 1610 (K.A. XLIV nr. 12, waarvan Br., dl. 1 nr. 8 een samenvatting is; vgl. Ter Meer, ‘Huygens' eerste pennevruchten’, p. 329). Hierin bericht Huygens aan zijn vader, die op dat moment in Utrecht was, de goede afloop van een reis met zijn moeder van Amsterdam naar Den Haag. Aanvankelijk zouden ze over het Haarlemmermeer naar Leiden gaan, maar Huygens' moeder besluit vervolgens toch per koets te reizen, wat haar zoon de gelegenheid gaf in zijn brief Verg. Aen. 4,569-570 aan te halen: ‘varium et mutabile semper femina’. Enkele regels verder luidt het: ‘Interea semihorae fere itinere Amsteldamo occurrit locus iste

[pagina 272]
[p. 272]

  et domus ubi alias media hieme noctem unam permansimus, et ut Virgilius, olim meminisse iuvabat actorum laborum.’ (vert.: Intussen duikt na een tocht van ongeveer een half uur vanaf Amsterdam de plaats en het huis op waar we een andere keer midden in de winter één nacht zijn gebleven en, zoals Vergilius zegt [Aen. 1,203], uiteindelijk was het een vreugde zich de nood die voorbij was te herinneren.)
148 assurgunt venti: zie eerste aant. bij vs. 136.
148 maria alta tumescunt: Verg. Georg. 2,479-480: ... qua ui maria alta tumescant / obicibus ruptis ...
149-150 Verg. Aen. 1,85-86.
159-160 donec - reddat: Verg. Aen. 8,170: et lux cum primum terris se crastina reddet.
161 fessa sopori: Verg. Aen. 4,522-523: Nox erat et placidum carpebant fessa soporem / corpora per terras ...
162 fessos - artus: Verg. Aen. 2,253: ... sopor fessos complectitur artus.
163 zie aant. bij vss. 76-77.
168 zie aant. bij vss. 76-77.
171 proras: zie tweede aant. bij vs. 80.
171-172 obvertunt - navem: Verg. Aen. 6,3-4: obuertunt pelago proras; tum dente tenaci / ancora fundabat nauis ...
172 stat - puppis: Verg. Aen. 3,277; 6,901: ancora de prora iacitur, stant litore puppes.
174 Postera - oritur: Hor. Serm. 1,5,39: postera lux oritur multo gratissima ...
175 silva: aan de oostkant van Den Haag; zie bijv. De Riemer, Beschryving van s'Graven-hage, dl. 1, kaart voorafgaand aan p. 85.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken