Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIII.
Lavarède speelt comedie.

Susgravestreet is eene nauwe straat, die aan de haven uitkomt. Daar was de ‘Ossestaart’, de herberg, waar, volgens het zeggen van den Chinees, de Ier Vincents zijne maaltijden hield.

Dinsdag 's middags stapte Lavarède in zijn keurig nieuw pak van Engelschen snit, met eene guitige uitdrukking in zijne oogen zijn kneveltje gladstrijkende naar genoemde herberg. Hij vond er een talrijk publiek, meest zeelieden, werklui of kleine kantoorbedienden, nam echter van niemand notitie, maar ging regelrecht naar het buffet, waar eene dikke juffrouw met een rood gezicht en eene opzichtige japon in hare volle waardigheid troonde.

‘Mag ik u om eene inlichting verzoeken?’ vroeg Lavarède met zijn beminnelijksten glimlach.

‘O zeker,’ zei de juffrouw, gevleid door Lavarèdes beleefde manieren.

‘U is wel goed, juffrouw. Is er onder uwe dagelijksche gasten niet een zekere heer Vincents?’

‘O ja Mijnheer, die komt hier veel.’

‘Is hij op het oogenblik hier?’

De herbergierster keek de zaal rond en fluisterde toen zachtjes: ‘Ginds aan dat ronde tafeltje, daar zit hij.’

‘Die daar heel alleen zit?’

‘Ja, dat vindt hij het prettigst.’

Armand dankte de herbergierster met een vriendelijken blik, waardoor zij zich zoo vereerd voelde, dat haar gezicht van genoegen nog rooder werd, dan het al was. Onze held ging nu naar het tafeltje, dat zij hem gewezen had. Daar zat Vincents gulzig te eten en las onderwijl de courant. Hij bracht zijne dikke stevige handen onophoudelijk van zijn bord naar den mond, zonder ook maar een oogenblik van zijne courant op te zien. Hij scheen zoo verdiept in deze dubbele bezigheid, dat hij misschien de eenige was, die den eleganten Parijzenaar niet had zien binnenkomen.

Lavarède nam een krukje en ging tegenover hem zitten. Om zijne aandacht te trekken, legde hij zijne hand op de courant en vroeg: ‘Heb ik het genoegen mijnheer Vincents te spreken?’

De man nam hem verbaasd op. Hij was blijkbaar volstrekt niet in zijn schik, dat iemand hem durfde storen. Maar Armand was voor geen kleintje vervaard. Alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was, dat hij daar ging zitten praten, zeide hij:

‘Ik ben een vreemdeling voor u en dat is heel natuurlijk, want ik kom uit Frankrijk. Ik zoek een neef van mij, die hier in de stad moet wonen. Hij heet Vincents en heeft recht op de helft van eene erfenis, ik loop heel Francisco af en vraag na bij alle Vincents. Misschien vind ik in u nu den echten Vincents, mijn bloedverwant!’

‘In mij?’ bromde de ander ongeloovig.

‘Het zou immers niet onmogelijk zijn. Laten wij het maar eens onderzoeken. Ik zal wat bestellen, dan is het gezelliger praten. Hebben ze hier goeden wijn?’

Vincents gezicht helderde op.

‘O ja, maar duur.’

‘Dat doet er niet toe.... U drinkt toch wel een glaasje mee?’

‘Gaarne.’

Zijn gezicht stond nu vriendelijk. Wie zou ook niet vriendelijk zijn, als iemand eene erfenis komt aanbieden en nog een goed glas wijn schenkt op den koop toe? Hij riep den kellner en bestelde voor Lavarède een 2de ontbijt en een flesch wijn met twee glazen. De wijn werd dadelijk gebracht.

‘Op uwe gezondheid,’ zeide Lavarède, ‘ik hoop, dat ik u als neef zal mogen begroeten. Uw gezicht bevalt mij.’

Vincents knipoogde en lachte. Hij dronk het glas in één teug leeg.

‘Hij is goed, hè?’ riep hij, ‘jammer maar, dat men zoo iets niet alle dagen kan drinken.’

[pagina 50]
[p. 50]

‘Als wij het geluk hadden te erven,’ zeide Armand en liet zijne stem dalen, opdat het gesprek niet door anderen zou gehoord worden, ‘dan zouden wij dat wel kunnen.’

‘Ja, als.... Laat nu eens hooren, wat dat eigenlijk voor eene erfenis is, waarover u kwam spreken.’

‘Met alle genoegen,’ zei Armand, ‘maar laat mij eerst wat eten, want ik ben hongerig.’

Lavarède had nu voorloopig alleen oogen en belangstelling voor het gerecht, dat de kellner hem voorgediend had. Te zeggen, dat het hem goed smaakte, zou tegen de waarheid zijn, want het was een soort ragout, met pepermuntolie er in, alles behalve lekker. Lavarède wist echter best, wat hij deed. Hij schonk zijn overbuurman van tijd tot tijd nog eens in, en prikkelde diens nieuwsgierigheid door hem te laten wachten. Eindelijk, toen zij aan de tweede flesch begonnen, vroeg hij: ‘U vindt zeker wel goed, dat ik u een paar vragen doe, want ofschoon ik wel zien kan, dat gij een fatsoenlijk man zijt, die eerlijk zijn brood verdient, zoo zult gij mij toch niet kwalijk nemen, dat ik eerst een en ander van u wensch te weten.’

‘Vraag gerust, zooveel u maar wilt.’

Vincents zat blijkbaar op heete kolen. Hij brandde van verlangen, om meer van de zaak te hooren.

‘Goed zoo,’ dacht Lavarède, ‘de visch bijt, nu komt het er maar op aan, den hengel handig op te halen.’

En op zijne meest innemende manier vroeg hij: ‘Kent u uwe geboorteplaats, Mijnheer Vincents?’

‘Nu, die zou ik niet kennen! Ik ben er tot mijn twintigste jaar geweest, Ladbroke-Hill, zes mijlen van Dublin....’

Lavarède deed, alsof hij blijde verrast was en dientengevolge ging er een glans over het gezicht van Vincents.

‘Vraag u maar verder.’

‘Dan geloof ik,’ zei Lavarède, ‘dat u de zoon zijt van....’

‘Van José Williams Vincents, van Ladbroke, en van Maria Paulina Crooks, van Noxleburg.’

‘Juist,’ zei Lavarède.

‘Juist,’ herhaalde Vincents ongeduldig, ‘ben ik dan uw neef?’

‘Als u mij eerst nog één punt wil ophelderen, dan zal ik het u zeggen.’

‘Toe dan maar,’ riep de beambte van de Box-Pacific, die een zoo begeerig en tegelijk zoo gek gezicht zette, dat Lavarède moeite had om het niet uit te schateren. Hij hield zich gelukkig goed en vervolgde: ‘Herinnert gij u eene oude tante, die te Dublin woonde en heel rijk, maar ook heel gierig was? Zij had weinig omgang met onze familie; ze had zeker angst, dat men haar om geld zou vragen.’

Hij wachtte even op antwoord. Vincents scheen in zijne herinnering na te gaan, welke tantes hij had.

‘Neen,’ zeide hij eindelijk en dat antwoord kostte hem zichtbaar moeite, omdat hij vreesde, dat daarmee de kans, om de erfenis te krijgen, verkeken was; ‘neen eene rijke tante heb ik in Dublin nooit gekend, maar dat is eigenlijk niet te verwonderen, want mijn vader stierf toen ik twaalf jaar oud was en mijne moeder een paar maanden daarna.’

‘Bezin u nog eens goed, tante Margaretha.’

‘Margaretha!’ riep Vincents, ‘ja dien naam heb ik wel in onze familie hooren noemen.’

‘Natuurlijk,’ dacht Armand, ‘de helft van de vrouwen in Ierland heeten Margaretha.’

En toen stak hij met meesterlijk gespeelden plechtigen ernst Vincents zijne beide handen toe en zeide: ‘Neef!’

‘Neef!’ herhaalde deze met innige verrukking.

‘Voor mij bestaat er geen twijfel meer, of wij zijn neven,’ ging Lavarède voort. ‘Tante Margaretha heeft acht duizend pond sterling nagelaten, die wij samen moeten deelen. Het testament bepaalt, dat wij het geld tegelijk moeten ontvangen, om gekibbel of geknoei in de familie te voorkomen.’ En nu vertelde hij verder aan den armen drommel, die met open mond zat toe te luisteren, dat hij zelf om geld verlegen was en daarom in persoon zijn neef was gaan opzoeken. Toen hij zijn adres opgaf, riep Vincents verbaasd:

‘In het China-Pacific-hotel! O, als je op zoo grooten voet leeft, dan zal je met vier duizend pond niet eens veel kunnen doen. Ik zal den grooten heer er niet van uithangen. Ik zal pachter worden in Ierland en land en vee koopen.’

Het kon Lavarède weinig schelen, wat zijn pseudo-neef van zijne toekomst dacht te maken. ‘Wanneer moet ge op het kantoor terug te zijn?’ vroeg hij.

‘Om twee uur.’

‘Dan is het uw tijd, 't is nog maar vijf minuten.’

‘O, nu komt het er zoo nauw niet meer op aan, ik heb grooten lust ontslag te vragen.’

‘O neen, dat niet!’ riep Lavarède onwillekeurig en liep gevaar door deze onvoorzichtigheid alles in duigen te zien vallen, wat hij met zooveel moeite en overleg had opgebouwd, want de ander vroeg natuurlijk: ‘Wel, waarom niet?’

Lavarède kon moeielijk zeggen: ‘Omdat ik u noodig heb, om toegang tot het dok te krijgen.’ - ‘Omdat,’ zei hij langzaam en bedacht gauw een geloofwaardig voorwendsel, ‘omdat de formaliteiten, die er noodig zijn, zooveel tijd zullen kosten. De notaris te Dublin zal zich eerst in contact moeten stellen met de autoriteiten hier, die zullen moeten uitwijzen, wie gij zijt en dan moet mijn zaakgelastigde in Parijs er nog van verwittigd worden. Als ge nu van daag al om uw ontslag zoudt willen vragen, waar zoudt ge dan eene maand lang van moeten leven?’

‘Dat is waar; jammer genoeg, dat ik van daag de betrekking niet op kan zeggen, ik zou dan vrij geweest zijn van dat vervelende baantje morgen avond.’

Lavarède had wel kunnen zingen van blijdschap, dat het geluk hem zoo gunstig was; nu het toeval wilde, dat Vincents zelf over zijne wacht bij de lijkkisten ging spreken, werd hem veel moeite bespaard. Met het onschuldigste gezicht ter wereld vroeg hij:

[pagina 51]
[p. 51]

‘Dat vervelende baantje? Wat moet ge dan doen?’

‘De wacht houden bij de “slapende geeltjes”, bij de doode Chineezen bedoel ik.’

Lavarède keek zeer verwonderd, als een vreemdeling, die van niets wist en liet Vincents uitleggen, wat voor eene Maatschappij de Box-Pacific-Line-Company was.

‘Brrr!’ zei hij, toen Vincents hem ingelicht had, ‘dat moet griezelig zijn, den nacht door te brengen bij die doodkisten.’

‘O, het is gruwelijk akelig.’

‘Ja, dat geloof ik graag. Maar als reisavontuur zou het toch wel aardig zijn, ik zou het wel willen doen, om het later te kunnen vertellen.’

‘Wel, dat is gemakkelijk genoeg,’ riep Vincents, die gaarne gezelschap wilde hebben. Als je er zin in hebt, kom dan morgen avond maar aan het dok. Ik ga naar binnen door het kantoor en doe dan de deur voor je open, die op de kade uitkomt, waar de kisten ingescheept worden. We kunnen dan samen de wacht houden en het ons een beetje gezellig maken. Breng vooral whisky mee.’

Lavarède moest zich geweld aandoen, om niet te laten merken, hoezeer hij in zijn schik was. Zijne list was geslaagd, de bewaker had hem aangeboden, wat hij wenschte. Nu moest hij ook nog uit Oxtail-tavern zien weg te komen, zonder dat hij behoefde te betalen.

‘Neef,’ zeide hij, ‘ik wilde u een voorstel doen.’

‘Al vooruit aangenomen.’

‘Van middag kunt ge zeker wel vrijaf krijgen, daar ge morgen nacht moet waken?’

‘Misschien wel.’

‘Laten wij het samen gaan vragen en dan gaat gij met mij mee naar het hotel, om bij mij te dineeren.’

‘Ik weet niet, of ik dat wel doen mag,’ stamelde de beambte, verlegen bij de gedachte, dat hij aan eene zoo voorname tafel werd genoodigd.

‘Je moogt niet weigeren,’ zei Lavarède.

‘Nu goed dan.’

Nu kwam het pijnlijk oogenblik, maar het bleek, dat Armand zijne rekening goed gemaakt had. Toen hij in zijn vestjeszakje naar geld begon te zoeken, riep Vincents, dat hij zijn gast de vertering niet liet betalen. Hij ging zelfs nog verder en vroeg hem voor den volgenden dag te dejeuneeren, eene beleefdheid, die Armand beantwoordde met een:

‘Afgesproken, maar 's avonds zijt gij dan weer mijn gast in het China-hotel.’

‘Ik trek aan het langste eind,’ dacht Vincents, ‘in het hotel is alles lekkerder en duurder.’

Op zijn terugweg ontmoette Armand den heer Murlyton. De waardige heer was recht in zijn nopjes Hij had antwoord gekregen van zijn bankiers en aan het centrale postkantoor zijn geld in ontvangst genomen. Nu bracht hij de door hem geopende brieven weer naar het bureau van de Californian terug, nadat hij de tien cents er weer in gesloten had. Lavarède dicteerde hem de advertentie, om de menschen, die er zoo goedig ingevlogen waren, uit den droom te helpen. Armand liet zijn pseudo-neef een oogenblik alleen en zeide zachtjes tot den Engelschman: ‘Wilt u nu de gelegenheid niet waarnemen, om de hutten op de Heavenway te bespreken?’

‘Zijt gij dan zeker van uw vertrek?’

‘Twijfelde u er aan? Die goeie kerel,’ zei hij op Vincents wijzende, ‘maakt het mij mogelijk, zonder dat hij er zelf een flauw vermoeden van heeft, natuurlijk. Hij zal het u bij het diner vertellen. Ik heb hem voor van daag en morgen uitgenoodigd.’

‘Maar twee diners zullen u meer kosten dan een kwartje,’ zei Sir Murlyton.

‘O volstrekt niet,’ antwoordde Armand. ‘U hebt voor acht dagen voor mij betaald. Als ik Woensdagavond wegga, heb ik nog recht op vijf maaltijden. Twee worden er afgetrokken voor Vincents, voor de drie andere mag de heer Tower mij teerkost meegeven op reis, hij wint dan altijd nog het logis, want mijne kamer is nu twee dagen ter beschikking van andere gasten.’

‘Mooi uitgerekend, ge moet dat den heer Tower maar aan het verstand brengen. Ik zal bij de “Box-Pacific” aangaan en twee hutten bestellen.’

Armand liet 's avonds bij het diner Vincents het verhaal doen van hunne kennismaking. De nieuwe neef werd door Aurett en haar vader heel origineel gevonden en allen amuseerden zich uitstekend. Maar toen hij weg was, zeide Aurett zachtjes tot Lavarède: ‘Ik heb toch erg medelijden met dien armen drommel. Hij gelooft zoo vast aan zijne erfenis en de teleurstelling zal dus zoo groot zijn.’

‘Maar hij krijgt van mij schadevergoeding.’

Aurett aarzelde, zij vreesde onbescheiden te zijn, maar zij kon toch niet laten te vragen: ‘Hoe wilt ge hem dan schadeloosstellen?’ Zij kon de gedachte niet verdragen, dat Lavarède met dien eenvoudigen, maar goeden man een minder eerlijk spel zou gespeeld hebben.

‘Weet u wel, dat u mij naar mijne geheimen vraagt?’ gaf Lavarède ten antwoord.

Miss Aurett zag hem open aan en zei toen met nadruk: ‘Ik zou het zoo gaarne weten, ik heb eene leelijke gedachte, zeg mij, wat gij van plan zijt, misschien jaagt gij daarmee de zwarte gedachte weg.’

‘Dan zal ik het u zeggen. Ik geef Vincents de twee duizend dollars, die mijne Chineesche vrienden mij laten verdienen.’

Het lieve gezichtje van Aurett werd door een glimlach verhelderd. ‘Dank u,’ zei ze en gaf Lavarède de hand. Toen zij alleen was in hare kamer, bekende zij zich zelve, dat zij het heel prettig vond in Lavarèdes gezelschap zulk een groote reis te maken. Maar tegen haar vader sprak zij daar niet over.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken