Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVII.
Verwikkelingen.

Den 11den September, 's morgens om tien uur, zat mijnheer Saxby, de vertegenwoordiger van de Box-Pacific in China, in zijn kantoor te Takeoe. Het vertrek was ruim en de wijd openstaande vensters lieten zon en bloemengeur vrij binnen. De directeur keek na, wat de post gebracht had. Hij werd in deze bezigheid bijgestaan door een jongen klerk, die belachelijk onhandig was.

‘Kijk eens, Howdin, noteer dit: de familie Pali-Ma van het dorp Tien-Be zal van morgen nog het lijk komen halen van de overledene Li-Moua, die in San Francisco gestorven is en met de “Heavenway” thuiskomt. Zie het eens na in het scheepsboek en laat die kist ten spoedigste hierheen brengen, opdat de herkenning gauw kan plaats hebben. Anders drink ik weer zoo laat koffie.’

En terwijl de klerk zich de deur uitspoedde, niet zonder zich eerst een paar maal te stooten, bromde de directeur bij zich zelven: ‘Wat een haast hebben die menschen! Nauwelijks is de boot binnen de haven, of ze willen hun ‘vrachtje’ al hebben. Het publiek vergt vreeselijk veel, men laat ons geen tijd om adem te scheppen. Ik zou wel lust hebben bij circulaire bekend te maken: ‘Men kan zijn goed pas krijgen vier en twintig uren na aankomst van de booten.’

Hij kon niet langer over zijne drukte peinzen, want er werd aan de deur geklopt; een knecht in livrei diende een bezoeker aan.

‘Wat voor een man, Bridge?’ vroeg de directeur.

‘Een passagier van de “Heavenway”. Hij zegt, dat hij u iets gewichtigs heeft mee te deelen.’

‘Alweer iemand, die beslag op mijn tijd legt. Maar ik moet hem wel ontvangen, 't is een klant van de Pacific-Company. Laat hem maar binnen.’

De knecht verdween, deed een oogenblik later de deur opnieuw open en kondigde den binnentredende aan: ‘De heer Bouvreuil’.

Met een verheugd gezicht kwam de dikke geldman het kantoor binnenstappen en groette den heer Saxby beleefd. Deze, die het vervelend vond in zijne overdenkingen gestoord te worden, keek lang niet vriendelijk en knikte even, minder om den groet te beantwoorden, dan om te laten merken, dat hij bereid was om te luisteren.

‘Mijnheer,’ begon Bouvreuil, ‘ik ben een Franschman, grondbezitter, president van het Syndicaat voor de Panama-zaak.’

Alsof een veer hem opgewipt had, sprong mijnheer Saxby vlug van zijn stoel op en zeide beleefd: ‘Wilt u niet plaats nemen? Waarmee kan ik u dienen?’

‘Met niets Mijnheer, ik kom u een dienst bewijzen.’

[pagina 69]
[p. 69]

De heer Saxby was verwonderd, dat was duidelijk aan hem te zien.

‘Mijnheer,’ zei Bouvreuil, ‘niemand weet beter dan ik, wat de kansen van eene groote onderneming zijn. Valschdoen kan ik niet uitstaan. Daarom kom ik u mededeelen, dat uwe Maatschappij is opgelicht.’

‘Mijnheer, weet u dat zeker? Er is zulk een goede contrôle. Dat schreef ik gisteren nog aan het hoofdbestuur.’

‘O, ik beweer volstrekt niet, dat het toezicht niet goed is, maar een van mijne landgenooten heeft, verborgen in het achteronder, waar de kisten van de Chineezen staan, de reis over den Oceaan meegemaakt, zonder passage te betalen.’

‘Hoe heeft hij dat kunnen doen? ik kan het mij niet begrijpen,’ bromde de directeur van de afdeeling China.

‘Dat weet ik niet, ik kan u alleen verzekeren, dat het zoo is. Hij moet nog op het schip zijn, want ik heb hem niet van boord zien gaan en ik heb toch goed opgelet, dat verzeker ik u.... Laat de hand op hem leggen en vraag betaling....’

De klerk Howdin kwam binnen.

‘Mijnheer, daar is de familie Pali-Ma. Er wordt op u gewacht voor het openen van de kist en u moet het billet van aflevering laten teekenen.’

‘Ik kom.... een oogenblikje, Mijnheer Bouvreuil, ik kom zoo dadelijk bij u terug.’

‘Ik heb mijne boodschap gedaan, laat ik u niet langer ophouden,’ en in zijne handen wrijvende, voegde hij er zachtjes bij: ‘wat zal mijn “schoonzoon” vreemd opkijken, zijne reis is nu uit, ha! ha!....’

De beide heeren verlieten het kantoor en kwamen in het aangrenzend vertrek, waar verscheidene personen om eene doodkist heenstonden. Het waren allen Chineezen. De familie Pali-Ma droeg ten teeken van rouw op de zijden kleederen groote rose en witte dwarsstrepen. Eene oude vrouw weende. Twee ‘bedroefden’, d.w.z. vrouwen, die gehuurd waren om luid te klagen, deden dit op maat in sombere, scherpe geluiden. De familie was zeker rijk, want de klaagsters deden bijzonder haar best, het was een oorverscheurend gejammer.’

De oude vrouw ging naar den heer Saxby toe.

‘Ik ben Pali-Ma, de moeder van Li-Moua, die op twee-en-twintigjarigen leeftijd gestorven is. Hier is het bewijs van den mandarijn van ons dorp.’

‘In orde,’ zeide de directeur, ‘de kist kan opengemaakt worden.’

No. 48 stond er op het plaatje. De werklieden van de Pacific-Maatschappij wilden de schroeven los draaien, maar zij hadden die nauwelijks aangeraakt, of het deksel ging open. In de kist had een levend mensch zich opgericht.

‘Lavarède!’ riep Bouvreuil, terwijl de Chineezen allen verschrikt terug deinsden.

Bouvreuil had het verklikken nog niet verleerd. Hij wendde zich tot den heer Saxby en zeide: ‘Dat is de man, die zonder te betalen van San Francisco af aan boord is geweest.’

Mijnheer Saxby haalde onmiddellijk zijn revolver uit zijn zak, - als een echte Amerikaan droeg hij die altijd bij zich - en riep Lavarède toe: ‘Verroer u niet, bij de minste beweging schiet ik.’

‘Onnoodig die waarschuwing,’ antwoordde Armand, ‘ik zie wel, dat het zaak is stil te blijven, als u een geladen revolver op mij richt.’

Op een wenk van Saxby hadden de werklieden hem stevig vast gegrepen. De Amerikaan nam hem nu eens goed op. Armands uiterlijk scheen hem te bevallen, op bijna vriendelijken toon zeide hij: ‘I guess,’ - dit is eene geliefkoosde uitdrukking - ‘I guess,’ dat u voor de grap of om eene weddenschap in die kist zijt gekropen; ik zal er geen drukte van maken, als u eenvoudig de passage betaalt. Daar u zulk eene nauwe hut hebt gehad, zal ik u 25% korting geven.’

Lavarède boog.

‘Vriendelijker aanbod kondt u mij niet doen,’ zeide hij, ‘maar - ook met de korting is de prijs van den overtocht meer dan ik betalen kan, want ik heb maar vijf stuivers.’

‘Wat!’ riep de heer Saxby, terwijl hij zijne armen van verbazing in de hoogte stak, ‘en met zoo weinig geld hebt u het durven wagen aan boord te gaan van een onzer stoombooten?’

‘Pardon, Mijnheer, men heeft mij aan boord gebracht. Ik was opgesloten in eene kist met maar weinig levensmiddelen. Ik denk er over eene klacht in te dienen bij de Box-Pacific-Line-Company en schadevergoeding te vragen.’

Nu werd de directeur van de afdeeling ‘China’ boos.

‘Je houdt mij voor den gek, kerel.... Neemt hem nu maar gevangen.’

Bouvreuil kwam tusschenbeide en bood aan, de som voor te schieten, die Lavarède noodig had om zijne schuld te voldoen.

‘Die goeie Bouvreuil!’ lachte Armand.

‘Neem dat aanbod aan,’ zei de heer Saxby, die ongeduldig werd. ‘Dan is de zaak uit.’

‘Dat kan ik niet, Mijnheer,’ antwoordde Armand ernstig, ‘Mijnheer Bouvreuil weet dat zoo goed als ik. Het zou te lang duren, als ik u wilde uitleggen waarom, maar ik weet er wel wat anders op. De Maatschappij is eene kleinigheid aan mij te kort gekomen, mag ik u nu als schadeloosstelling iets aan de hand doen, dat u eene veel grootere winst verzekert dan het passagegeld, dat ik niet kan betalen?’

De Amerikaan vond dit praktisch en wilde graag hooren, hoe die winst te maken zou zijn. Lavarède wierp een spotachtigen blik naar Bouvreuil, die stom van verbazing hem stond aan te kijken, en toen vroeg hij aan den heer Saxby: ‘Als ik u het middel aanwijs, behoef ik dan de passagekosten niet te voldoen? De eene dienst is den anderen waard, wij betalen elkaar met gesloten beurzen.’

‘Dat vind ik goed,’ zei de directeur na eenig nadenken.

‘Vier booten heeft uwe Maatschappij, niet waar?’ begon Lavarède, ‘die ieder zes reizen per jaar doen met een transport van gemiddeld vijftig Chineezen, dat is twaalf honderd ongeveer in een jaar.’

‘Dat is zoo,’ zeide de directeur, ‘maar ik be-

[pagina 70]
[p. 70]

grijp niet, in welk verband dat kan staan met een middel om geld uit te winnen.’

‘Dat zal u aanstonds duidelijk worden. Als ik goed ben ingelicht, dan zijn er op die twaalf honderd passagiers duizend, die geen kist bij hun leven hebben kunnen koopen en aan wie uwe Maatschappij volgens contract de houten, zoowel als de looden kist moet verschaffen. Ik heb mij kunnen overtuigen, dat mooi eikenhout daarvoor gebruikt wordt, iedere kist moet u minstens op vijf dollars te staan komen.’

‘Goed geraden.’

‘Als u ze nu voor drie dollars per stuk even goed kondt krijgen, dan zou dat op duizend kisten aardig wat uithalen. Die bezuiniging had ik u willen aanraden. Het voordeel, dat de Maatschappij jaarlijks daarvan kan trekken is aan zienlijk.’

‘Geen kwaad idee, wij hebben er al dikwijls over gedacht, maar de Chineezen willen nu eenmaal eikenhout.’

‘Geprepareerd wit dennenhout ziet er net uit als eiken en is voor het doel even geschikt.’ En nu noemde hij de bestanddeelen van het chemisch preparaat, waarmee het hout moest worden bevochtigd en gevernist.

De heer Saxby vond de bewerking eenvoudig, hij zag het groote voordeel, dat de Maatschappij er bij zou hebben.

‘Is u zeker van wat u beweert, dat het hout even goed is en dat het op eikenhout gelijkt?’

‘Het eerste geloof ik vast en van het laatste kunt u gemakkelijk de proef nemen. Ik wil gaarne uw gevangene blijven tot u daarvan overtuigd zijt.’

De directeur stak Lavarède de hand toe.

‘Ik heb vertrouwen in u, Mijnheer; ik geloof, dat ik met een eerlijk man te doen heb. Het is geen klein voordeel, dat u de Maatschappij door uwe mededeeling bezorgt; de passagekosten behoef ik dus van u niet te vorderen. Ik zal mij daarvoor verantwoorden bij het hoofdbestuur.’

Met zijn beminnelijksten glimlach keerde Lavarède zich tot zijn verklikker. ‘U ziet wel, Mijnheer Bouvreuil, dat met een weinig scheikundige kennis het gemakkelijk is, schadelijke wezens van zich af te houden.’

Alles scheen naar wensch te gaan. Bouvreuil was alweer gefopt en de Chineezen hielden zich stil; zij verstonden ook geen woord van het gesprek, dat in het Engelsch werd gevoerd.

Maar o schrik! Daar kwam in den bekenden blauwen rok met groenen rand een politiebeambte met een jongen man van Pali-Ma's familie. Niemand had er op gelet, dat die bij het zien van de verrassing, die uit de kist kwam, was weggeloopen om de politie te waarschuwen. Hij wees nu met een paar woorden, die Lavarède niet verstond, den schuldige aan, en toen kwamen er nog tien andere leden van de openbare macht, die Armand gevangen namen en zwaar boeiden.

‘Wat spijt het mij, dat ik u opgehouden heb,’ zeide de heer Saxby tot hem, nadat hij met den politiebeambte gesproken had, ‘het ziet er leelijk voor u uit, want de familie Pali-Ma beschuldigt u van lijkroof en heiligschennis. Op zulk een misdrijf staat hier de doodstraf.’

Lavarède rilde even bij die woorden, maar hield zich aanstonds groot.

‘Dank u voor de inlichting,’ antwoordde hij den directeur.

‘Het spijt mij zoo,’ verzekerde deze. ‘Kan ik u misschien van dienst zijn? Hebt u bloedverwanten of vrienden, die u verwittigen wilt, ik zal wel zorgen, dat uwe brieven hun geworden.’

Een oogenblik aarzelde Armand. Hij zag het lieve gezichtje van Aurett voor zich. Maar hij schudde het hoofd: ‘Zeer verplicht, Mijnheer, maar ik wil toch liever nog aan niemand mijn' dood aankondigen.... Ja toch, aan dien goeden Bouvreuil, die hier tegenwoordig is. Ik heb hem het leven gered, de tijding van mijn wissen dood zal hem pleizier doen.’

Zichtbaar getroffen door deze woorden, staarde Bouvreuil hem na, toen hij door de politiedie naren naar de gevangenis werd weggevoerd. Overal waar zij voorbijkwamen, vormden zich groepjes menschen om te kijken, maar de politie joeg ze dadelijk met den stok uiteen. Men kon wel zien, dat de stok hier dikwijls gebruikt werd, want de politie-agenten gingen er handig mee om.

Takeoe is eene vuile stad, nog vuiler dan de steden in het binnenland; er is geen enkel monument, de meeste huizen zijn van pleisterklei, slechts hier en daar ziet men er eene woning van rijker aanzien met een bonten gevel, versierd met veelkleurige steenen in den vorm van dieren en bloemen. Men vindt er maar eene enkele wandelplaats langs de rivier Peï-Ho en die wordt nog bedorven door het gezicht van de gevangenis; daar worden ook de misdadigers terecht gesteld.

Armand wist die bijzonderheden niet. Toen hij bij de rivier kwam, haalde hij ruimer adem. In de nauwe, vieze straten dacht hij te zullen stikken. Hier had men een vrij uitzicht, al was de drie kilometers breede mond van de Peï-Ho met de lage grijze eentonige oevers, waartusschen het gele water stroomde, in het geheel niet schiderachtig; er was ruimte ten minste, en schaduw. Armand voelde zijn' moed herleven, het genot van frissche lucht gaf hem zijne opgewektheid terug; hij durfde hopen, dat ook dit gevaar zou afgewend worden.

Doch hoe verschoot hij van kleur, toen hij dicht bij zich twee bekende gezichten zag. Aurett en haar vader wandelden langs de rivier.

Het jonge meisje was zoo aangedaan, dat zij niet kon spreken; Sir Murlyton vroeg in het Engelsch: ‘Gevangen?’

‘Dat heb ik aan Bouvreuils klikken te danken, anders zou ik nu vrij zijn.’

‘Die nare man!’ riep Aurett, die door hare verontwaardiging hare aandoening meester werd.

Armand werd met de sabel gedreigd. Dat was een wenk om stil te zijn. De vrienden begrepen dien wenk, en de heer Murlyton nam Auretts arm en trachtte het ontstelde meisje te troosten.

‘Moed gehouden, mijn kind. Wij moeten eens kijken, waar zij hem heen brengen; misschien kan de Engelsche consul ons helpen, hem vrij te krijgen.’

Lavarède zag nog eens om, toen de deur met

[pagina 71]
[p. 71]

roode strepen en fabelachtige dieren voor hem geopend werd, en toen ontdekte hij aan Auretts gezichtje en aan het smartelijk gevoel, dat hij van haar gescheiden werd, hoe lief zij elkander hadden en dat zij met onderling goedvinden door een huwelijk het testament van zijn al te zuinigeen neef hadden kunnen vernietigen. Deze gedachte hield hem bezig, terwijl hij tusschen zijne wachter de steenen binnenplaats overging, een blauw overdekt houten trapje op en eene gele deur in. Toen bevond hij zich in een tamelijk donker vertrek, waar een jonge Chinees met een penseel teekens maakte op eene lange reep papier.

De politiebeambte zeide iets tegen den schrijver. Deze stond dadelijk op en kwam spoedig terug met een vreeselijk dikken man, wiens oogen bijna niet te zien waren. Al de politiedienaars bogen diep en brachten de hand aan hun hoofd.

‘Dat is de directeur van de gevangenis,’ dacht Lavarède.

De dikkerd vroeg eerst eenige inlichtingen en maakte toen een gebaar, alsof hij zeggen wilde: ‘Gaat je gang maar!’ Twee mannen pakten daarop Armand vast, terwijl de schrijver met eene bewonderenswaardige handigheid zijne zakken leeg maakte.

‘Die zou kunnen opgenomen worden in het zakkenrollersgild,’ dacht Lavarède.

In China, zooals overal elders, onderzoekt men wat een gevangene bij zich draagt. De schrijver had al de gevonden voorwerpen uitgestald op zijn lessenaar, als men ten minste een soort ezel met een schuine plank dien naam mag geven. Het pennemes en het geld dat Lavarède's geheele bezitting uitmaakte, werden nauwkeurig bekeken: toon viel de blik van den directeur op den blikken koker, die door den haai op de ‘Heavenway’ was gebracht. Lavarède maakte eene beweging, om het voorwerp terug te nemen.

‘Dat behoort mij niet toe,’ begon hij in het Fransch.

Maar de mannen, die hem vasthielden, schudden hem ruw. Hij bedacht zich, dat de Chineezen in hun land niet gaarne Fransch hooren spreken en dus zweeg hij. De griffier opende den koker en vond het perkament, dat Lavarède had willen ontcijferen, en met een gewichtig gezicht - zulke gewoonten vindt men in alle landen terug - rolde hij het langzaam uit, maar nauwelijks had hij er een blik in geslagen, of hij liet het op zijn lessenaar vallen en keek volstrekt niet vroolijk. De directeur van de gevangenis nam het perkament op en legde het aanstonds weer neer. Daarna sloeg hij zijn hand tegen zijn hoofd, keek zijn griffier aan, keek den politieman aan en deed al blazende eenige stappen vooruit. Toen weer terug tot het hoofd van de politiebende, die Armand gearresteerd had. Er ontstond eene levendige discussie. De gevangenbewaarder zwaaide wanhopig met zijne korte armen, maar de politiebeambte scheen daar in het minst niet door verontrust of vermurwd te worden. Hij antwoordde kort en weigerde klaarblijkelijk beslist, wat de directeur vurig scheen te wenschen. Dit onderhoud duurde een kwartier, zonder dat Armand kon raden, waar zij het over hadden. Eindelijk schenen zij het eens te worden, want men bracht den gevangene naar een kaal vertrek, waar men hem opsloot.

Toen Lavarède alleen was, begon hij over den treurigen toestand, waarin hij zich bevond, dieper door te denken. Een oogenblik hadden al die vreemde manieren zijn' geest beziggehouden en hem geamuseerd, nu werd hij zich bewust, dat hij in eene Chineesche gevangenis zat en van heiligschennis was beschuldigd. Hij kende uit de verslagen van de zendelingen en uit verhalen van verschillende reizigers de onverbiddelijkheid van de Chineesche wet en de wreede straffen, die zij toepast. Hij moest bekennen, dat als er geen wonder gebeurde, zijn lot zoo goed als beslist was. Het oude gezegde van de zonen van Han schoot hem te binnen: ‘een schuldige te straffen is goed, maar in een schuldige een Europeaan te treffen is zalig!’ Dat waren weinig troostrijke gedachten en droef klonk zijne stem, terwijl hij den naam fluisterde, die hem zoo dierbaar was: ‘Aurett’

Zoo zat onze anders zoo vroolijke Armand in de somberste gedachten verdiept, toen de deur openging en de dikke directeur zich op den drempel vertoonde. Een jong meisje was bij hem en achter die beiden kwam de schrijver aandragen met een gedekt tafeltje, dat wel ‘een tafeltje welbereid’ scheen te zijn, zulke uitlokkende spijzen stonden er op.

Hij zette het beleefd voor den gevangene neer met twee flesschen wijn, of althans een drank, die daarop leek. De directeur noodigde met eene vriendelijke beweging Lavarède om te eten. En toen schoof hij het Chineesche meisje naar voren. Zij scheen zeer verlegen en bloosde, wat aan hare mooie citroengele huid een oranjeachtige tint gaf. Toen hief zij hare zwarte oogen tot den gevangene op en sprak op zachten toon in uitstekend Fransch: ‘Ik ben Diamba!’

Armand zag haar verbaasd aan.

‘Ik ben Diamba,’ herhaalde zij.

‘Ik versta u wel, maar hoe komt het, dat gij Fransch kunt spreken?’

‘De blanke priesters hebben het mij geleerd.’

‘Door zendelingen opgevoed?’

Zij boog haar hoofd toestemmend.

‘En moogt gij nu den gevangene wat komen opvroolijken? heeft men u daarom meegebracht?’

‘Neen, daarom niet.’

‘Dan begrijp ik er niets van.’

Het meisje sloeg de oogen neder.

‘Ik moet tot u spreken.’

‘Doe dat, mijn kind, ik luister gaarne.’

Diamba zag den directeur aan, wisselde met hem een paar woorden in de Chineesche taal en begon toen tot Lavarède: ‘Chun-Tse, directeur van de gevangenis te Takeoe, zegt u het volgende: ‘Het doet mij leed u gevangen te moeten houden, maar als een eenvoudig ambtenaar moet ik gehoorzamen aan den Ti-Tou, die de stad bestuurt. Anders zou men mij de sabel sturen, waarmee ik mij zelven het leven zou moeten benemen. Behalve de vrijheid zal ik u alles geven, wat gij kunt verlangen: goed eten, heerlijken wijn, rum van de beste kwaliteit, keizerthee, die

[pagina 72]
[p. 72]

door meisjes met handschoenen wordt geplukt, om de blaadjes onbesmet te houden. En als gij aan uwe vrienden wilt schrijven, dan zullen uwe brieven stipt bezorgd worden.’

Met verwonderde oogen en open mond hoorde Armand dit alles aan.

De directeur boog beleefd en lachte innemend. Diamba ging voort:

‘Chun-Tse, wetende wie gij zijt, en wie uwe Broeders zijn, heeft u in vrijheid willen stellen. Hij heeft dit aan den Ti-Tou gevraagd. Deze heeft geweigerd.’

‘O!’ riep Lavarède, die begon te begrijpen.

‘De uwen,’ heeft hij beweerd, ‘treden al te stoutmoedig op. Morgen wordt er een renbode naar Peking afgezonden en dan zal de “Zoon des Hemels” zelf over u het vonnis vellen. Chun-Tse, in wiens tegenwoordigheid en uit wiens naam ik spreek, verzoekt u niet te vergeten, dat hij getracht heeft u te redden. Hij verzoekt u ook, als gij aan uwe vrienden mocht schrijven, hen van zijne achting te willen verzekeren, hun te willen betuigen, dat hij ze bewondert en dat hij, ondanks zijne betrekking, hun zegen toewenscht.’

‘Welke vrienden meent gij?’ vroeg Lavarède.

Diamba kruiste hare handen op hare borst en maakte eene zeer diepe, eerbiedige buiging, toen beschreef zij met haren vinger op haar voorhoofd een driehoek.

Nu ging Armand een licht op. Het bewijs van lidmaatschap der Vrijmetselaarsorde, dat zij bij hem hadden gevonden, had dit alles bewerkt. Zij hielden hem voor een lid dier gevreesde geheime vereeniging. Daarom werd hij ontzien.

Nu kwam zijn vroolijke luim weer boven. Met een deftig gebaar stak hij het Chineesche meisje zijne hand toe, en op denzelfden plechtigen toon, waarop zij hem had toegesproken, zeide hij: ‘Diamba, Chun-Tze had geen beter woordvoerster kunnen kiezen. Breng hem het volgende over: ‘Wie achting toonen aan de leden van de Tien-Taï, behoeven niet te vreezen. Zij zal hen, als het noodig mocht zijn, beschermen. Chun-Tze moet zich maar vriendelijk, beleefd en oplettend blijven betoonen, dal zal geen kwaad hem bedreigen, veeleer zal er over hem gewaakt worden.’

Het gezicht van den gevangenbewaarder verhelderde. Uit dankbaarheid maakte hij eene kniebuiging, die hem veel inspanning kostte, en ging toen heen met duizend verontschuldigingen en beleefdheden; Diamba kon slechts met moeite al die plichtplegingen vertalen. Weer was Lavarède alleen, maar somber was zijne stemming nu niet langer, hij had een straal van hoop opgevangen, die hem nieuwen moed gaf. Als zijn cipier voor hem op de knieën viel, dan was er allicht nog kans op uitredding.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken