Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

X.
Van den Atlantischen naar den Stillen Oceaan.

De onverwachte uitkomst hadden onze vrienden te danken aan Agostin. Die listige Indiaan was niet gevlucht; hij was hulp gaan halen bij bevriende stammen, wel wetende, dat het einde van den strijd niet twijfelachtig zou zijn, als zij in de ruïne zich alleen moesten verdedigen.

Zoo gehaat zijn de Guatusos bij de andere Indiaansche stammen, dat Agostins oproeping dadelijk gehoor vond en velen met hem gingen. Toch zou die bereidvaardigheid misschien weinig

[pagina 37]
[p. 37]

gebaat hebben, daar deze vreedzame menschen niet geoefend waren in den krijg, indien zij niet door een gelukkig toeval een flinken aanvoerder hadden gekregen.

En dat was niemand anders dan Ramon, die Lavarède tot aan de grenzen van Costa-Rica gebracht had en toen tot de zijnen was teruggekeerd. Hij was met vele anderen van zijn stam op de schildpadvangst uitgegaan langs de kust van de Caribische zee.

Om de staatkundige grenzen, door de nakomelingen van de Spaansche veroveraars getrokken, bekommeren zich de inlanders niet. Zij beschouwen de geheele kuststreek, die bespoeld wordt door de oneindige zee, als hun aller vaderland. En zoo leefden dan nu ook de inlandsche visschers uit Colombia in vrede met die van Costa-Rica en zoo kwam het, dat onder de lieden, die van het booze plan der Guatusos hoorden, ook Ramon uit Columbia was.

Onder het verhaal van Agostin werd het hem spoedig duidelijk, dat La Bareda zijn Fransche vriend Lavarède moest zijn, dien hij op zijne reis van Panama naar Costa-Rica had vergezeld. Onmiddellijk was hij bereid te helpen, en stilzwijgend beschouwden de anderen hem als hun chef en lieten zich door hem aanvoeren, toen zij zagen, hoe moedig en voortvarend hij was en met hoeveel beleid hij te werk ging. Wij weten al, dat zijne onderneming gelukte.

Hoe moordlustig de Guatusos ook zijn, nu kozen ze het hazenpad. Zij vochten alleen, omdat zij er voor betaald waren; zij meenden, dat zij dat geld al zuur genoeg verdiend hadden en groetten Don José, om zoo spoedig mogelijk naar hun land terug te keeren.

Don José ontkwam naar eene kleine havenplaats, vanwaar hij zich op een kustvaartuig naar Colon inscheepte, om aan Bouvreuil te gaan vertellen, hoe de zaken stonden.

Ramon en Agostin waren, zoodra zij den weg vrij zagen, naar de ruïne gesneld. Daar wachtte hen een treurig schouwspel.

Armand lag badende in zijn bloed, met een doodsbleek gezicht, zonder eenig teeken van leven, Miss Aurett nog altijd buiten kennis; Sir Murlyton, die maar heel licht gewond was, trachtte zijne dochter bij te brengen. Hij herkende Ramon en liet toen gaarne toe, dat deze den dokter van zijn stam bij haar bracht.

Zoodra zij haar bewustzijn terug had, was haar eerste woord: ‘Mijnheer Armand?’.... zij waagde de vraag niet uit te spreken, of hij gedood was; zij zag alleen in hare verbeelding, hoe hij dien vreeselijken man van haar had afgehouden.

Haar vader wees zwijgend naar den gewonde.

‘Is u niet gewond, Papa?’

‘O, dat wil niet zeggen, maar onze dappere vriend is helaas....’

‘O Papa, hij is toch niet dood?’ vroeg zij met angst in haar stem.

Nu herkende zij Ramon, die zachtjes Lavarèdes hoofd oplichtte, terwijl de inlandsche geneesheer zijne wonde onderzocht.

‘Gevaarlijk,’ luidde de uitspraak van den dokter, ‘vooral als het wapen vergiftigd was.’

Miss Aurett uitte bij het hooren van die woorden een zoo smartelijken kreet, dat het haar vader door de ziel ging.

Ook de dokter was er door getroffen. Hij nam uit zijn lederen zak eenige gedroogde kruiden, die hij tot poeder wreef en toen in water oploste. Met dit vocht wiesch hij de randen van de wond. Onafgebroken hield hij zijne oogen op de bevochtigde plaatsen gericht en onderwijl stond op zijn gelaat eerst angst, toen een rustig wachten en eindelijk tevredenheid te lezen.

‘Wees gerust,’ zei hij tot Ramon, ‘de jonge dame behoeft niet bevreesd te zijn, het wapen was niet vergiftig.’

Aurett slaakte een zucht van verlichting.

‘Maar diep is de wond,’ ging de dokter voort, ‘en het leven van dezen jongen man is in gevaar.’

‘Al dat bloedverlies is zeker een slecht teeken?’

‘Neen, het is zelfs heel gelukkig, anders zou hij stellig al dood zijn. Ik zie daar een stroomend water, daar wil ik de wond uitwasschen. De beide inlanders namen den bewusteloozen Lavarède op en plaatsten hem, zooals de dokter het aanwees, d.w.z. met den rechter schouder vlak in de strooming, zoodat door den natuurlijken val het frissche heldere bronwater de wond uitspoelde.

Toen maakte de geneesheer uit plantensappen een samentrekkend, antiseptisch vocht gereed, een middel, dat de natuur de in het wild levende volken heeft doen vinden. De arme Lavarède bleef onder dit alles bewusteloos. De heer Murlyton goot hem van tijd tot tijd wat tafia in en bemerkte tot zijne groote vreugde eindelijk een flauwen hartslag.

Miss Aurett herhaalde halfluid, wat de dokter gezegd had: ‘zeer zwaar gewond!’ en zij voegde er aan toe: ‘voor mij, alweer voor mij.’

Zij konden daar echter niet blijven en moesten Lavarède zien te transporteeren naar een geschikter verblijf, waar hij behoorlijk zou kunnen verpleegd worden.

Ramon en Agostin, Sir Murlyton en Aurett overlegden te zamen, wat ze zouden doen. Het verband, dat de geneesheer had aangelegd, was voorloopig voldoende en desnoods zouden zij het kunnen vernieuwen; maar zij moesten met Lavarède naar de naaste stad in Columbia trachten te komen. Dat was Colon, de havenplaats, aan den Atlantischen Oceaan. Daar zouden ze goede hulp kunnen krijgen en de voor den zieke zoo noodige rust. Een vervoermiddel, waarmee ze hem zonder schokken konden overbrengen, was nu het eene noodige, want als de wond weer openging, zou het zijn dood zijn. Lang wachten en bedenken mochten ze echter niet, want zij konden vermoeden, dat de zieke zou gaan ijlen, en misschien zou hij ook wondkoorts krijgen. Er was dus geen tijd te verliezen. Agostin maakte vlug een soort draagstoel van stevige takken en van een doek, dien hij anders om het lijf droeg, en die werd aan het zadel van den ezel Matagna vastgemaakt. De gewonde werd er voorzichtig opgelegd en zoo, gesteund door zijne vrienden, werd hij naar de kust vervoerd. De streek was

[pagina 38]
[p. 38]

eenzaam, en ongehinderd bereikten zij het strand.

In het platboomde schuitje, dat aan Ramons visscherboot was vastgehaakt, werd de zieke op de dekkleeden van de muilezels zoo gemakkelijk mogelijk neergevlijd. Hij lag gedurende de geheele reis bewusteloos, slechts flauw ademhalende. Ramon hield zoo dicht mogelijk langs de kust en trof in de baai van Admirante gelukkig een kalme zee, zoodat de reis, die zes dagen duurde, over het geheel voorspoedig was.

Even had Lavarède de oogen geopend, maar zooals de inlandsche geleerde voorspeld had, sloot hij ze onmiddellijk weder. Zijne vrienden wisten, dat hij leefde, durfden echter nauwelijks hopen op zijn behoud.

Zonder dat hij er iets van merkte, werd hij te Colon naar het Isthmushotel gedragen, waar twee maanden vroeger de familie Murlyton hare kamers had gehad.

‘Zooveel vermoeienis en energie!’ dacht Miss Aurett, ‘zonder dat het hem iets verder heeft gebracht. Om mij uit de macht van Don José te redden, heeft hij zich opgeofferd en zijn tijd verloren. En nu ligt hij zoo zwaar ziek, omdat hij mij heeft willen beschermen. Arme Lavarède!’

De heer Murlyton had geen oogenblik geaarzeld om alle kosten der verpleging voor zijne rekening te nemen. Het ontbrak den zieke aan niets, de knapste chirurgijn werd ontboden en niets gespaard, wat zijne genezing kon verhaasten. Ook voor de vernieuwing van zijne garderobe zorgde de in alles zoo stipt eerlijke Engelschman.

Maar in Miss Auretts hoofdje ging nog heel wat anders om. Zij vond, dat zij en haar vader jegens Lavarède nog een anderen plicht hadden, nl. om hem den verloren tijd te doen inhalen. Op zekeren morgen zeide zij tot haar vader:

‘Papa, als wij het geluk hebben, dat Mijnheer Armand beter wordt, dan zijn zijne vooruitzichten toch weg.’

‘Hoezoo?’

‘Wel, omdat er nu al zooveel maanden om zijn van het jaar, dat het testament hem voor zijne reis heeft toegestaan, en daardoor verliest hij misschien zijne aanspraak op de erfenis.’

‘Ja meisje, dat zijn de kwade kansen van zijne wel wat dwaze onderneming.’

‘Maar, dat hij zoo edelmoedig zijn tijd voor onze hulp heeft over gahad en om mij te beschermen zijn leven in gevaar heeft gebracht, dat rekent u toch niet tot de kwade kansen, waarmee wij geen rekening hebben te houden?’

‘Maar mijn kind, toon ik dan geen waardeering voor de toewijding van dien jongen man? Wat kan ik nog meer voor hem doen? wordt hij niet verpleegd, zooals ik het u zou laten doen, als gij ziek waart?’

‘O ja, Papa, maar wij hebben toch nog eene andere verplichting.’

‘Wat wilt ge eigenlijk van mij? Zeg het maar ronduit, ge weet, dat ge veel van mij gedaan kunt krijgen, maar nu kan ik toch heusch niet raden, wat ge meent.’

‘Wel Papa, dat is toch nog al eenvoudig, om mijnentwil heeft hij zooveel tijd in Middel-Amerika zoek gebracht en het kan nog weken duren, eer hij weer op krachten is, nu moest u zorgen, dat hij zonder ongemak te San Francisco komt.’

‘Van hier naar San Francisco?’

‘Ja Papa, het kan heel gemakkelijk; niet over land natuurlijk, maar over zee. Dezer dagen vertrekt van Panama de stoomboot Alasko. De overtocht duurt veertien dagen ongeveer. Ik heb met den Engelschen dokter hier in het hotel gesproken en die ziet in eene zeereis geen bezwaar, hij denkt, dat die den zieke eer goed zal doen, als hij verder goed verpleegd wordt. En daar zal ik aan boord natuurlijk wel voor zorgen. Nu is de heer Lavarède nog te zwak, om te weten, wat er met hem gebeurt; zonder er over te praten, kunt u hem nu laten overbrengen, later zou hij er zich misschien tegen verzetten. Doe het Papa, ik zal er u o zoo dankbaar voor zijn.’

‘'t Is wel wat overdreven,’ zei Sir Murlyton, ‘maar ik beloof je, dat ik voor drie passage wil nemen op de boot. Maar hoe krijgen wij hem naar Panama? hij moet toch eerst vervoerd worden naar de andere zijde van de landengte, eer wij hem kunnen inschepen.’

‘Hoe lief van u, Papa, dat u het goed vindt!’ riep Aurett en kuste haar vader hartelijk. ‘Het vervoer van hier zal zoo moeielijk niet zijn, ik heb met den heer Gérolans gesproken, u weet wel, die kennis van Lavarède, die ons de werken voor het kanaal heeft laten zien. Wij krijgen een waggon in den trein van Colon naar Panama. Lavarède wordt met matras en al er in gedragen en komt zoo ook gemakkelijk op de boot. De chirurgijn zegt, dat de zieke door het vervoer misschien wel wat koorts kan krijgen, maar dat de zeelucht zooveel goed zal doen. Hij denkt, dat, als de krachten bijkomen, Lavarède spoedig genezen zal. Het is een goed werk,- Papa, dat u aan hem doet.’

De heer Murlyton zag met genoegen, dat zijne dochter zoo behulpzaam en zoo praktisch was. Hij vond alles goed en den volgenden dag brachten Gérolans en Ramon met de noodige voorzorg den zieke naar den trein.

Bij het verlaten van het hotel werd Miss Aurett aangesproken door Bouvreuil.

‘Hoe gaat het met uw vriend, Juffrouw Murlyton? Ik heb niet zelf durven komen om naar hem te informeeren, maar ik weet uit de tweede hand, hoe uw Papa hem laat verplegen.’

‘Papa vindt dit niet meer dan zijn plicht, daar de heer Lavarède ons uit moeielijkheden heeft gered, waarin wij, misschien ook mee door uw toedoen waren gekomen, Mijnheer Bouvreuil.’

‘Hoe kunt u zoo iets denken? ik ben sedert eene maand hier, nadat de President’, dit zeide hij spotachtig, ‘mij uit zijn land heeft gejaagd. Maar ik mag u feliciteeren met zijne beterschap, want ik hoor, dat hij het hotel heeft kunnen verlaten.’

Aurett begreep instinktmatig, dat zij Bouvreuil liever niet aangaande haar plan moest inlichten.

Zoo onbevangen mogelijk, antwoordde zij, waarheid met list vereenigende: ‘Mijnheer La-

[pagina 39]
[p. 39]

varède is volstrekt niet beter, integendeel; de moeraslucht hier heeft hem veel kwaad gedaan, wij brengen hem nu dieper landwaarts in naar een hoog gelegen dorp in de Cordillera, waar hij, naar wij hopen, spoediger gezond zal worden dan in dit warm vochtige klimaat.’

En met een korten groet nam zij afscheid en liep naar den trein, waar haar vader haar wachtte.

Bouvreuil was een weinig verbluft blijven staan. Nauwelijks had Miss Aurett hem den rug toegekeerd, of Don José voegde zich bij hem.

‘Nu, heb ik niet goed voor uwe belangen gezorgd? Het zal nog lang duren, eer uw mooie Franschman weer vlug en vroolijk overal heen zal kunnen gaan. Ik ben er kaal afgekomen, maar uwe duizend piasters zijn niet te vergeefs uitgegeven.’

‘Ja maar, ik vertrouw die Engelsche niet, ze is heusch in staat, om hem de reis om de wereld toch te laten doen, al is hij gewond.’

‘Dat is niet te denken. Een half dooden man overal heen te sleepen! zij zou hem moeten vervoeren als een stuk vrachtgoed.’

‘O, maar hij is taai, hij komt er wel van op. En, laat mij het maar ronduit zeggen, nu hij mij zooveel geld heeft gekost en ik er zooveel moeite voor heb gehad, nu wil ik ook, dat hij mijn schoonzoon zal worden, zooals Penelope het wenscht. Het staat bij mij vast, dat dit zal gebeuren, ik geef het niet op.’

De slimme Don José zag alweer eene kans om aan geld te komen en zulk eene gelegenheid liet hij nooit ongebruikt voorbijgaan.

‘Maar niets is immers gemakkelijker dan dat wij in den eersten trein den besten gaan zitten en informeeren, waar zij uitgestapt zijn. Een zieke, die op een matras vervoerd wordt, is licht opgemerkt door den een of ander.’

Zij moesten nog een paar uur wachten, eer er een personentrein ging. Maar of ze onderweg al aan alle dicht bij het gebergte gelegen stations navraagden, niemand had den gewonde uit den trein zien dragen. Aan een van de halten zagen ze Gérolans en Ramon, die van Panama terugkeerden. Ook deze werden ondervraagd.

‘'t Zijn vijanden van onzen vriend,’ zeide Ramon zachtjes, ‘laat mij maar begaan.’

En nu wees hij een verkeerden weg. Zij waren aan den kant van de Stille Zuidzee het gebergte ingegaan, zeide hij, maar hij kende den naam van het dorpje niet, waar zij den zieke naar toe hadden laten dragen.

Dat was genoeg om hen een dag te doen verliezen in vruchtelooze nasporingen, en meer was niet noodig, want toen zij den 18den Juli, twee dagen na hun vertrek van Colon te Panama kwamen, konden ze juist nog op de reede de Alaska het anker zien lichten en de blonde Engelsche op het dek zien staan. Geen mogelijkheid om de stoomboot nog in te halen; slechts driemaal per maand vertrekt er van Panama eene boot naar San Francisco.

Vloeken en schelden geen gebrek. Maar wat hielp dat? Ze waren bedrogen uitgekomen, daar was niets meer aan te doen.

Hun schreeuwen en tieren trok de aandacht van een Jood, die op de kade heen en weer liep. Als menschen zoo kwaad waren en het op een bepaalden persoon voorzien hadden, dan was er allicht wat te verdienen. Zoo dacht Levi, toen hij Bouvreuil en Don José zoo driftig hoorde spreken. Hij vroeg wat er was en of hij misschien van dienst kon zijn.

‘Een prachtig zaakje mislukt doordat wij de boot gemist hebben!’ zei José. ‘Er is ons alles aangelegen om tegelijk met de “Alaska” in San Francisco te komen.’

‘Tegelijk,’ zei Levi, ‘dat is niet mogelijk, maar een of twee dagen later dat zou best gaan. Ik zal u zeggen, hoe gij er komen kunt, als - gij er geld voor over hebt, dat te weten.’

Voor een condor, dat is vijf en twintig gulden in goud geld, gaf de jood hun de inlichtingen, die zij voor niets in de reisgidsen hadden kunnen vinden. Zij moesten zoo spoedig mogelijk naar Colon terugkeeren en daar naar Jamaica scheep gaan. Op Jamaïca is een geregelde dienst naar Havana en te Havana is dagelijks gelegenheid om te Vera-Cruz te komen. Van Vera-Cruz naar Mexico konden zij gebruik maken van den merkwaardigen Camino de hierro nacional mexicano, die in twaalf uur de reizigers doet kennis maken met het klimaat en den plantengroei van de heete, de gematigde en de koude luchtstreek. Van Mexico uit konden ze langs direkten weg een van de lijnen van de South-Pacific bereiken en daarmee verder naar San Francisco reizen.

Vijftien dagen minstens zouden ze voor hun tocht noodig hebben, als ze namelijk het geluk hadden, dat er tusschen de booten en treinen, waarvan zij gebruik wilden maken, aansluiting was.

Bouvreuil voorzag zich te Colon van banknoten en goudstukken, wat hem een aanzienlijken wissel op Frankrijk kostte, en begon daarmee op nieuw de jacht op zijn ‘schoonzoon’, zooals hij Lavarède in gedachten altijd noemde. Don José ging, natuurlijk op Bouvreuils kosten, mee op reis. Maar onderweg vond hij, dat het voordeeliger was Bouvreuil voor drie vierden van het te Colon ingewisselde geld op te lichten, en te Vera-Cruz was hij daarmee plotseling verdwenen. Bouvreuil was wel woedend en beklaagde zich bij het Consulaat, maar zijn geld was hij kwijt en de reis moest hij alleen doen.

‘Het zou zooveel eenvoudiger zijn,’ zuchtte hij, ‘en minder vermoeiend, als die Lavarède maar dadelijk mijn schoonzoon had willen worden!’

In dien tusschentijd stoomde de ‘Alaska’ over den Stillen Oceaan, die niet zonder reden dien naam draagt. Onze reizigers hadden een zeer aangenamen overtocht. Lavarède's toestand ging met den dag vooruit, de versterkende zeelucht en de goede zorgen deden wonderen.

Niet zoodra was hij geheel vrij van koorts en bij helder bewustzijn, of hij vroeg, hoe hij aan boord van een Amerikaansch stoomschip kwam, dat naar ‘Frisco’ (zooals de Amerikanen bij verkorting San Francisco noemen) op weg was. Miss Aurett moest nu alles bekennen; en toen Lavarède eenigszins verlegen protesteerde, zeide Sir Murlyton op zijn gewone bedaarde manier:

[pagina 40]
[p. 40]

‘Wij hadden verplichting aan u, u hebt ons in La Cruz gered, en dagen lang hebben wij op uwe kosten geleefd, nu leeft u op de onze, wij hebben dus elkaar niet te bedanken.’

Dat was kort en duidelijk; maar Armand wisselde met Aurett een blik, waarin te lezen stond: ‘Ik zal toch nooit vergeten, hoe lief gij mij opgepast hebt.’

En het lieve blonde meisje beantwoordde dien stillen dank met een stevigen handdruk, dien hij aldus vertolken kon: ‘En ik zal nooit vergeten dat ik mijn leven aan u te danken heb en nog iets heerlijks, dat ik nooit te voren had gekend.’

Weldra mocht Lavarède opstaan. De dokter vond dit zelfs noodig, als hij zich maar niet vermoeide. De lucht zou hem zooveel goed doen.

Op den arm van Sir Murlyton geleund, wandelde hij op het dek, of zat gemakkelijk op een beschaduwd plekje van de lucht te genieten. 's Avonds las of praatte hij met zijne vrienden.

Op zekeren avond nam hij het Dagblad van den Staat Panama op, dat op den morgen van vertrek aan boord gebracht was. Daarin las hij iets zeer vermakelijks.

De correspondent uit San José gaf verslag van de ‘socialistische beweging’ in Costa-Rica, waarbij een Fransche avonturier door ‘omkoopingen en kuiperijen’ het zoover had weten te brengen, dat hij tot President van de Republiek verkozen was.

‘Maar de indringer,’ zoo luidde het hoogdravend verhaal verder, ‘heeft zijne grootheid niet lang genoten. Zijne onwettige handeling is door God gestraft. Eene aardbeving heeft Costa-Rica op hare grondvesten doen wankelen, om den valschen bevrijder te verjagen, die ketenen wilde smeden voor onze oude rechten.

‘De volksvergadering heeft toen dien man, wiens waren naam men niet kent, dien misdadiger, mogen wij wel zeggen, (want alleen als men schuldig is, durft men niet voor zijn naam en stand uitkomen) bij verstek verwezen tot eeuwige verbanning uit den Staat Costa-Rica, met verbod om ooit den naam te voeren van La Bareda.’

‘Dat herinnert mij,’ zeide Lavarède hartelijk lachend, ‘aan een drama, dat ik in mijne jeugd heb zien opvoeren en waar een ongelukkige voor altijd uit Florence verjaagd wordt met verbod, ooit den naam van Piëtro te dragen.... Dat is ten minste eene amusante reisherinnering, ik zal kunnen zeggen: ‘Ook ik ben President van eene Republiek geweest.’

Den 1sten Augustus kwam de Alaska tegen vier uur in den namiddag in de Gouden Poort, manoeuvreerde tusschen de vele vaartuigen van allerhande natiën op de reede van San Francisco en wierp het anker voor het noorder havenhoofd. Een kwartier later werden Lavarède en zijne Engelsche vrienden in een sloep van de Alaska naar den wal geroeid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken