Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XI.
San Francisco.

Frisco - de Amerikanen zijn zuinig op hun tijd en gebruiken nooit meer woorden dan noodig is - Frisco is de belangrijkste haven van West-Amerika. Van alle steden in dat land is zij het minst Amerikaansch d.w.z. vroolijker, bonter, niet zoo stijf als sommige plaatsen van Nieuw-Engeland b.v. Het is er verbazend druk. Op de kade, waar onze reizigers aan land gezet worden, bewoog zich eene woelige menigte: kooplieden, matrozen, Chineesche koelies, Iersche pakjesdragers; allen schenen evenveel haast te hebben.

Voor onze vrienden was die overgang van het rustige leven aan boord tot het geraas van eene groote stad wel wat plotseling. Ze moesten er eerst weer aan wennen. Lavarède dacht met een gevoel van spijt, dat het gezellig samenzijn nu uit was en hij niet meer het voorwerp zou zijn van de lieve attenties van het mooie Engelsche meisje. Voor hem begon nu weer het zoeken naar middelen om te reizen zonder geld.

‘Waarheen?’ vroeg Miss Aurett.

Lavarède wist het niet. Om zijne verlegenheid te verbergen, richtte hij het woord tot Sir Murlyton. ‘Is u in San Francisco bekend? Weet u den weg?’

‘In het geheel niet.’

‘Als ik u dan een raad mag geven, volg dan deze breede met boomen beplante straat: Kearnystreet. Een paar honderd Meter van hier vindt u dicht bij de handelsbeurs het China-Pacific-Hotel; dat raad ik u aan.’

‘Vroeger al hier geweest?’ vroeg de verbaasde Engelschman.

Lavarède lachte. ‘Dat nu wel niet,’ zei hij, ‘maar ik heb zooveel gelezen.... En toen van toon veranderende, voegde hij er bij: ‘Nu wij weer aan den vasten wal zijn en mijne wond zoo goed als genezen is, moet ik trachten mijne reis verder op eigen kosten te maken.’

‘Nu al?’ zeide de heer Murlyton, die een blik van zijne dochter opgevangen en onmiddellijk begrepen had.

‘Het zou onbescheiden zijn, nog langer van uwe gastvrijheid gebruik te maken. Ik heb ook al een middel bedacht om aan den kost te komen. Ziet u daar op de kade dien man met al die arme drommels om zich heen? Hij huurt ze als lossers, mij zal hij ook wel nemen, want er zijn veel vreemdelingen bij. Dan heb ik voor twee dagen werk, verdien den kost en heb onderwijl tijd om na te denken en uit te zien.’

En hartelijk stak hij den Engelschman de hand toe.

‘Zoo iets leuks heb ik nog nooit bijgewoond,’ zeide Sir Murlyton half binnensmonds, ‘eerst President en nu zakkendrager, very curious indeed!’

Maar juffrouw Aurett sprak ook een woordje mee. ‘Papa, u vergeet toch niet, wat de dokter aan boord gezegd heeft? Bij te groote inspanning zou de wond licht weer open kunnen gaan. Het zou niet mooi van u zijn, als u toestond,

[pagina t.o. 40]
[p. t.o. 40]


illustratie
Ieder schot maakte een doode. (blz. 36)


[pagina 41]
[p. 41]

dat Mijnheer Lavarède zulk zwaar werk ging doen.’

Haar vader vond, dat zij gelijk had. ‘Zeker, het zou onmenschelijk zijn. Hoor eens, vriend Lavarède, wij beschouwen u nog altijd als een herstellende. Gij hebt nog acht dagen zorg en oppassing noodig. Ga met ons mee naar het hotel, dat ge ons hebt aangewezen. Ge zijt er onze gast.’

‘Dat mag ik niet aannemen, Sir Murlyton, u is waarlijk al te goed.’

‘Volstrekt niet, ik ben nog altijd bij u in de schuld en mijne dochter ook. Les bons comptes font les bons amis.’

De jonge man moest aan dien vriendelijken aandrang wel toegeven. Zoo gingen ze dan gezamenlijk Kearny-street in.

Kearny-street is de mooiste straat van San Francisco. Men vindt er monumentale gebouwen, o.a. behalve de City-Hall, de Post, de Munt, het Tolkantoor, de Beurs en de Handelsbibliotheek, vijftien kerken, twee theaters, vele groote kantoren en statige, hooge heerenhuizen, waarvan de balcons versierd zijn met tropische gewassen.

‘Het is grootsch!’ zei Sir Murlyton met oprechte bewondering.

‘Vooral als men denkt,’ voegde Lavarède er bij, ‘dat deze stad nog maar vijf en veertig jaar bestaat.’

‘Niet langer?’ vroeg Aurett met de hoogste verbazing.

‘In 1847 was het een onaanzienlijk plaatsje, Yerba-Buenna, met niet meer dan duizend inwoners. Franciskaner zendelingen uit Mexico hadden het in 1776 gesticht. Nu telt San Francisco 300 000 zielen, want toen de goudvelden ontdekt werden, stroomden de menschen er heen. Die goudkoorts is voorbij, maar in nijverheid en landbouw vinden velen er een goed bestaan.’

Zij waren nu bij het China-Pacific-hotel aangekomen. In het kantoor zat de eigenaar en directeur Tower, in levendig gesprek met een jongen man van een jaar of twintig.

Toen de vreemdelingen binnenkwamen, stond de heer Tower op en boog even. ‘Wenscht u kamers?’ vroeg hij aan den Engelschman.

‘Ja, drie kamers, voor acht dagen.’

‘All right, heeren! Uw goed is zeker nog aan het station?’

‘Wij hebben geen bagage.’

‘All right!.... dus drie kamers voor drie personen, vijftien dollars per dag; voor acht dagen honderd twintig dollars vooruit te betalen.’

De heer Murlyton nam uit zijne portefeuille eenige banknoten en gaf ze in betaling.

De onbekende, die, toen zij kwamen, zoo druk aan 't praten was, kwam naderbij. Hij scheen met genoegen te zien, dat de heer Murlyton zijne rekening zoo gemakkelijk vereffende. Terwijl Tower de bedienden belde, om de gasten naar hunne kamers te brengen, maakte de onbekende eene beleefde buiging en vroeg: ‘Is u een vreemdeling?’

‘Engelschman,’ zei de heer Murlyton met stijve deftigheid.

De onbekende boog toen nog iets dieper, wat Sir Murlytons gevoel van eigenwaarde zeer streelde.

‘Mag ik u een goeden raad geven?.... Beware of pick-pockets.’

En terwijl hij met zijn vinger naar den zak wees, waarin de heer Murlyton zijne portefeuille had weggeborgen, vervolgde hij: ‘U hebt daar iets, dat hunne begeerlijkheid zou kunnen gaande maken.’

‘O, om dat te krijgen, dan zouden ze toch..’

‘Handig moeten zijn, ja, maar dat zijn ze ook. U moet niet vergeten, dat ze het zakkenrollen in Groot-Brittannië geleerd hebben.’

En met deze voor den Engelschman niet zeer vleiende opmerking ging de onbekende bedaard zijns weegs.

Op hetzelfde oogenblik verscheen er een kellner. Hij ontving zijne bevelen van den heer Tower en verzocht toen het gezelschap hem te volgen. Met de lift waren ze in drie seconden op de eerste verdieping.

‘Hier No. 13, 15 en 17. Vijftien en zeventien loopen in elkaar.’

Terwijl Miss Aurett en haar vader het zich in de beide laatstgenoemde kamers gemakkelijk zochten te maken, bekeek Armand zijn No. 13, een kamer als ieder andere in een groot hotel, maar goed ingericht. Hij maakte wat toilet en zag tot zijne voldoening in den spiegel, dat zijn uitzicht niet veel geleden had. Toen deed hij het raam open en genoot van het kijkje in de Kearny of Montgomery-street.

De prachtige huizen in die straten zijn van rood dennehout, maar met een bijzonder soort pleisterkalk aangestreken, maken ze den indruk van marmeren paleizen. Op den rijweg kruisten trams en omnibussen en rijtuigen en wagens van allerlei vorm, terwijl de voetgangers op de trottoirs zich soms met hunne ellebogen een doortocht door de volte moesten banen, en een gegons van allerlei stemmen en geluiden klonk in Armands ooren. Hij genoot van dit alles, want het herinnerde hem aan ‘zijn Parijs’. Hij zou geen echte Parijzenaar geweest zijn, als hij niet bij zichzelf had gezegd, dat het wel op Parijs leek, maar toch niet hetzelfde ‘cachet’ had.

De vergelijking met Parijs wekte ook eene herinnering. Hij zag in gedachten de rue Châteaudun, waar hij voor het eerst dat lieve blonde meisje ontmoet had, dat nu zijne reisgenoot was op zijn tocht rondom de wereld. Plotseling werd hij uit die liefelijke overpeinzingen wakker geschud.

In de kamer naast de zijne, Sir Murlytons kamer, hoorde hij driftig en aanhoudend de elektrische schel klinken en nu en dan drong een uitroep tot hem door. Er moest iets heel ergs gebeurd zijn, dat de anders zoo kalme Engelschman zoo veel drukte kon maken. Nieuwsgierig om te weten, wat er gaande was, en ook een weinig ongerust, liep Armand naar de deur van No. 15. Zij stond open.

In het midden van de kamer zwaaide de heer Murlyton, met een hoog rood gezicht, een bundel papieren. Zijn dochter trachtte hem te kalmeeren.

Tegelijk met Armand kwam er een kellner aanvliegen.

[pagina 42]
[p. 42]

‘Mr. Tower,’ riep de Engelschman, zoodra hij den kellner gewaar werd, ‘verzoek Mr. Tower onmiddellijk hier te willen komen, onmiddellijk....’

De kellner verdween met die opdracht.

‘O!’ steunde de Engelschman, terwijl hij Lavarède een teeken gaf om nader te komen, ‘ik ben woedend,.... mijne wissels.... mijne banknoten.... alles is weg, wit papier er voor in de plaats!....’

‘Wat zegt u?’

‘Papa is bestolen,’ antwoordde Aurett voor haar vader. ‘In plaats van zijn portefeuille heeft hij een pakje wit papier gevonden.’

‘Yes, ja,’ bevestigde Sir Murlyton, die nog woedender werd, ‘bestolen! mijn geld weg, mijn horloge, mijn scheermes, alles weg!’

De heer Tower kwam boven. ‘U heeft mij laten roepen?’

‘Mijnheer,’ zeide de Engelschman met eene krachtige poging om zijna bedaardheid te herkrijgen, ‘ik ben bestolen. Toen ik hier kwam, had ik mijne portefeuille, dat hebt u zelf kunnen zien.’

‘Zeker, u hebt de banknoten er uit genomen, waarmede u voor acht dagen vooruit hebt betaald.’

‘Nu, daarna heb ik maar met drie personen gesproken, met u, met dien heer, die met u in gesprek was, toen wij kwamen, en met den kellner. Een van de drie moet de dief zijn.’

En daarop antwoordde de hotelhouder met de grootste kalmte: ‘Dat is eene heel juiste gevolgtrekking.’

‘Geen praatjes, als het u belieft. Op wien valt de verdenking?’

Mr. Tower glimlachte. ‘Ik ben overtuigd, Mijnheer,’ zeide hij, ‘dat u is opgelicht door den jongen man in mijn kantoor.’

Onze drie vrienden zagen elkaar verwonderd aan.

‘Hoe is het mogelijk,’ zei Miss Aurett, ‘dat u zoo kalm den man beschuldigt, met wien u op zulk een goeden voet scheent te zijn.’

De dikke hotelhouder stak zijn wijsvinger in de lucht en betoogde: ‘Daar is eenige uitlegging bij noodig. U komt uit Europa, dame, en u weet niet, dat de politie in San Francisco machteloos is. Tien kilometers van de stad begint de prairie, waar iedereen, die wat tegen de wet misdaan heeft, eene schuilplaats vindt.’

‘Dat is geen reden, om uw huis voor zulke lui open te zetten of hun de hand te schudden,’ zei Lavarède.

‘Wacht eens even. - De zakkenrollers van onze stad hebben eene assurantie-maatschappij. Daar kan men zich tegen hen zelf verzekeren.’

‘Een assurantie-maatschappij!’ riep Sir Murlyton.

‘Zeker, Mijnheer, dat was een heel praktisch bedenksel. Wij Amerikanen begrijpen ons voordeel; bij eene dergelijke assurantie varen wij heel wel. Ik betaal eene premie van twee honderd dollars jaarlijks, maar nu ben ik ook zeker, dat er nooit een diefstal zal zijn ten mijnen nadeele.’

‘Dat blijkt,’ lachte Sir Murlyton bitter.

‘Met uw verlof,.... de vreemdelingen verzeker ik niet, maar alleen mijn eigendom, en zooals ik u zeide, ik win daarbij, want onze dieven zijn zoo handig, dat ze mijn heele huis zouden meepakken met mij zelf er in, zonder dat ik het merkte.... Die jonge man was de kassier van de dievenvereeniging en hij kwam de premie ontvangen.’

En met deze laatste verklaring ging Mr. Tower heen, zonder dat iemand er aan dacht hem terug te houden.

Onze vrienden zagen elkander zwijgend aan. Lavarède, die het verlies gemakkelijk van den belachelijken kant kon bekijken, brak het stilzwijgen.

‘Een mooi land!’ bromde hij half luid, ‘waar de dieven eene vereeniging oprichten en de politie uitgelachen wordt.’

‘Ach,’ zuchtte Sir Murlyton met een somber gezicht, ‘ik wenschte, dat ik nooit hier gekomen was! nergens anders zou men zoo iets dulden.’

‘Dan vergist u u toch,’ zeide Lavarède. ‘Zoo iets bestaat o.a. ook onder de Touaregs in de Sahara. De eerste stam heft van de karavaan een zekere som, daarvoor krijgt zij het recht van doortocht en dan hebben verder de kooplieden noch voor zich, noch voor hunne goederen of lastdieren iets meer te vreezen. Eenige ruiters gaan met de karavaan mede of rijden voor haar uit, om aan de andere roofstammen in de woestijn mede te deelen, dat de schatting al betaald is. In Voor-Azië gaat de Kurdische bevolking evenzoo te werk tot algemeene tevredenheid. En zelfs in Europa, bloeit daar niet de Maffia, de vereeniging van Italiaansche bandieten?’

Aurett luisterde met een glimlach om haar lieven mond.

‘Jawel,’ zei ze eindelijk, ‘Papa mag zich niet beklagen, dat hij in Amerika bestolen is, zooals het hem ook in Afrika of Azië of Europa had kunnen gebeuren, maar dat neemt niet weg, dat hij nu op het oogenblik geen cent geld heeft.’

‘Geen rooden duit,’ bevestigde de oude heer met een treurig gezicht.

‘Ik heb een kwartje,’ hernam Armand. ‘Het was al wat weinig voor een persoon, om eene reis mee om de wereld te maken, voor drie personen zal het stellig niet genoeg zijn. Het gekste is: als u mij niet kunt volgen, moet ik hier blijven zonder iets te doen, en daarmee kom ik niet vooruit.’

‘Daar hebt ge juist de moeielijkheid genoemd, wij verliezen zooveel tijd. Ik zal maar dadelijk aan mijn bankier telegrafeeren, “kabelen” zooals ze hier zeggen.’

Hij schreef een telegram en las het hardop over, om te hooren of het de goedkeuring van de anderen wegdroeg.

 

‘Harris, Goldener and Sons, Grace church-street London, Engeland. Folio 237. Zend per omgaande telegraphisch mandaat twee duizend pond. China and Pacific Kearny hotel. San Francisco.

Edward Murlyton.

 

Het telegraafbureau, in de Sacramento-street,

[pagina 43]
[p. 43]

was niet ver af. Zij gingen er met hun drieën heen. Maar daar wachtte hen eene nieuwe teleurstelling. De beambte, die het telegram in ontvangst nam, zeide, dat het een dollar per woord, dus zes en twintig dollars kostte. Of de heer Murlyton hem al uitlegde, dat hij bestolen was, zijn adres opgaf, verzekerde, dat het huis Harris, Goldener and Sons zich haasten zou om op zijne onderteekening het verlangde te sturen, de beambte wilde van niets hooren.

‘Tegen zes en twintig dollars zal ik seinen - - crediet wordt hier niet gegeven.’

En met die woorden sloot hij het loket.

Het liep al tegen den avond, toen onze reizigers in het hotel terugkwamen. Aurett was bijna even neerslachtig als haar vader, die door de ongewone opwinding ook zeer vermoeid was. Miss Auretts treurig gezichtje deed Armand allen lust vergaan om over het geval gekheid te maken.

Aan tafel waren zij allen stil en dadelijk na afloop van het diner ging Aurett met haar vader naar hunne kamers. Lavarède verveelde zich een half uur in de conversatiezaal onder onbekenden uit alle landen en zocht toen ook zijn kamer op.

Den volgenden morgen om negen uur zat Aurett in No. 15 met den ouden heer een kop thee te drinken. Zij hadden beiden niet veel geslapen, zagen er vermoeid en bleek uit en konden die eene vervelende gedachte maar niet van zich afzetten: ‘Wij zijn vier duizend mijlen van huis af en hebben geen cent op zak.’

Zij spraken over Lavarède.

‘Als hij kans ziet om zijne reis voort te zetten, Papa,’ zei Miss Aurett, ‘dan mogen wij hem niet terughouden.’

‘Als men mij aan het telegraafkantoor maar crediet had willen geven,’ klaagde Sir Murlyton.

‘Ja, maar ze konden dat toch eigenlijk niet doen, de man was in zijn recht.’

‘Ik weet waarlijk niet, hoe ik nu aan geld kom, ik zie er geen licht in. Naar den Engelschen consul gaan? Maar mijne papieren ben ik kwijt. Dan moet hij natuurlijk onderzoeken en daarmee gaan op zijn minst veertien dagen heen.... Toch is dat nog het eenige, wat ik doen kan.’

Een zacht tikje aan de deur. Een bediende bracht een kaartje van Armand Lavarède, met verzoek of Mijnheer hem niettegenstaande het vroege uur even wilde ontvangen. Hij had den heer Murlyton iets gewichtigs mee te deelen.

De heer Murlyton keek zijne dochter aan, hij las in hare oogen blijde hoop, het hooren van den naam van haar vriend had haar al gerustgesteld.

‘Laat Mijnheer maar komen,’ zei Sir Murlyton.

Een oogenblik later verscheen Armand. Hij zag er vergenoegd uit. Onze jonge dame dacht, dat Lavarède niet zoo vroolijk zou kijken, als hij niet iets bedacht had, om hen uit de verlegenheid te helpen.

‘Ik val maar met de deur in huis,’ begon Lavarède na even zijne vrienden de hand te hebben gedrukt. ‘Als beleefde tegenstanders doen wij samen de reis om de wereld, Sir Murlyton. Terwijl ik gewond was en buiten staat om mijne reis voort te zetten, ben ik, dank zij uwe vriendelijkheid, verpleegd, gekoesterd, en een heel eind verder gebracht. Dientengevolge ben ik uw schuldenaar.’

‘In het minst niet, ik was bij u in de schuld...., gij werdt gewond, toen gij u voor Aurett in de bres....’

Armand hief met een wanhopig gezicht zijne armen ten hemel.

‘Maar mijn beste Sir Murlyton, dat heeft er niets mee te maken. Ik mocht wel een beetje bloed verliezen onderweg; het testament van neef Richard legt mij geene andere verplichting op dan zuinig te zijn met het geld. Strikt genomen had ik dus eigenlijk geen gebruik mogen maken van uwe gastvrijheid. Daarom kom ik u nu vragen, of u mij toe wilt staan, u de zes en twintig dollars te verschaffen, die u noodig hebt om naar Londen te telegrafeeren.’

De oude heer stond op. Hij was aangedaan door Armands hartelijkheid.

Aurett verroerde zich niet. Zij had immers dadelijk geraden, dat hij daarvoor kwam; maar hare groote, mooie oogen zagen den jongen man met eene zeer zachte uitdrukking aan.

‘Ik kan u aan de som helpen.... 't is trouwens in mijn eigen belang, dat ik u die aanbied. Ik wil niet al te lang in deze stad blijven en mijn vertrek is van u afhankelijk.’

‘Maar hoe zult ge aan die dollars komen? e’

‘Op de eenvoudigste manier van de wereld. De nieuwerwetsche kunst om goud te maken zal mijn weinigje geld omtooveren in blinkende dollars. Hoe goed, dat het mij niet ontstolen is! U weet misschien niet, wat men met zulk eene kleine som doen kan, maar ik weet het, u zult het zien.’

‘De nieuwerwetsche kunst om goud te maken?’ vroeg Sir Murlyton.

‘Praat u nu niet verder over mijn geheim. Dadelijk na het 2de ontbijt zal ik er werk van maken, U moogt mijne gangen gerust nagaan, maar - op een afstand, want misschien zou u een klein vooroordeel te overwinnen hebben, als u er vlak bij stond.

Ziezoo, als we het nu hierover eens zijn, weg dan met uwe zorgen en laten wij over wat anders praten. Tot drie uur hebben wij den tijd. Mag ik om de morgenuren zoek te brengen, u de stad laten zien?’

Wat konden zij zonder geld anders doen dan ronddrentelen? Zij bezichtigden den bouwtrant van verschillende villa's en bezochten eenige hooggelegen punten, van waar ze een heerlijk uitzicht hadden, hier over de stad met hare drie groote spoorlijnen, die haar verbinden met New-York, met Mexico en met de staten van Britsch-Amerika; daar de reede vol schepen, de mooie, kalme zee; en in de verte de Seal-Rock met de vele zeehonden, die de bescherming van het gouvernement genieten. Lavarède legde zijne reisgenooten alles uit.

‘Ziet u daar die groene plekjes tusschen de menigte huizen? Dat zijn de kerkhoven o.a. van de Vrijmetselaars. Op de zerken, die het verleden bedekken, zoeken jonge lieden de stilte en droomen er van de toekomst.’

[pagina 44]
[p. 44]

‘Hoe akelig!’ zei Miss Aurett.

‘Niet waar? alles is hier vreemd. Kijk eens naar dat plekje, waar de huizen zoo vreeselijk dicht op elkaar staan. Dat is de wijk van de Chineezen.’

‘O, laten we daar eens gaan kijken!’

De straten zijn erg nauw en vuil. Er wonen in ieder huis tienmaal zooveel menschen als moest. Dat is de schuld van de groote Compagnieën voor landverhuizing, die aan de kust van China hare agenten hebben. Zij zenden koelies, bedienden, werklieden enz. in menigte hierheen, met de belofte, dat als ze sterven, hun lijk naar het vaderland zal worden teruggebracht. Ja die Chineezen-Compagnieën hebben wat in! Ze hebben hunne eigen wetten, hunne eigen rechtbanken, waar allen, die zich beklagen, zonder appèl gevonnist worden.’

Het was tijd, om naar het hotel terug te keeren.

Het 2de ontbijt werd door onze vrienden opzettelijk wat gerekt, toen een kort middagslaapje en weldra was het drie uur.

‘Nu ga ik op de dollars uit,’ lachte Lavarède, ‘wilt u maar volgen?’

Hij sloeg Kearnystreet in en verkende eerst het terrein. Voor de Beurs, waar eene dichte menigte zich verdrong, scheen hij gevonden te hebben, wat hij zocht.

Sir Murlyton en zijne dochter werden toen getuigen van eene allerzonderlingste handeling, waarvan ze niets begrepen. Lavarède haalde zijn zakdoek uit zijn zak, vouwde dien open, klopte hem uit en spreidde hem netjes over het trottoir met het gezicht van iemand, die iets heel gewichtigs doet. Daarna ging hij om het lapje heen, terwijl hij onverstaanbare woorden prevelde en met zijne armen zwaaide. Toen haalde hij uit zijn vestzakje zijn geheele fortuin, ter waarde van een kwartje, zocht de koperstukken er uit en legde die langzaam op den zakdoek.

Een paar voorbijgangers waren blijven stilstaan en spoedig vormde zich om Lavarède een kring van nieuwsgierigen.

Met een vriendelijk lachje begon hij toen in vloeiend Engelsch tegen de menschen het volgende praatje: ‘Ik ben van Amerikaansche afkomst, maar in Frankrijk opgevoed. Daar heb ik de kunst geleerd, die ik nu aan mijn vaderland kom brengen. In de middeleeuwen hebben de geleerden te vergeefs naar den steen der wijzen gezocht, naar de kunst om goud te maken. Door toeval heb ik die kunst mogen ontdekken. Van koper kan ik zilver, van zilver goud maken. Van centen maak ik dollars. Kijkt maar eens naar de munt op den zakdoek, ge zult iets heel aardigs bijwonen. Maar eer ik u mijn geheim verraad, eene kleinigheid, als 't u belieft, voor de moeite. Laat de mooie gelegenheid niet voorbijgaan, tast in uwe beurs heeren!’

‘Als dat kunstje onfeilbaar was, dat hij in Frankrijk zegt geleerd te hebben,’ riep in het Fransch een van de toeschouwers, ‘dan zou de uitvinder u hier niet om uw geld behoeven te vragen.’

Lavarède keek naar den spreker en was stom van verbazing. Het was Bouvreuil in eigen persoon. Miss Aurett had hem ook dadelijk herkend.

‘Papa,’ zeide zij en hare stem beefde een weinig, ‘Papa, daar is die akelige man weer!’

Hoe kwam hij daar? Dat is gemakkelijk genoeg te verklaren, hij was dien eigen morgen met de South-Pacific aangekomen en had bij zich zelf gezegd: ‘Lavarède was in Parijs altijd op de boulevards te vinden, ik zal dus hier de meeste kans hebben hem te ontmoeten, als ik hem in de drukste straten of op voorname wandelplaatsen zoek.’ En de uitkomst bewees, dat hij dit heel goed had geraden.

Een goedkeurend gemompel werd gehoord, toen iemand uit den kring vertaalde, wat de vreemdeling gezegd had. Maar onze Parijzenaar had in dien tusschentijd zijne tegenwoordigheid van geest teruggekregen, hij was niet licht te overbluffen en hier hielp hem de omstandigheid, dat hij zich zoo gemakkelijk in het Engelsch kon uitdrukken.

‘Heeren!’ riep hij, ‘wie dat gezegd heeft, heeft niet het minste kiesch gevoel. Ik vraag u voor mijne vertooning om eene kleinigheid, om u niet te doen denken, dat ik u een aalmoes geef. Hij wil zeker geen cent geven, maar wel kijken. Er zijn van die menschen, die altijd willen profiteeren zonder te betalen.... misschien is hij zelf wel een afzetter, een woekeraar.’

‘O stellig, het is er een'’ ging hij met luide stem voort, ‘hij heeft er alle kenmerken van, kijkt maar naar zijn dikken neus, zijn schuwen blik, zijne dunne lippen en zijna jakhalstanden. O foei, wat eene leelijke, lage tronie!’

De omstanders lachten. Bouvreuil, die van het gehoorde genoeg begreep, om te weten, dat hij daar liever niet moest blijven staan, ging brommend heen.

‘Je kunt nu wel pret hebben, vriendje, maar wacht maar, ik heb je nu teruggevonden en ik zal wel maken, dat je nog spijt krijgt van al je grappen.’

Nu Lavarède de toeschouwers had laten lachen, gaven ze gemakkelijk hun geld. De centen regenden van alle kanten op zijn zakdoek. Lavarède raapte ze zorgvuldig bijeen, en moedigde de menschen, die nog aarzelden, of ze wat wilden geven, aan: ‘Kom heeren, nog tien centen! nog vijf, drie nog maar, nog twee!’

Twee koperstukken vielen op den zakdoek en nu was de som voltallig. Lavarède streek zijne ontvangst op en stak ook den zakdoek weer bij zich. Toen zeide hij plechtig: ‘De vertooning is afgeloopen; gij hebt het gezien: ik heb van een stuiver een dollar weten te maken. De Parijsche jongens noemen de kunst, die ik u heb voorgedaan: ‘La Postiche.’

Daar klonk een hartelijke lach. Het was Miss Aurett. Wie aan deze Engelsche jonge dame drie maanden vroeger had durven voorspellen, dat zij een Franschen journalist onder dergelijke omstandigheden zou toejuichen, zou geen geloof hebben gevonden. Maar nu was ze niet in Engeland, en Lavarède ‘kwakzalfde’ voor haar.

Een gulle lach, vooral als die klinkt uit den mond van een mooi jong meisje, werkt aanstekelijk.

De omstanders gingen met vroolijke gezichten uiteen. ‘Good humbug!’ zeiden zij.

[pagina 45]
[p. 45]

Maar een man met een ongekamden rossigen baard en wiens kleederen vol moddervlekken zaten, een zoogenaamde ‘krabber’, van de goudvelden, dat is: een die te laat gekomen is voor de eerste vette winsten en nu jacht maakt op het beetje edele metaal, dat op de verlaten en uitgewasschen gronden nog is overgebleven, trok zijn revolver en riep met heesche stem:

‘Half part! koopman; ik heb u een “cent” toegeworpen, voor mij de helft van den dollar, dien ge hebt verdiend, voor den goudzoeker, als 't u blieft.’

En terwijl hij dit zeide, legde hij op Armand aan. Aurett zag de beweging van zijn' arm en gaf een gil, Sir Murlyton deed een stap vooruit, om tusschen beide te komen, maar Lavarède wenkte hem, dat dit onnoodig was. Hij had ook zijn revolver te voorschijn gehaald en ging tegenover zijn uitdager staan. Deze schoot; een kogel vloog langs de ooren van onzen journalist en sloeg een gat in de hoed van een voorbijganger, - een Amerikaan, die zich even omkeerde en brommend zei: ‘Lastige lui, die op straat duelleeren!’

En toen ging hij verder, terwijl hij zijn hoed gladstreek.

Armand schoot nu op zijn beurt en zoo handig, dat de greep van de revolver brak en de hand van zijn tegenstander tegelijk gekwetst werd.

‘Is het genoeg?’ vroeg hij.

‘Yes,’ gromde de man, ‘Yes, all right.’

Lavarède groette met een licht knikje en wilde zich verwijderen, want hij had haast om bij zijne vrienden te komen, die hij een pas of tien verder als aan den grond genageld zag staan, Sir Murlyton met een rood gezicht en Miss Aurett buitengewoon bleek. Maar weer werd hij opgehouden. Een Chinees, dien men aan zijn blauw pak en het bolletje amber op zijn hoofddeksel voor een geleerde van den tweeden rang herkende, trad hem in den weg. Die ‘Hemeling’ was een van de eersten geweest, die bij Lavarède was blijven staan. Hij had het geheele tooneel met zichtbare voldoening bijgewoond.

‘U bezit koelbloedigheid, Mijnheer,’ begon hij in het Engelsch, erg door den neus sprekende.

De Franschman zag hem lachend aan: ‘Nog een duel?’ vroeg hij.

‘Neen, alleen maar eene vraag! U hebt moed, dat heb ik gezien, heb ik ook goed geraden, dat het u ontbreekt aan geld?’

‘Dus een zaakje?’

‘Juist.’

‘Voor den dag er mee, zonder verdere inleiding als 't u belieft, mijne vrienden wachten mij.’

‘Het is om moeielijk werk te doen, maar dat goed betaald wordt.’

Armand aarzelde.

Er was geen noodzaak zich in eene gevaarlijke onderneming te steken; want nu hij een dollar had, wist hij zeker, dat hij de som, die hij voor den heer Murlyton wilde verdienen, gemakkelijk zou krijgen; maar het voorstel van den Chinees trok hem aan, hij hield wel van een avontuur, en wie weet waar het goed voor kon zijn. Hij kon allicht eens hooren.

‘Ben ik vrij om mij terug te trekken, als uwe voorwaarden mij niet aanstaan?’

‘O, ja.’

‘Wat moet ik doen?’

‘Kom van avond om tien uur aan den zuidelijken hoek van de Alta-Plaza.’

‘Daar waar de Chineesche stad begint?’

‘Precies. U zult daar iemand vinden, die u brengen zal, waar u kunt hooren, wat men van u verlangt.’

‘Om tien uur zal ik er zijn.’ En bij zich zelf dacht hij: ‘Jongens, dat is niet mis!’

De geletterde Chinees was met de belofte tevreden, en Lavarède kon nu eindelijk naar zijne vrienden terugkeeren.

‘Ik zou nooit gewild hebben, dat ge voor mij aan geld zocht te komen, als ik had kunnen denken, dat ge uw leven er voor wagen moest,’ riep Sir Murlyton.

‘Niet onaardig, hè? Zoo'n duel op straat! ik zal alweer wat grappigs te vertellen hebben in ons blad, als ik weer in Parijs terug ben. Laten wij nu naar het bureau van de Californian-Times gaan.’

Voor Lavarède's dollar kreeg de Engelschman de volgende advertentie geplaatst:

‘Onfeilbaar middel om bij de wedrennen te winnen. Brieven V.R. 271 aan het bureau van de courant, onder bijvoeging van 10 cents.’

‘Door deze advertentie zullen wij morgen de som krijgen, die wij voor het telegram noodig hebben en meer nog denk ik.’

‘Wel mogelijk,’ stemde Sir Murlyton toe, ‘de menschelijke domheid is onberekenbaar, maar welk onfeilbaar middel wilt ge aanwijzen?’

Lavarède haalde lachend zijn schouders op: ‘Nooit te wedden dan op de winnenden.’

‘Hè!’ riep Aurett, ‘dat is niet eerlijk!’

Lavarède voelde zich door dien uitroep beleedigd.

‘Mag ik u doen opmerken, dat niemand bedrogen wordt. Wij hebben eenige dollars noodig, ik leen ze op eene wijze, die niemand nadeel berokkent. Morgen zullen we naar het bureau van de “Californian” gaan en de brieven openmaken, totdat we de zes en twintig dollars hebben. Dan kan uw Papa naar Londen telegrafeeren en als dan 't antwoord van uw bankier hier is zullen we in iederen opengemaakten brief weer 10 cents doen en ze naar het bureau van de courant terug brengen. Dan zal uw Papa wel zoo goed zijn, nog eene advertentie te plaatsen: “Er is geen onfeilbaar middel om bij de wedrennen te winnen. Al wie brieven ingezonden hebben, kunnen aan het bureau van de “Californian” hun geld terugkrijgen.” Wat die advertentie aan uw vader kost, is de courtage voor mijne bemoeiingen.’

De jonge dame had een kleur gekregen, toen haar deze uitleg gegeven werd. Zij schaamde zich over het harde woord en hare wantrouwige gedachte en zij bekende dit eerlijk aan haar vriend.

‘Wil u het mij vergeven, Mijnheer Lavarède?’ vroeg zij, terwijl zij hem hare hand toestak.

‘Ik mocht het u eigenlijk niet kwalijk nemen,’ antwoordde Armand, die weer in goed

[pagina 46]
[p. 46]

humeur was, u gaat recht door zee en dat doet uw karakter eer aan.’

Zij waren bij hun hotel gekomen en werden niet prettig verrast, toen zij Bouvreuil de vestibule zagen binnengaan. Hij was hen gevolgd en nu hij wist, dat ze in het China-Pacific-hotel logeerden, nam hij daar ook zijn intrek, om beter zijn ‘schoonzoon’, zooals hij Lavarède hardnekkig bleef noemen, in het oog te kunnen houden.

De journalist behandelde hem zeer uit de hoogte.

‘U ook al weer hier, Mijnheer Bouvreuil?’

‘Ja, ik laat u niet los, ik zal niet rusten, voor dat ge....’

‘Toch niet: uw schoonzoon zal zijn geworden? Vergeefsche moeite Mijnheer.’

‘O, als uwe dwaze onderneming mislukt is, zult ge anders praten. Ik volg u overal.’

‘Maak dan maar, dat ge goede beenen hebt, Mijnheer Bouvreuil, want ik zal u veel laten loopen, reken daar op.’

‘En laten loopen, om u kwijt te raken,’ vervolgde hij. Er is mij minder aan gelegen van mijn neef te erven, dan u niet meer te zien.’

En met deze woorden sprong hij in de lift, waarin de heer Murlyton en zijne dochter reeds plaats hadden genomen. Bouvreuil was niet in zijn schik. Maar een uur later zag hij de zaken, naar het scheen, weer kalmer in, want na zijne kamer in het hotel besteld te hebben, ging hij naar het telegraafkantoor en zond de volgende depeche aan zijne dochter te Sens (Yonne).

‘San Francisco. Vluchteling weergevonden. Alle hoop te zullen slagen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken