Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onverwerkt verleden (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onverwerkt verleden
Afbeelding van Onverwerkt verledenToon afbeelding van titelpagina van Onverwerkt verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.02 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onverwerkt verleden

(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Collaboratie en repressie in België, 1942-1952


Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]

Hoofdstuk 5
Variatie in de strafmaat

Bijna 30.000 Belgen (of 53% van alle gevonniste collaborateurs) zijn door de militaire rechters tot een correctionele straf veroordeeld. De anderen (iets meer dan 25.000 in getal) hebben een criminele straf, d.i. minstens vijf jaar opsluiting, gekregen. Van die 25.000 zijn er 5.500 tot levenslange hechtenis of tot de doodstraf veroordeeld, 5.000 tot gevangenisstraffen van 10 tot 20 jaar en zo'n 15.000 tot 5 à 9 jaar vrijheidsberoving.Ga naar voetnoot1

Die algemene cijfers verbergen echter heel wat verscheidenheid. Zo bestaan er uiteraard grote verschillen tussen de delictgroepen. Het aandeel van de criminele straffen varieert van 18% (als er alleen sprake was van politieke collaboratie) tot 82% (in de zaken waarin naast politieke en militaire collaboratie ook andere misdrijven ten laste zijn gelegd). Daartussenin liggen verklikking (28% criminele straffen), alleen-maar-wapendracht (49%) en de minder ernstige combinaties (om en bij de 50%).

Er komt ook nogal wat variatie te voorschijn als de procesformule onder ogen wordt genomen. De strafmaat ligt het hoogst bij verstekvonnissen. De criminele straffen lopen hier op tot 87%. Wie zich aan de berechting onttrok werd dus streng aangepakt. Maar eigenlijk hadden die rechterlijke beslissingen zelden effect: verstekgevers bleven toch vaak ongrijpbaar. Bij de vonnissen die op tegenspraak werden geveld is in slechts 40% van de gevallen een gevangenisstraf van vijf jaar of meer uitgesproken. Hier is dan wel belangrijk of de eindbeslissing in eerste aanleg dan wel in beroep gevallen was.

[pagina 244]
[p. 244]

In de zaken die voor een krijgshof kwamen ligt het aandeel van de criminele straffen op 70%.Ga naar voetnoot2 De strafmaat lag dan weer heel wat lager als de definitieve uitspraak ter hoogte van een krijgsraad viel: hier werd maar in 26% van de dossiers minstens vijf jaar opsluiting opgelegd. Voor een verklaring van dit verschil kan een bevinding uit een vorig hoofdstuk dienst doen. Toen schreven we: hoe zwaarder het misdrijf, hoe vaker in beroep werd gegaan. Het is dus niet te verwonderen dat in de krijgshoven veel meer criminele straffen zijn uitgesproken. De weerslag van de procesformule op de straftoemeting is, met andere woorden, slechts gedeeltelijk op rekening te schrijven van die andere factor, de ernst van de aangewreven collaboratie.

Dat de aard van het delict en, in tweede instantie, de procesformule verschillen in de bestraffing veroorzaken zal wel niemand verbazen. Beide elementen behoren tot het juridisch-relevante materiaal in een rechtszaak. Moeilijker ligt het met twee andere bronnen van variatie in de strafmaat: het tijdstip van de berechting en de plaats waar het vonnis geveld is.

1. De tijd verzacht de zeden

De factor tijd heeft in de repressie een grote rol gespeeld. Hij was een aspect van de druk die op de rechters woog: er moest snel berecht worden. Maar tijd was vooral belangrijk in de zin van: de afstand tussen het einde van de bezetting en het moment waarop een rechterlijke beslissing viel. Het is in deze betekenis dat het verband tussen tijd en strafmaat moet bekeken worden. Grafiek 3 zal ons daarbij helpen.Ga naar voetnoot3

De volle lijn op de grafiek toont per kwartaal het aandeel van de criminele straffen. De curve start op grote hoogte want in het laatste trimester van 1944 was in 90% van alle uitspraken een vrijheidsberoving van vijf jaar of meer voorzien. De lijn daalt dan snel om in de zomer van 1945 onder het algemeen gemiddelde van 47% criminele straffen te zakken. De strafmaat blijft dan tot midden 1947 op een peil dat twee- tot driemaal lager ligt dan in de allereerste maanden na de bevrijding. Tussen juli en september 1947 klimt de curve weer boven het gemiddelde, om er niet meer onder te zakken. In de ontwikkeling van de straftoemeting zijn bijgevolg drie episodes te onderscheiden: de eerste loopt van de bevrijding tot september 1945, de tweede van oktober 1945 tot juni 1947 en de laatste van juli 1947 tot het

[pagina 245]
[p. 245]


illustratie

rechtbankwerk helemaal beëindigd was. Wat de drie periodes van elkaar onderscheidt is de positie van de strafmaat ten aanzien van het algemeen gemiddelde: eerst erboven, dan eronder, dan weer erboven.Ga naar voetnoot4 Interessant is dat deze V-curve in min of meer zuivere vorm in de bestraffing van elke delictsoort terug te vinden is. Dat toont tabel 3.26 goed aan.

Het ligt voor de hand de verklaring voor deze zigzagbeweging in eerste instantie te zoeken in factoren van juridische aard. Zo is het goed mogelijk dat de spectaculaire daling in de strafmaat en haar even opmerkelijke stijging later te wijten zijn aan het gewijzigd aandeel van de drie procesformules (arresten, tegensprekelijke vonnissen, verstekvonnissen) in de rechter-

[pagina 246]
[p. 246]

Tabel 3.26 Evolutie van de strafmaat per delictsoort

% criminele straffen polcol verklikking milcol pol+milcol
sept. 1944-sept. 1945 41% 29% 74% 79%
okt. 1945-juni 1947 14% 23% 35% 44%
na juni 1947 19% 52% 70% 78%
____________________ __________ __________ __________ __________
% behandeld op 30 sept. 1945 10% 24% 28% 11%
____________________ __________ __________ __________ __________
in steekproef 18% 8% 32% 10%
  (n=650) (n=289) (n=1.179) (n=381)

% criminele straffen polcol combinaties milcol combinaties pol+milcol combinaties totaalGa naar voetnoot*
sept. 1944-sept. 1945 53% 77% 94% 68%
okt. 1945-juni 1947 46% 56% 72% 37%
na juni 1947 71% 69% 95% 59%
____________________ __________ __________ __________ __________
% behandeld op 30 sept. 1945 6% 26% 13% 19%
____________________ __________ __________ __________ __________
in steekproef 7% 10% 7% 100%
  (n=248) (n=365) (n=260) (n=3.643)

[pagina 247]
[p. 247]
lijke uitspraken. Eerder in het boek schreven we dat het aantal verstekvonnissen in het begin en op het einde van de repressie veel hoger lag dan in de periode daartussen. Wij weten ook dat vonnissen die in afwezigheid van de beklaagde geveld werden over het algemeen een strenge sanctie uitlokten. Ligt daar de verklaring voor de variatie in de strafmaat? Om het antwoord op die vraag te vinden voeren we een eenvoudig maneuver uit: we neutraliseren de invloed van de verstekvonnissen door alleen te kijken naar de vonnissen die op tegenspraak zijn beslecht, en naar de arresten. Dat doen we aan de hand van de volle lijn in grafiek 4. Deze curve wijkt nauwelijks af van wat in grafiek 3 te zien was. Hier valt wel op hoe gelijkmatig de straftoemeting was toen de militaire rechtbanken op volle toeren draaiden. Tussen eind september 1945 en eind 1947 onderging het aandeel van de criminele straffen bijna geen wijzigingen: het lag tussen de 29% en de 39%. Grafiek 4 bevat ook de evolutie van de verstekvonnissen. Zelfs hier is er eerst een dalende, dan een stijgende beweging. De conclusie is duidelijk: de ontwikkelingen in de straftoemeting zijn zeker niet integraal toe te schrijven aan het veranderend gewicht van de verstekzaken. Rest de vraag naar het effect van de uitspraken waarvan de beslissing in een krijgshof genomen werd. Net als bij de verstekprocedure stijgt de strafmaat in dat geval ver boven het gemiddelde uit. Wijzigingen in het aandeel van de beroepszaken moeten bij-

illustratie

[pagina 248]
[p. 248]

gevolg voelbaar geweest zijn in de evolutie van de bestraffing. Nu biedt deze gedachtegang absoluut geen verklaring voor de dalende trend die de strafmaat in 1945 kenmerkt: al in hoofdstuk 2 van deel 3 is aangetoond dat het aandeel van de arresten tussen oktober 1944 en juni 1947 volkomen ongewijzigd is gebleven. De hypothese is wél bruikbaar voor het onderzoek van de stijgende strafmaat in de derde periode: vanaf juli 1947 leveren de arresten tussen de 50% en de 70% van alle rechterlijke uitspraken en dat zal zeer zeker het strafmaatcijfer naar omhoog geduwd hebben. Daarmee is alvast enige uitleg geleverd voor de opwaartse gang van de straftoemeting in de laatste fase van de repressie.

Laten we de redenering nu even stilleggen en een tussentijdse balans opmaken. Dat de rechters na juni 1947 zwaardere sancties opleggen is te begrijpen: die knik in de curve heeft te maken met het toegenomen gewicht van de beroeps- en verstekzaken. Veel problematischer is wat in de loop van 1945 is gebeurd. De scherpe daling die de strafmaat dan ondergaat is nog niet opgehelderd.

Nu is er in principe een heel eenvoudige verklaring te bedenken: de straffen lagen aanvankelijk zo hoog omdat er een voorafname is geweest van de ernstige gevallen, vanaf de zomer van 1945 zijn dan de lichtere zaken voorgekomen. Met die stelling blijven we in de sfeer van een strikt-juridische argumentatie, want het is toch volkomen normaal dat de strafmaat daalt als de kleine zondaars aan de beurt zijn. Het probleem met die hypothese is echter dat zij zo onwaarschijnlijk is. Een conclusie van hoofdstuk 2 van deel 3 was juist dat de meer ernstige zaken niet in het begin, maar pas vanaf eind september 1945 in groten getale op de agenda van de krijgsraden zijn gekomen.Ga naar voetnoot5 Die bevinding maakt de daling in de strafmaat dus nog een stuk raadselachtiger. Trouwens, tabel 3.26 heeft ons pas geleerd dat de rechters hun vonnisgedrag ten aanzien van alle delictsoorten gemilderd hebben.

Er blijft maar één enkele uitleg over: de rechters hebben de strafmaat in de loop van 1945 bewust naar beneden geduwd. Wat heeft hen daartoe bewogen? Er was de invloed van de krijgshoven. Het beroep op een hogere rechtsinstantie leidde in 4 op de 10 gevallen tot strafvermindering en slechts zeer zelden tot strafverhoging.Ga naar voetnoot6 Dat zal de rechters in de krijgsraden ongetwijfeld tot een aanpassing van hun vonnisgedrag hebben aangezet. Belangrijk ook was de toename van de informatie: het inzicht in het verschijnsel van de collaboratie steeg, men zag beter het onderscheid tussen zware en

[pagina 249]
[p. 249]

lichte gevallen en dat zal men wel in de strafmaat tot uiting hebben willen brengen. De omzendbrieven waarin auditeur-generaal Ganshof zijn auditeurs ‘tarieven’ voor de verschillende vormen van militaire collaboratie voorstelde zijn daarvan de krachtige getuigen. Een van de opvolgers van Ganshof, Gilissen, schreef daarover in 1984: ‘L'information générale des magistrats était souvent nettement insuffisante. Ce n'est qu'à fur et à mesure du dépouillement des documents saisis, par exemple au siège des partis de collaboration ou de certaines institutions bancaires, qu'une documentation de caractère général put être mise à la disposition des magistrats instructeurs. Les mêmes constatations doivent être faites pour les membres civils et militaires des Conseils de guerre.’Ga naar voetnoot7 Geleidelijk ook moet het besef gekomen zijn dat het automatisch opleggen van hoge straffen aanzienlijke rechtsongelijkheid voortbracht: de rechter die lichte vergrijpen met zeer zware sancties bedacht ontnam zichzelf de mogelijkheid om later de grote collaborateurs naar verhouding nog strenger te straffen. Een vierde factor is al in deel 2 beschreven: vanaf het najaar van 1945 hebben de politici de rechters de mogelijkheid gegeven om afstand te nemen van de stroeve en strenge wetgeving die tijdens de oorlog was ontstaan. Ook dat heeft de strafmaat gedrukt. Maar het meest ingrijpend was het proces van bezinning dat in de loop van 1945 de militaire tribunalen binnendrong. Parketmagistraten en rechters hebben in de eerste maanden na de bevrijding gehandeld ‘sous l'empire de la passion’.Ga naar voetnoot8 Een wetenschappelijk bewijs daarvan leveren kunnen wij niet. Er zijn geen betrouwbare rechtbankverslagen en een historische reconstructie van wat er in de justitiepaleizen is gebeurd zal altijd wel een hachelijke onderneming blijven. Laten we zeggen dat het om een hypothese gaat, maar dan een die rust op vele signalen: gesprekken met mensen die begin 1945 als substituut of als advocaat de repressie van dichtbij hebben meegemaakt, geschriften van magistraten en juristen, uitspraken van leidinggevende politici.Ga naar voetnoot9 Soms ontsprong de passie bij de rechters zelf, meestal viel zij langs de weg van de schrijvende pers of van politieke druk of van pure chantage de rechtszaal binnen. De goden hadden dorst en het lessen ervan heeft maanden geduurd. Halfweg 1945 is in vele krijgsraden het tij aan het keren gegaan. Misschien hebben de gebeurtenissen van mei-juni 1945 de ommekeer wat vertraagd, maar veel invloed kan deze nieuwe emotionele storm niet meer gehad hebben. Dat blijkt uit de evolutie van het aandeel van

[pagina 250]
[p. 250]

de criminele straffen in die maanden: 71% (april), 59% (mei), 58% (juni) en 46% (juli).

De stelling dat krijgsauditeurs en rechters de strafmaat in de loop van 1945 drastisch hebben aangepast, ligt in de lijn van wat tussen 1946 en 1952 tientallen keren in het parlement is gezegd, ook door de ministers van Justitie. Geen enkele partij heeft in die periode het bestaan van een bewuste koerswijziging in het gedrag van parketmagistraten en rechters ontkend. ‘Bij het inzien van de statistieken betreffende de genomen beslissingen, stelt men vast dat voor wanbedrijven van denzelfden aard, zich voordoende in dezelfde omstandigheden, de straffen verschillen, en dit soms in aanzienlijke maat, gaande van de doodstraf tot de opsluiting gedurende drie tot vijf jaar, volgens het tijdstip van de beslissing, of volgens den krijgsraad, zelfs het krijgshof waardoor de straf werd uitgesproken. Het verstoord evenwicht moet worden hersteld,’ zo luidt in oktober 1946 de stelling van de Kamercommissie van Justitie.Ga naar voetnoot10 Eenzelfde gedachte was ook al door Justitieminister Lilar in een radiorede van 16 september 1946 verwoord. In juli 1947 laat de senaatscommissie van Justitie de psc'er Lohest in een verslag noteren: ‘De gelijkheid van de Belgen voor de wet brengt noodzakelijk mede de wezenlijke gelijkheid van de strafsancties voor dezelfde misdaden en misdrijven. Nu, die gelijkheid heeft niet altijd bestaan. In de tijd, vooreerst: het is klaarblijkend dat de eerste veroordelingen ... oneindig strenger geweest zijn dan degene die later uitgesproken werden.’Ga naar voetnoot11 Nu en dan is ook een verband gelegd tussen de ontwikkeling van de strafmaat, in de tijd gezien, en de ongelijke berechting van de grote en de kleine collaborateurs. Zo kan men in juni 1953 in een verslag van de Senaatscommissie van Justitie lezen: ‘Meer dan eens is gezegd, dat de grote schuldigen, die over onuitputtelijke middelen beschikten, er in geslaagd waren hun proces zodanig te rekken, dat het plaats had, toen de volkswoede reeds geluwd was, terwijl de kleine delinquenten, die in de volksmond als “kleine garnaal” bestempeld werden, uitermate strenge straffen opliepen, omdat zij dadelijk waren gevonnist, toen de weerwraakgevoelens, ingevolge een jarenlange onderdrukking tijdens de bezetting, hun hoogtepunt bereikten.’Ga naar voetnoot12 De gedachte dat in het begin te streng werd gevonnist, is trouwens het sleutelgegeven geweest waarop het latere genadebeleid is uitgebouwd. Beide inzichten - het politieke en het wetenschappelijke - vinden bevestiging in een uitspraak van de latere auditeur-generaal, Gilissen: ‘...il est certain qu'au début de la répression, en 1944 et 1945, les peines prononcées furent plus sévères qu'après cette période.’Ga naar voetnoot13

[pagina 251]
[p. 251]

De gevolgen van wat in het eerste halfjaar na de bevrijding is gebeurd zijn gewichtig. Wie het ongeluk had in die periode berecht te worden is aanzienlijk strenger gestraft dan wie later aan de beurt kwam. Dat is een schending van het beginsel van de rechtsgelijkheid. Vermoedelijk heeft de ervaring met deze ontsporing zware schade toegebracht aan het rechtsbewustzijn van een gedeelte van de (getroffen) bevolking. Men moet hierbij ook bedenken dat in het begin veelal jonge mensen zijn veroordeeld, waardoor de letsels lange tijd effect zullen hebben gehad. Soms is de ongelijkheid in de strafrechtelijke behandeling later tenietgedaan door het verlenen van gratie en strafvermindering aan de eerst-berechten. In enkele gevallen was herstel echter niet meer mogelijk. Wij denken hier aan de twintig alleen-maarwapendragers die werden geëxecuteerd. Voor zeventien onder hen had de krijgsraad de doodstraf uitgesproken in de eerste vier maanden na de bevrijding. Het Nieuwsblad van 23 februari 1945 bevat het relaas van de executie van twee van hen: ‘Woensdagmorgen werden de genaamden De Saar Paul en Berghmans Jan, die door den Krijgsraad van Antwerpen ter dood veroordeeld waren, in een der binnenforten terechtgesteld. De Saar was lid van de Vlaamse Wacht*, waarin hij het spoedig tot steunpuntcommandant bracht. Hij trok de wacht op bij opslagplaatsen, bruggen en fabrieken. Hij was steeds gewapend met geladen geweer en bajonet. (...) Berghmans Jan, nam dienst in het “Legioen Vlaanderen” en streed gedurende drie jaren in de rangen van SS-formaties, nabij Leningrad.’ De Saar was 31, Berghmans 29 jaar oud. Laatstgenoemde was al op 3 oktober 1944 ter dood veroordeeld en was daarmee in Vlaanderen de allereerste gevonniste collaborateur. Een paar dagen later kwam volgend bericht: ‘Vrijdag 23 dezer werd in een der binnenforten van Antwerpen de genaamde Laureys Stephan, wonende Italiëlei te Antwerpen, terechtgesteld. Laureys nam vrijwillig dienst in het Vlaamsch Legioen op 1 Augustus 1942 en streed aan het Oostfront, onder meer in de Totenkopfdivision*. Hij werd tweemaal gewond en ging in mei 1944 over naar het Waalsch Legioen* als vertaler en onderrichter. Hij deserteerde op 3 september 1944. Laureys is de zoon van Dr. Laureys, geneesheer in dienst der O.T. en die thans nog in Duitschland vertoeft.’Ga naar voetnoot14 De Antwerpse krijgsraad gaf Laureys op 5 oktober 1944, één maand na zijn desertie, de doodstraf. Het lijdt geen twijfel dat deze wapendragers een half jaar later niet eens een gevangenisstraf van 15 jaar zouden opgelopen hebben. Dat kunnen we afleiden uit de omzendbrieven van Ganshof, die al eerder ter sprake zijn gekomen. Hun dood is bijgevolg de vrucht van het noodlot, niet van de gerechtigheid.

Onze studie laat toe bij benadering de omvang van de ontsporing te schatten. We gaan daarvoor terug naar grafiek 3. De volle lijn in de grafiek

[pagina 252]
[p. 252]

tekent de ontwikkelingen in de strafmaat, de puntjeslijn geeft per kwartaal de relatieve omvang aan van het door de rechtbanken gepresteerde werk. Beide curves kruisen elkaar in september 1945 en in juni 1947 of, met andere woorden, op het einde van de eerste en het begin van de derde episode. De lange periode waarin de strafmaat op haar laagste punt ligt is ook de tijd waarin de meeste collaborateurs (66%, om precies te zijn) voor de rechters verschenen zijn. Dat is in zekere zin een geruststellende bevinding. De slachtoffers van de ontspoorde rechtspraak bevinden zich in het linkerblok van de grafiek: het zijn de mensen die tussen oktober 1944 en juni 1945 gevonnist zijn. Hun exact aantal is niet gemakkelijk te berekenen. In principe gaat het om 14% van de veroordeelden of, in absolute cijfers, ongeveer 8.000 collaborateurs. Maar 1 op 3 van hen is bij verstek veroordeeld en moet dus eigenlijk buiten de berekening gehouden worden. Dat brengt ons tot het getal van 5.400 mannen en vrouwen die zonder enige twijfel anders en vooral strenger zijn behandeld dan hun lotgenoten die later zijn gevonnist.

Gelijkberechtiging is een mooi ideaal en ligt in de kern van wat het rechterlijk korps als zijn interne moraal beschouwt. Maar in de werkelijkheid van elk rechtsgeding is deze droom vaak niet te verwezenlijken. De tijd die tussen twee vonnissen ligt kan in identieke zaken tot verschillende uitspraken leiden, want meningen over wat strafbaar is en wat niet veranderen. Ook het denken over de betekenis van het straffen is voortdurend in beweging. Als deze evolutie de weg van de geleidelijkheid volgt, zal zij door de meeste mensen als legitiem gezien worden. Verschillen in rechterlijke, uitspraken verschijnen dan niet als onrechtvaardig en onbillijk. In de repressie is het echter anders verlopen. De ontwikkeling in de strafmaat is erg bruusk. Het contrast tussen wat voor en na juli 1945 is gebeurd is aanzienlijk. Over de aanwezigheid van grote rechtsongelijkheid valt bijgevolg niet te twijfelen. En er is de zekerheid dat het onevenwicht in de bestraffing een sociaal-economische en politieke dimensie heeft gehad. Wie in de hiërarchie van de collaboratie hooggeplaatst was kon met de steun van de bezetter naar Duitsland uitwijken en een aanhouding uitstellen. Wie over geld beschikte kon met de hulp van advocaten de gang van zijn dossier vertragen. Wie een van deze twee vluchtroutes kon inslaan kwam voor de rechter wanneer het klimaat al gemilderd was. De repressie als wraakoefening heeft bijgevolg vooral de kleine collaborateurs getroffen.

2. De ene krijgsraad is de andere niet

Niet alleen de tijd veroorzaakt variatie in rechterlijke uitspraken. Vonnissen die gelijktijdig geveld worden kunnen, hoewel zij op identieke zaken slaan, toch sterk van elkaar afwijken omdat zij in verschillende rechtbanken zijn

[pagina 253]
[p. 253]

ontstaan. Die verscheidenheid is ook in de berechting van de collaborateurs te vinden.

In de eenentwintig krijgsraden van de repressie is verschillend gevonnist. Het aandeel van de criminele straffen loopt van 29% in Ieper, 34% in Gent en 36% in Kortrijk tot 65% in Leuven en Doornik en 68% in Bergen. Er zijn voor deze diversiteit vele oorzaken - juridische en extra-juridische - te bedenken.

Er zijn de delictgebonden factoren. Zo kan de aard van de collaboratie in een bepaalde regio in principe verantwoordelijk zijn voor de hoogte van de strafmaat. In een streek waarin politieke collaboratie alle andere vormen van incivisme overschaduwde zullen de opgelegde sancties aan de lage kant geweest zijn. Dat misdrijf is meestal met correctionele straffen bedacht.

Op de strafmaat werkten ook procesgebonden invloeden in: de hoeveelheid verstekvonnissen in een rechtsgebied en het aantal zaken dat voor de zomer van 1945 is beslecht zijn van belang. Hoe meer verstekdossiers, hoe hoger de strafmaat zal liggen. Hoe meer collaborateurs kort na de bevrijding zijn berecht, hoe groter het aandeel van de criminele straffen zal zijn.

Het gedrag van de honderden parketmagistraten en zetelende rechters kon grote verschillen vertonen. Bij de krijgsauditeurs en hun substituten liepen de opvattingen over wat er met de tienduizenden verdachten diende te gebeuren zeker niet parallel. Het auditoraat-generaal probeerde wel, via de wekelijkse vergaderingen met de auditeurs en langs de weg van de talrijke circulaires, tot een zo groot mogelijke uniformiteit in het optreden van het parket te komen. Magistraten van het auditoraat-generaal reisden geregeld naar de lokale parketten om hun visie op vervolging en bestraffing bij de auditeurs en de substituten te bepleiten. Maar uit de inhoud van de omzendbrieven valt op te maken dat succes geregeld uitbleef. Dat is ook de meningvan Gilissen, een bevoorrecht getuige: ‘Malgré l'excellence des chefs d'auditorat (...), malgré les qualités de dévouement et d'intelligence des substituts, malgré la surveillance et le contrôle des premiers substituts, il y eut des différences d'un cabinet à l'autre. N'oublions pas que les magistrats durent travailler dans la hâte, dans une atmosphère dominée par la masse de dossiers, par les pressions politiques, par les critiques de la presse.’ En hoe jonger de mensen van het parket, hoe gevoeliger zij waren voor al deze invloeden.Ga naar voetnoot15 Ook bij de vonnissende rechters waren er verschillen in houding en gedrag. Hoe stonden zij, bijvoorbeeld, tegenover het vnv of Rex? Wat waren hun ervaringen met de bezetter?

Veel van deze factoren liggen buiten het bereik van onze studie. Wij zullen ons moeten beperken tot een onderzoek van enkele elementen. Ook een analyse op krijgsraadniveau is niet mogelijk. Dat is spijtig want precies op

[pagina 254]
[p. 254]

dat vlak deden zich de grootste verschillen in strafmaat voor. Onderzoekstechnisch zijn er met de krijgsraden echter twee problemen. Voor sommige onder hen is het aantal gevallen in onze steekproef veel te klein om tot verantwoorde berekeningen te komen. Maar de grootste moeilijkheid ligt in het feit dat 25% van alle uitspraken op het niveau van de krijgshoven is geveld.Ga naar voetnoot16 Opname van die zaken in het bestand van de krijgsraden vervormt het beeld van wat in eerste aanleg is gebeurd, want eigenlijk zijn de lokale rechters niet verantwoordelijk voor deze beslissingen. Verwijdering van de arresten uit de analyse van de krijgsraden is ook niet aan te raden. In dat geval verdwijnt een bepaald type van collaboratie uit het onderzoek: het zijn vooral de meer ernstige gevallen die na een uitspraak in de krijgsraad naar een krijgshof zijn gegaan. Daarom is hier de voorkeur gegeven aan een analyse van de verschillen in strafmaat zoals ze op het niveau van de krijgshofgebieden te voorschijn komen. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat alle rechterlijke uitspraken van de krijgsraden van Brugge, Kortrijk, Ieper en Gent en alle arresten van het Gentse krijgshof bijeengezet worden.Ga naar voetnoot17 Daarmee, vallen de hierboven aangegeven problemen weg. Voor zo'n groepering is er nog een ander argument: men mag; aannemen dat vanuit een krijgshof gelijklopende signalen naar de rechters uit die sector gegaan zullen zijn. Ganshof signaleert trouwens dat ‘...pour assurer une plus grande unité de jurisprudence il a paru avantageux de confier à un même chef de Parquet la responsabilité de plusieurs auditorats militaires; c'est ainsi qu'un même magistrat dirige les Parquets militaires de Gand et d'Ypres...’Ga naar voetnoot18

Bijna de helft van de veroordeelde collaborateurs heeft een straf van minstens vijf jaar opsluiting gekregen. Er zijn op dat punt echter nogal wat regionale verschillen. Tabel 3.27 bevat de exacte cijfers. Het aandeel van de criminele straffen varieert van 36% in het krijgshofgebied Gent tot 55% in de zone Antwerpen en in de Franstalige sector van het gebied dat onder het krijgshof van Brussel ressorteert. Daartussen liggen de vonnissen en arresten van Luik-Frans (43%), Luik-Nederlands (50%) en Brussel-Nederlands (50%). Voor Vlaanderen rijst de vraag waarom de straftoemeting in Gent en Antwerpen zo verschillend is. Aan de andere kant van de taalgrens is het de afstand tussen Luik-Frans en Brussel-Frans die om een verklaring vraagt.

[pagina 255]
[p. 255]

Tabel 3.27 Strafmaat naar krijgshofgebied % criminele straffen

krijgshofgebied polcol verklikking milcol pol+milcol
Gent 9% 19% 34% 37%
Luik-Nederlands 10% 20% 83% 92%
Brussel-Nederlands 32% 13% 46% 72%
Antwerpen 23% 36% 54% 64%
         
Luik-Frans 23% 27% 50% 34%
Brussel-Frans 21% 34% 59% 55%
____________________ _____ _____ _____ _____
totaal % 18% 27% 49% 55%
criminele straffen        

krijgshofgebied polcol combinaties milcol combinaties pol+milcol combinaties totaalGa naar voetnoot*
Gent 36% 47% 77% 36%
Luik-Nederlands 42% 85% 93% 50%
Brussel-Nederlands 56% 68% 87% 50%
Antwerpen 59% 69% 81% 55%
         
Luik-Frans 61% 71% 74% 43%
Brussel-Frans 57% 80% 88% 55%
____________________ _____ _____ _____ _____
totaal % 53% 63% 82% 47%
criminele straffen        

[pagina 256]
[p. 256]

Uiteraard mag het eerst gedacht worden aan een delictgebonden factor: de aard van de collaboratie in de betrokken regio's. Misschien was de hulp aan de bezetter in Oost- en West-Vlaanderen van een minder ernstige soort dan in het Antwerpse. Om dat te controleren keken we naar het collectief aandeel, in elk van de gebieden, van de vier delicttypes die met de zwaarste straffen zijn bedacht.Ga naar voetnoot19 In de hele groep gaat het om één derde van alle veroordeelden. In Antwerpen klimt dit cijfer tot 45%, in Luik-Frans daalt het tot 29%. Daarmee is wellicht enige opheldering bekomen voor de hoge strafmaat in het krijgshofgebied Antwerpen en voor de lage strafmaat in de regio Luik-Frans. Maar de overige cijfers lopen in een heel andere richting. In de sector Gent, met zijn bijzonder lage strafmaat, ligt het aandeel van de zwaarste delictsoorten boven het landsgemiddelde: het bedraagt 39%. In Brussel-Frans doet zich het omgekeerde voor: veel criminele straffen terwijl slechts 28% van de vonnissen en arresten op een ernstige vorm van collaboratie betrekking hebben.

Tabel 3.27 doet de verwarring nog toenemen. Wie elke delictcategorie afzonderlijk bekijkt zal zien dat Gent telkens zeer laag scoort en dat de strafmaat in het Antwerpse en in Brussel-Frans in zes van de zeven gevallen boven het gemiddelde uitsteekt. Hier zijn dus, ongeacht de aard van de collaboratie, respectievelijk weinig en veel criminele straffen uitgedeeld. Wat het probleem nog ingewikkelder maakt is de vaststelling dat sommige krijgshofgebieden qua strafmaat soms zeer hoog, soms zeer laag liggen. Dat is zo in Luik-Nederlands: daar zijn voor de delictsoorten waarin wapendracht voorkomt absolute piekcijfers aan te treffen, terwijl men voor de overige misdrijven in het andere uiterste terechtkomt. Ook in Luik-Frans ontbreekt op dat punt uniformiteit in het rechterlijk gedrag. Een uitleg hiervoor hebben wij niet.

Eén zaak is duidelijk: de aard van de collaboratie levert geen sluitende verklaring voor de regionale variatie in de strafmaat. Een tweede factor waarvan de invloed te meten is heeft te maken met de procesformule. Zo zou het kunnen dat de variatie in de strafmaat gedeeltelijk op rekening te schrijven is van verschillen in de aanwezigheid van verstekvonnissen. De controle van dit element levert echter een negatief resultaat op: er is bij vergelijking van de zes gebieden nauwelijks differentiatie in het aandeel van de verstekdossiers waar te nemen.

In het begin van dit hoofdstuk schreven we dat de rechtbanken in de eerste maanden na de bevrijding bijzonder streng zijn opgetreden. Deze belangwekkende bevinding levert ook een mogelijke verklaring op voor de regionale verschillen in de strafmaat. Misschien is in sommige zones de be-

[pagina 257]
[p. 257]

rechting van de collaborateurs snel gestart zodat daar meer mensen een zware straf hebben opgelopen. Deze hypothese wordt in ons onderzoek deels bevestigd, deels ontkend. Het is zo dat in het Antwerpse tussen oktober 1944 en april 1945 meer uitspraken zijn gevallen dan in het krijgshofgebied van Gent: 20% tegenover 15%. Maar er rijzen twijfels zodra men naar de andere zones kijkt. Er is qua tempo van berechting weinig verschil te bespeuren tussen Gent (15%), Brussel-Nederlands (13%), Brussel-Frans (14%) en Luik-Frans (13%), terwijl het aandeel van de criminele straffen hier varieert van 36% over 43% naar 55%.

In de redenering is nu een kruispunt van wegen bereikt. Van tal van juridische factoren weten we nu dat hun invloed ofwel onbestaande ofwel beperkt is. Daarmee komt een wel erg belangwekkende conclusie in zicht: de regionale variatie in de strafmaat is veroorzaakt door elementen waarvan de oorsprong zich buiten het juridisch kader bevindt. Het mens- en maatschappijbeeld van de rechters is er één van. Dat is het wat Gilissen op het oog heeft als hij schrijft: ‘Les variations dans les poursuites et dans les peines tiennent davantage aux situations locales, ainsi qu'à l'individualisme des magistrats du siège (2 civils et 3 militaires) et du parquet.’Ga naar voetnoot20 Het politiek klimaat in een regio is een ander voorbeeld.

Als die vaststelling correct is, dan is een nieuwe bron van rechtsongelijkheid opgespoord: de bestraffing was niet alleen afhankelijk van het antwoord op de schuldvraag, maar ook van de plaats waar over schuld en boete geoordeeld werd. Concreet: de prijs die een collaborateur voor zijn oorlogsgedrag betaalde lag veel hoger in Turnhout of Bergen dan in Ieper of Luik. Maar zo eenvoudig is het allemaal niet. De straftoemeting was een laatste stap in een lang proces. Daaraan gingen andere beslissingen vooraf: over het al of niet aanvaarden en onderzoeken van een klacht tegen een van Duitsgezindheid beschuldigde Belg, over het al of niet vervolgen van een verdachte, over het al of niet versassen van een dossier naar de burgerlijke epuratie. Wat de militaire rechters ter beoordeling werd aangeboden was het eindprodukt van de schifting die in elk vervolgingsbeleid besloten ligt. In een regio waarin de krijgsauditeurs zeer selectief tewerk zijn gegaan bleven alleen de min of meer ernstige dossiers over. Vele kleine zondaars zijn dan niet verontrust en gingen vrijuit of werden, in het slechtste geval, naar de burgerlijke epuratie verwezen. Maar uiteraard ligt de strafmaat van de krijgsraden in die regio dan aan de hoge kant, aangezien zij minder lichte zaken te behandelen kregen. Het omgekeerde is evengoed mogelijk: een streng vervolgingsbeleid, een ruime aanvoer van betichten - kleine én grote vissen - voor de rechters en dus een lagere strafmaat. Dat zou de toestand in Oost- en West-Vlaanderen kunnen geweest zijn. Hoe moet men in deze si-

[pagina 258]
[p. 258]

tuatie het gedrag van de vonnissende rechters dan noemen: mild of streng?

Met de gegevens uit ons onderzoek is toetsing van deze hypothesen niet mogelijk. Wij hebben alleen zicht op wat er in de rechtbanken zelf is gebeurd. Maar Gilissens publikatie uit 1951 biedt een uitweg: hij geeft ook cijfers over het vervolgingsbeleid.Ga naar voetnoot21 Daaruit blijkt dat over het hele land genomen slechts een minderheid (namelijk 17%) van de klachtendossiers in een verschijning voor de krijgsraden is uitgelopen. In meer dan 80% van de gevallen is de zaak zonder gevolg geklasseerd of is een buitenvervolgingstelling uitgesproken. Regionaal zijnde vervolgingscijfers: 14% (krijgsraad Brussel), 15% (krijgshofgebied Gent), 15% (Luik-Frans, met uitzondering van de Oostkantons), 18% (voor de krijgsraden van Bergen, Charleroi, Doornik en Nijvel), 20%(voor het gebied Antwerpen), 23% (voor de krijgsraden van Mechelen en Leuven), 25% (Hasselt en Tongeren).Ga naar voetnoot22 Er zijn wel degelijk verschillen. Maar uit de confrontatie van Gilissens gegevens en onze cijfers over de strafmaat springt één element naar voren: er is geen rechtlijnig verband tussen de aard van het vervolgingsbeleid en de straftoemeting. Kijk naar Gent en Luik-Frans: weinig vervolgingen en niettemin een lage strafmaat. Zie de situatie in Mechelen, Leuven, Hasselt en Tongeren: er is daar op grotere schaal vervolgd en toch ligt de strafmaat er boven het nationaal gemiddelde. Dat brengt ons uiteindelijk toch tot de conclusie dat er in de krijgshofgebieden Gent en Luik-Frans anders en milder met de collaborateurs is omgegaan dan elders in het land.Ga naar voetnoot23 Er is bij Gilissen trouwens nog een gegeven dat deze bevinding bevestigt: in Gent en Luik-Frans ligt ook het aantal vrijspraken een stuk boven het landsgemiddelde.Ga naar voetnoot24

voetnoot1
Deze cijfers, verzameld op basis van onze steekproefanalyse, wijken enigzins af van de gegevens die Gilissen in 1951 heeft gepubliceerd. Bij ons ligt het aandeel van de criminele straffen hoger dan bij Gilissen. Dat komt omdat in ons onderzoek meer verstekvonnissen zijn opgenomen en dat hierin strengere straffen werden uitgesproken.
voetnoot2
In de uitspraken die bij het hof van cassatie passeerden bedraagt het aandeel van de criminele straffen 83%.

voetnoot3
De datum waarop een rechterlijke beslissing in de grafiek is opgenomen is deze van de uitspraak van de krijgsraad als niet in beroep is gegaan, deze van het arrest als een zaak in beroep is behandeld.
voetnoot4
De opdeling van de straffen in twee groepen (correctioneel en crimineel) verwijdert uiteraard heel wat nuances uit het beeld. De straftoemeting met haar talrijke schakeringen, gaande van geldboetes over vrijheidsstraffen van drie jaar tot de doodstraf, wordt herleid tot een digitale operatie: meer of minder dan vijf jaar opsluiting. Toch heeft deze opdeling ook in de kwestie van de repressie grote juridische relevantie: vanaf 14 juni 1948, met de invoering van de wet-Struye, was nog alleen aan een criminele straf een automatisch verval van rechten verbonden. Bovendien verandert een meer gedetailleerde analyse niets aan de hier besproken conclusie. Zo vertoont de evolutiecurve van de zwaarste straffen (minstens 20 jaar opsluiting of de doodstraf) precies dezelfde V-vorm: hun aandeel gaat van 34% in de eerste periode over 13% (tussen oktober 1945 en juni 1947) naar 25% in de derde periode.

voetnoot*
Waaronder twee hier niet weergegeven delictsoorten (economische collaboratie, verraad)
voetnoot5
In zijn tweede rapport aan de minister van Justitie, antwoordt auditeur-generaal Ganshof op de kritiek dat ‘...les poursuites s'exercent principalement à l'égard de ce qu'assez sommairement certains appellent les petits.’ Hij schrijft: ‘Nécessairement, les affaires les plus complexes, les plus délicates et les plus graves doivent être l'objet d'enquêtes et d'instructions plus longues et plus difficiles’ (rapport van auditeur-generaal W. Ganshof, nr. 2, 1 juni 1945, p. 2).
voetnoot6
J. Gilissen, 1951, p. 553.
voetnoot7
J. Gilissen, 1984a, p. 320.
voetnoot8
De uitspraak is van psc-kamerlid Lambotte (Parl. Hand., Kamer, 20 april 1948, p. 10).
voetnoot9
Exacte opgave van de bronnen is te vinden in het literatuuroverzicht en in deel 2 van dit boek. Eén enkel citaat, van de latere auditeur-generaal, J. Gilissen: ‘Des facteurs extérieurs, indépendants de l'attitude des individus à juger, influencèrent les juges. A la libération du territoire, par exemple, des faits odieux furent révélés, tels les nombreux assassinats commis par des brigades rexistes et celles du Veiligheidskorps du De Vlag’ (J. Gilissen, 1984a, p. 318).
voetnoot10
Parl. Doc., Kamer, nr. 231, 17 oktober 1946, p. 26 (Verslag-Lambotte).
voetnoot11
Parl. Doc., Senaat, nr. 258, 15 juli 1947, p. 5 (Verslag-Lohest).
voetnoot12
Parl. Doc., Senaat, nr. 359, 17 juni 1953, p. 2 (Verslag-Ancot).
voetnoot13
J. Gilissen, 1984a, p. 318.
voetnoot14
Het Nieuwsblad, 29 februari 1945.

voetnoot15
J. Gilissen, 1984a, pp. 319-320.
voetnoot16
Ter herinnering: wij spreken gemakshalve van de krijgshoven van Gent, Antwerpen, Brussel en Luik terwijl het eigenlijk om verschillende kamers van één enkel krijgshof gaat.
voetnoot17
Er wordt in het onderzoek gewerkt met zes krijgshofgebieden: Gent (Oost- en West-Vlaanderen), Antwerpen (de krijgsraden van Antwerpen en Turnhout), Brussel-Nederlands (de Vlaamse kamers van de Brusselse krijgsraad, de krijgsraden van Leuven en Mechelen), Brussel-Frans (de Franstalige kamers van de Brusselse krijgsraad, de krijgsraden van Nijvel, Doornik, Bergen en Charleroi), Luik-Nederlands (de krijgsraden van Hasselt en Tongeren) en Luik-Frans (de krijgsraden van Luik, Verviers, Namen, Eupen, Malmédy en Aarlen).
voetnoot18
Rapport van auditeur-generaal W. Ganshof, nr. 6, 1 oktober 1946, p. 74.

voetnoot*
Waaronder twee hier niet weergegeven delictsoorten (economische collaboratie, verraad)
voetnoot19
Het gaat om alle delictgroepen waarin de betichting op minstens twee vormen van collaboratie sloeg: politieke én militaire collaboratie of wapendracht én verklikking, bijvoorbeeld.
voetnoot20
J. Gilissen, 1984a, p. 319.
voetnoot21
Een probleem is wel dat Gilissen een uitsplitsing maakt langs provinciale lijnen. Die lopen niet helemaal parallel met de opdeling in krijgshofgebieden.
voetnoot22
J. Gilissen, 1951, pp. 535-537.
voetnoot23
Eigenlijk zou nog een andere fase in de analyse betrokken moeten worden: het ontstaan van de dossiers. Het is mogelijk dat de verschillen in het vervolgingsbeleid te maken hebben met de variatie in het aantal klachten. Gilissens publikatie uit 1951 laat echter zien dat die verscheidenheid bestaat maar niet van aard is om de algemene conclusie op losse schroeven te zetten. In Oost- en West-Vlaanderen is ten aanzien van 5.0% van de bevolking een dossier inzake incivisme opgesteld, in Antwerpen en Turnhout was dat 4.5%. Voor Luik (uitgezonderd de Oostkantons), Namen en Luxemburg ligt het op iets minder dan 4%, voor Brussel precies op 4.0%, voor Henegouwen iets boven de 3% (J. Gilissen, 1951, p. 535).
voetnoot24
J. Gilissen, 1951, p. 558.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 1942

  • 1943

  • 1944

  • 1945

  • 1946

  • 1947

  • 1948

  • 1949

  • 1950

  • 1951

  • 1952