Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XII.
In de wijk der Chineezen.

Denzelfden avond, toen de ontelbare klokken van San Francisco tien uur sloegen, kwam Armand bij den zuidelijken hoek van de Alta-Plaza. Hij overtuigde zich, dat zijn revolver gemakkelijk uit en in de leeren scheede gleed, en zag toen om zich heen. Rechts stonden hooge, kale huizen in Amerikaanschen stijl, links begon de Chineesche stad met hare lage woningen en vreemdgevormde daken.

‘Zou die mandarin me hier laten schilderen?’ vroeg hij onwillekeurig half luid.

Als antwoord op zijne vraag kwam er een persoon, die tot nog toe onder de portiek van een huis had gestaan, onhoorbaar naderbij. Hij liep op vilten zolen en droeg de Chineesche kleeding.

‘Gij hebt moed en het ontbreekt u aan geld,’ sprak hij met het neusgeluid der ‘Hemelingen’.

‘Juist!’ riep Lavarède, ‘dat was het wachtwoord, ik ga met u mee.’

‘Een oogenblik,’ hernam de Chinees, ‘wie heeft u hier besteld? en waar?’

‘Een geleerde met het ambt-teeken, op straat bij de Handelsbeurs.’

‘Dan zijt gij de verwachte. Wees zoo goed mij te volgen.’

Met haastigen tred sloeg hij een der nauwe donkere straten in. Er brandde slechts hier en daar een enkele papieren lantaarn; de petroleumlampen worden nooit aangestoken, en zoo ligt ‘de gele stad’ als een duistere plek te midden van het elektrisch verlichte Frisco. Toch was licht nergens zoo noodig als juist hier.

De ongeplaveide straten hebben in het midden een riool, waaruit allesbehalve zoete geuren opstijgen en daar de bewoners alle vuil en afval op straat gooien zonder te vragen, of ze den weg voor het verkeer ook versperren, heeft een voetganger er meer dan eene gelegenheid om den hals te breken. Lavarède hield zich daarom zoo dicht mogelijk bij zijn geleider. Twee of driemaal strompelde onze held, maar hij kwam toch zonder vallen in de Sacramento-straat, die dwars door deze vreemde wijk loopt. De rijke Chineezen wonen daar en men vindt er ook de kantoren van de agentschappen voor de landverhuizing.

Lavarèdes gids ging op een nabijstaand huisje af, nam den koperen klopper en bewoog die op eene bijzondere manier. De deur draaide dadelijk op haren hengsels. Zoodra zij binnen waren, viel zij ook weer dicht, zonder dat zich iemand vertoond had.

‘Heel vermakelijk!’ dacht Lavarède bij zich zelven, ‘al die geheimzinnigheid. Op het tooneel kon het niet beter.’

Hij keek eens rond en zag, dat zij op eene groote binnenplaats waren, waar aan alle zijden lage gebouwtjes zich verhieven. Maar zijn gids gunde hem geen tijd tot nader onderzoek.

‘Hierheen,’ zeide hij en bracht Lavarède voor eene poort, waar tusschen rood en zwart geschilderde zuilen eene nauwe trap te zien was. Zij gingen die op. Op de eerste verdieping ging de gids Lavarède voor door een lange rij van vertrekken, die door papieren lantaarns slechts spaarzaam verlicht waren. In het achterste vertrek, waar het lichter was, zaten drie mannen in Chineesche kleederdracht zachtjes met elkaar te praten.

Bij de komst van Armand stonden allen op, en een van hen, dien Armand herkende als zijn vriend van de Beurs, stelde hem aldus aan de anderen voor: ‘De dappere, van wien ik u gesproken heb.’

De journalist groette en scheen in het minst niet verlegen te worden onder de onderzoekende blikken, die nu uit drie paar schuine oogen op hem gevestigd werden.

Nu werd hem een zitplaats aangeboden.

‘Wat voor gewichtigs zal ik hooren?’ dacht Lavarède, ‘die safraangezichten zien er zoo ernstig uit.’

De gids was bescheiden en ging stil heen. Nu begon de ‘Hemeling,’ die reeds vroeger met Lavarède gesproken had: ‘Gij zijt geen Engelschman, niet waar?’

‘Is dat aan mij te zien?’

‘Ik hoorde u Engelsch spreken, wel heel vlug, maar met een bijzonder accent; dat doet mij denken, dat gij misschien uit Frankrijk komt.

[pagina 47]
[p. 47]

‘Goed geraden, ik ben een Franschman.’

‘Daarom heb ik u verzocht hier te willen komen.’

Armand boog en wachtte tot de ander zich nader verklaarde. Deze ging na eenige oogenblikken voort: ‘Vijf honderd dollars te verdienen is geen kleinigheid!’

‘Vijf honderd dollars,’ dacht Armand, alle Chineezen zijn gierig.... Ze willen zeker iets vreeselijks van mij.’

De uitdrukking van zijn gezicht werd door den Chinees verkeerd begrepen.

‘Nu, laten we maar niet karig zijn, wij zijn gemachtigd om tot twee duizend te gaan. Dat is het hoogste, wat wij geven kunnen. Vindt gij die som aannemelijk?’

‘Voor twee duizend dollars,’ zei Lavarède bij zich zelven, ‘vragen ze me misschien om de heele stad in de lucht te doen vliegen.’

‘Nu?’ vroeg de Chinees.

‘Het is een aannemelijk aanbod. Wanneer kan ik het geld krijgen?’

‘Na drie dagen, te middernacht?’

‘O, dan eerst!’

Er sprak teleurstelling uit dien uitroep. Als hij een gedeelte van de beloofde som vooruit had mogen ontvangen, dan zou hij de advertentie hebben kunnen terugnemen, waarop Aurett aanmerking had gemaakt. Het was nu niet anders, Lavarède moest er in berusten. Hij vroeg den Chinees, wat hij doen moest.

‘Een steen aan de voeten van een lijk vastbinden en dat in het water gooien.’

‘Zoo!’ zei Armand met een spottenden glimlach, ‘iemand, die door u is dood gemaakt?’

De geleerde schudde van neen.

‘Hij is ziek geweest en gestorven als ieder ander.’

‘Waarlijk? Er is dus geen misdaad bij in het spel? Waarom biedt gij dan twee duizend dollars?’

‘O wacht, ik weet het al,’ vervolgde hij, terwijl hij de hand aan zijn voorhoofd bracht,....! ‘precies als in de komedie.... 't is zeker om een erfenis te doen?’

‘Neen.’

‘Dan begrijp ik er niets van.’

‘Is het zoo noodig, dat wij u inlichten?’

‘Van kind af aan heb ik nooit kunnen handelen, als ik niet duidelijk zag hoe en waarom. Ik moet weten, of wat gij van mij vraagt, al of niet misdadig is.’

De drie zonen van het Hemelsche rijk zagen elkander aan en voerden fluisterend een naar het scheen gewichtig gesprek.

Toen hernam de geleerde: ‘Wij zullen aan uw wensch voldoen en u geheel op de hoogte brengen, maar weet wel, dat niets u onttrekken kan aan onze wraak, als gij ons mocht verraden.’

‘Die bedreiging is onnoodig,’ zei Lavarède bedaard. ‘Als ik bang was, zou ik niet hier gekomen zijn. Waarom zou ik u verraden, nu ik niet de minste vrees voor u koester?’

Die redeneering scheen den Chinees te bevallen en plechtig begon hij: ‘Onze naam is: ‘Witte Lotus’, onze leuze: ‘geen huichelarij’.

‘O,’ riep Lavarède, ‘nu ben ik er. Het is eene politieke samenzwering.... Gij zijt de revolutionairen van het “Rijk van het Midden”. Nu laat ik mij beter tot de daad vinden, die ge van mij verlangt.’

De geleerde wierp hem een goedkeurenden blik toe.

‘Ik zie, dat gij er alles van weet, zooveel te beter. Er was maar éen woord in uwe opmerking, dat minder nauwkeurig was. Revolutionair zijn wij niet meer dan de bewoners van dit land, die zeggen: “Amerika voor de Amerikanen”; wij zeggen: “China voor de Chineezen”. De Mandsjoe hebben het veroverd en hebben nu de macht in handen, wij willen ons vaderland van hunne heerschappij bevrijden en een nationaal Chineesch bestuur instellen.’

‘En daarom worden de Europeanen te Shangai, Canton en Petchili alvast vermoord!’

‘Wij betreuren die moorden, die wij niet hebben kunnen verhinderen. Het volk heeft nog niet vergeten, dat in 1860 de Europeesche soldaten meegeholpen hebben om de Tai-Pings uit te roeien, die zich aan dezelfde zaak wijdden als wij nu. Alle Europeanen moeten het ontgelden. Maar,’ ging de geleerde lachend voort, ‘wij zijn hier niet bijeen om u eene les te geven in onze binnenlandsche politiek. Revenons à nos moutons, dat is, geloof ik, eene Fransche uitdrukking.’

‘Zeker,’ bevestigde onze journalist, dien deze wending van het gesprek amuseerde.

‘Dit is de zaak: In San Francisco woonde een zekere Kin-Tchang, een Mandsjoe. Vroeger had hij in China twee medeleden van de “Witte Lotus” aan de regeering uitgeleverd. Wel wetende, dat onze Vereeniging altijd hare leden wreekt, had hij hierheen de wijk genomen. Hier was hij veilig. Want het bestuur van de Vereenigde Staten is ons niet goed gezind en wij moeten dus voorzichtig zijn. Maar zijne straf mag hij daarom niet ontgaan. Alle volken van het Rijk van het Midden hebben den wensch te sterven in hun vaderland, of, als ze elders wonen, na hun dood naar China te worden gebracht. Dit is eene uitdrukkelijke voorwaarde, die ieder Chinees maakt, als hij zich in een ander land vestigt.’

‘Ja,’ zei Lavarède, ‘dat is bekend. Ik heb ook wel eens gelezen, dat de Chineezen hunne doodkisten bij hun leven laten maken, haar eene in het oog vallende plaats geven in hunne woningen en haar versieren met schilderwerk en verguldsel.’

Een goedkeurend knikken volgde op deze opmerking.

‘Zeer juist, zeer juist! Nu - wij hebben besloten, dat onze vijand niet naar het vaderland zal worden teruggebracht.’

Lavarède merkte wel, dat deze straf, die voor onze begrippen kleingeestig en kinderachtig, ja belachelijk schijnt, door de Chineezen in allen ernst vreeselijk werd gevonden. De spreker ging voort: ‘Hij moet de lucht gehad hebben van ons plan, want hij heeft voorzorgsmaatregelen genomen.... Hij is gisteren gestorven en toen is zijn lijk onmiddellijk overgebracht naar het dok van de “Box-Pacific”. Misschien weet gij niet, wat dat voor eene Maatschappij is?’

[pagina 48]
[p. 48]

Onze journalist kon de verzoeking met weerstaan te laten merken, dat hij ook daarvan op de hoogte was.

‘Ik geloof wel, dat ik dit weet,’ zeide hij. ‘Er zijn vele landgenooten van u in Californië, volgens Marcel Monnier wel vijftig duizend. Vroeger werden de overledenen vervoerd door een Chineesche jonk, die tusschen de Aziatische en de Amerikaansche kust heen en weer voer. Iedere twee maanden was er gelegenheid tot inscheping. Dat was te weinig. Toen wisten de Yankees er raad op. Zij brachten vier stoombooten in de vaart en stelden die ter beschikking tot vervoer van de gestorven Zonen van Han. Zoo noemt gij immers u zelven?’

‘Volkomen juist!’ riep de geleerde opgetogen.

‘De booten van de Box-Pacific-Line-Company nemen ook koopwaren en nu en dan enkele passagiers mee, die niet bang zijn voor de stille gebalsemde reisgenooten in hunne goed gesloten kisten.’

‘Ik merk, dat ik heel gelukkig ben geweest in mijne keus,’ zei de Chinees, die Lavarède het eerst had aangesproken.

Armand boog voor dit compliment.

‘Wij wenschen, dat gij Kin-Tchang, - No. 49 is het - uit de bewaarplaats in het dok weghaalt, en hem met een flinken steen bezwaard, in zee werpt.’

‘En voor dat beetje werk biedt gij twee duizend dollars?’

‘'t Is moeielijker dan gij denkt. Niemand van ons kan het doen, want ten eerste zou geen Chinees die heiligschennis begaan en dan is de Maatschappij op hare hoede, de bewaker van het dok zou dadelijk erg krijgen, als hij maar iets zag, dat op een Chinees geleek.’

‘Terwijl hij geen wantrouwen zal koesteren tegen een Franschman? Daar moet ik gebruik van maken, om een stuk van de lading te ontvreemden en verachtelijk weg te werpen. Bedoelt gij dat?’

‘Precies.’

‘En gij wilt liever, als de zaak mocht mislukken, niet met de justitie van de Vereenigde Staten te doen krijgen, want de Box-Pacific-Line-Company is eene Amerikaansche Vereeniging. Ik begin nu de moeielijkheden te begrijpen: inbraak, diefstal, lijkenschennis enz.’

De Chineezen beten zich op de lippen, maar de woordvoerder zeide: ‘Twee duizend dollars..

‘Zijn wel waard,’ viel Lavarède hem in de reden, dat men er eenige moeite voor doet. Zoo denk ik er ook over. Maar hoe zal mij de som ter hand gesteld worden?’

‘Het dok is 50 meter van de haven. Den derden nacht staat er een van de onzen op post. Als gij hem het lijk van Kin-Tchang brengt, zult gij het geld ontvangen.’

‘Gelijk oversteken, dat bevalt mij. Nu moet ik alleen nog maar een middel vinden om in het dok te komen.’

‘Dat is uwe zaak, maar ik wil u eene inlichting geven, die haar nut kan hebben.’

‘En die is?’

‘De beambte, die dien nacht de wacht heeft, heet Vincents, een Ier van geboorte; hij eet in Oxtail-Tavern, in Susgranestreet, vlak bij de gebouwen van de Vereeniging.’

‘Dat heb ik in mijn oor geknoopt.’

‘En dan moet ik u ook nog zeggen, dat het niet anders kan gebeuren dan in den u genoemden nacht, want den volgenden morgen zullen de kisten aan boord van de “Heavenway” gebracht worden, die denzelfden dag nog vertrekt.’

Lavarèdes gezicht nam bij het hooren van die woorden een vroolijke uitdrukking aan en ondanks zich zelf riep hij verheugd: ‘Eurêka!’

‘Wat hebt gij gevonden?’ vroeg de Chinees en bewees daarmee, dat hij wel verdiende het onderscheidingsteeken van een geleerde te dragen.

‘Wat ik wenschte. Gij kunt volkomen gerust zijn, uw Mandsjoe gaat in zee.’

En zachtjes voegde hij er bij:

‘Hij zou mij anders maar in den weg zitten.’

Toen alles afgesproken was, nam Lavarède afscheid en kwam neuriënd in het hotel terug. Den volgenden morgen verbaasden zijn Engelsche vrienden zich over zijn zonnig humeur.

‘'t Is wel te begrijpen, dat ik in mijn schik ben. Vandaag hebben we den 3den Augustus, den 6den verlaat ik San Francisco.’

‘Zoo!’ hoorde hij eene stem achter hem zeggen.

Hij keek om en zag dat Bouvreuil vlak bij hem stond. Armand vond dit heel vervelend, maar hij liet daar niets van merken.

‘Wel Mijnheer Bouvreuil,’ zei hij glim lachend, ‘is u ook weer hier?’

‘Ik hoorde u zeggen, dat uw vertrek uit San Francisco bepaald is en daar ik er groot belang bij heb om u niet alleen te laten gaan....’

‘Het spreekwoord zegt, dat er van twee vrienden altijd een is, die zich geeft en een die zich laat liefhebben. Ik ben in ons geval niet degeen die geeft en ik zal mij wel aan uwe vriendschap weten te onttrekken.’

‘Niet zoo gemakkelijk, mijne dochter Pene lope....’

De naam Penelope maakte Lavarède altijd erg ongeduldig. Hij begon te trappelen, zoo verveelde het hem. Bouvreuil koos nu de wijste partij en ging heen, maar hij riep den jongen man eerst nog dit hartig woordje toe: ‘Ik laat nooit los, al ben je ook nog zoo vlug.’

Toen Lavarède van Bouvreuil af was, vertelde hij aan zijne reisgenooten zijne bevindingen en zijn geheimzinnigen tocht door de Chineezen-wijk. Hij deelde hun het plan mede, dat sedert den vorigen avond bij hem vaststond, nl. de plaats in te nemen van Kin-Tchang en naar China te reizen in de kist No. 49. Sir Murlyton teekende protest aan.

‘Maar dan zullen mijne dochter en ik ook op de Heavenway, op dat doodenschip moeten reizen!’

Aurett was bleek geworden, maar zij haastte zich toch te zeggen: ‘Wij hebben geen recht om Lavarède van zijne reis terug te houden. Dat zou tegen de bepalingen van het testament zijn, Papa.’

‘Dat hebben wij ook niet, maar....

[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48]


illustratie
‘Kijk maar eens naar de munt op den zakdoek, gij zult iets heel aardigs bijwonen’ (blz. 44)


[pagina 49]
[p. 49]

‘O, om mij moet u het niet laten, Papa, ik ben niet zoo zenuwachtig en moediger dan u denkt. Het schip is toch zoo ingericht, dat passagiers er ruimte en frischheid hebben, niet waar, Mijnheer Lavarède?’

Armand begreep hare vriendelijke bedoeling en dankte haar in stilte. Hij stelde den heer Murlyton gerust, die voor zich zelf niet het minste bezwaar had tegen den overtocht op de Heavenway, maar het voor zijne dochter minder prettig had gevonden. Toen zij er zoo luchtig over sprak, nam hij zich voor, twee hutten te gaan bespreken, zoodra hij uit Londen antwoord zou hebben. Zoo werd alles naar Armands genoegen geschikt, hij verzocht alleen zijne vrienden te willen doen, wat zij konden, om Bouvreuil op een dwaalspoor te brengen, opdat hij niet mee zou gaan op de boot.

's Avonds gingen ze naar het bureau van de ‘Californian Times.’ Er waren meer dan vijfhonderd brieven op de advertentie. Zij hadden dus bijna tweemaal zooveel geld als voor het telegram noodig was.

‘Wat de reclame al niet doet!’ zei de Engelschman. Hij maakte zooveel brieven open, als noodig was om te kunnen telegrafeeren, en vijf minuten later bood hij zijne depêche - nu met de zes en twintig dollars - aan het kantoor. De zekerheid, dat hij weldra weer eene volle beurs zou hebben, had hem merkbaar opgevroolijkt. Hij schudde Lavarède stevig de hand en zei vriendelijk: ‘Ik begin te gelooven, dat het vermogen van uw neef Richard uw eigendom zal worden.’

‘Wij zijn nog lang niet aan het einde van onze reis.’

‘Dat niet, maar gij zijt er de man naar om uwe vijf stuivers niet eens noodig te hebben en onderweg fortuin te maken.’

Armand drukte zijn eerlijken mededinger hartelijk de hand terwijl hij lachend zide: ‘Parijs telt tien duizend zulke arme drommels als ik, die alleen van hunne verbeelding leven. Als wij onze hersens wilden inspannen om geld te maken, dan zou er niets overblijven voor de bankiers!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken