Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXI.
Het land der Lamas.

Dadelijk zagen onze reizigers zich omringd door eene woelige menigte, die allerzonderlingste gebaren maakte. Maar onder al het geschreeuw en die ongewone bewegingen hadden onze vrienden toch het gevoel, dat zij met vreugde, ja met eerbied werden welkom geheeten. De manieren zouden intusschen eerder het tegendeel hebben doen gelooven, want al die menschen staken hun tong uit, terwijl zij hun hoofd diep bogen. Aurett vond het zulk een belachelijk gezicht, dat zij het uitschaterde.

‘Stil,’ zei Lavarède, ‘niet lachen, dat kinderachtige tong-uitsteken is bij de Tibetanen een bewijs van vereering.’

Eenige priesters, - Lamas, zooals zij daar genoemd worden, - hielpen hen uit het schuitje. De hand, die de vreemdelingen bij het uitstijgen behulpzaam was geweest, brachten zij daarop aan de lippen, terwijl zij eerbiedig bogen.

Armand keek zijne vrienden aan, deze waren al even verwonderd als hij zelf.

‘Het doet er eigenlijk niet toe, dat wij niets van hunne manieren begrijpen,’ zei Lavarède,

[pagina 83]
[p. 83]

‘het is duidelijk, dat ze gunstig jegens ons gestemd zijn. Laten wij er gebruik van maken en trachten wat te eten te krijgen.’

En terwijl hij een der Lamas op den schouder klopte, die daarop onmiddellijk neerknielde, bracht hij herhaalde malen zijne hand naar zijn mond en zocht hem duidelijk te maken, dat hij honger had. De priester wees op een houten gebouw en verzocht door teekenen, dat ze hem daarheen zouden volgen.

De ballon werd toevertrouwd aan de bewaking van de krijgslieden, die er zich als eene wacht voor geplaatst hadden en de reizigers volgden den priester. Overal bogen de menschen eerbiedig voor hen.

Toen zij het houten paleis bereikt hadden, bracht de Lama hen over verscheiden binnenplaatsen naar een tuin, waarachter zich een gebouw verhief met een sierlijken gevel. Een opengewerkte deur verleende den toegang naar eene groote ruimte, waarin het licht viel door fijn uitgezaagde paneelen. Op den achtergrond was een groote groen marmeren kubus boven twee treden van graniet.

Met zichtbare verlegenheid wees de Lama op dit marmerblok. Lavarède liep vooruit en meende, dat de priester wenschte, dat hij er op zou klimmen, en in de veronderstelling, dat het zoo de bedoeling was, nam hij op het blok plaats.

De Tibetaan gaf met een langgerekt keelgeluid blijde verrassing te kennen, waarop tal van priesters kwamen toeloopen met een doosje wit poeder, dat zij in een in het marmer uitgehouwen vat uitstrooiden. Het poeder werd aangestoken en weldra steeg de walm van het reukwerk zoo prikkelend in Armands neusgaten, dat hij er van niezen moest. De priesters namen van de drie andere reizigers niet de minste notitie, maar verwijderden zich, met gebaren te kennen gevende, dat zij voor een ontbijt gingen zorgen.

‘Wat beteekent dat alles?’ riep de journalist, toen hij met de anderen alleen was. ‘Ben ik als ex-president van de Republiek Costa-Rica zoo'n beroemd personage, dat ze mij hier bewierooken? Bewierooken doet men anders geen president, men geeft hem een eeremaal met slechten wijn, wierook wordt alleen aan goden geofferd. De slechte wijn zou mij nu liever zijn geweest, want dat reukwerk geeft een benauwde lucht.’

Twee aan twee, op de maat van de ‘gong’ kwamen de priesters plechtig binnen. Zij droegen zilveren schalen en bekers.

‘Net een optocht als in het theater van de Porte Saint-Martin,’ mompelde Lavarède.

De priesters konden die oneerbiedige opmerking niet verstaan. Zij boden onder heel ingewikkelde plichtplegingen Armand den eenen schotel na den anderen aan, terwijl zij zijne reisgenooten tamelijk onzacht van het marmerblok wegduwden.

Armand stond er op, dat eerst Aurett en Sir Murlyton hun deel kregen van den honing en de vruchten en het wild, dat hem gebracht werd. Toen bediende hij zich zelf. Bouvreuil kreeg wat er overschoot, hij kon niet verwachten, dat Lavarède hem met achting zou behandelen.

Maar wat Lavarède eenvoudig als eene plagerij bedoeld had, maakte op de Lamas een heel anderen indruk. Den heer Murlyton en Aurett behandelden zij voortaan beleefd, maar Bouvreuil werd geduwd en gestooten en met minachting bejegend.

Armand moest lachen om het benauwde booze gezicht, dat Bouvreuil trok, maar weldra ondervond hij, dat hij zelf er het slechts aan toe was. Want de Lamas brachten een groot rond hek, bevestigden dat in gaten in den houten vloer en daar zat nu de gast, die zoo welkom scheen te zijn, gevangen in een kooi.

Hij werd driftig en trachtte hun te beduiden, dat ze dat hek moesten wegnemen, maar de priesters hieven een loflied aan en begonnen hem te bewierooken, dat hij er bijna door gestikt was. Toen kreeg de menigte toegang tot de pagode. De menschen bogen allen ter aarde, terwijl zij in de linkerhand boven hun hoofd een houten stok zwaaiden, aan welks boveneinde een cylinder met allerlei vreemde teekens was vastgemaakt.

‘Zonder eenigen twijfel bewijzen die Boeddhisten mij goddelijke vereering,’ zuchtte Lavarède, ‘die molentjes ken ik uit de beschrijving, die gebruiken zij, als zij bidden.’

Er kwamen telkens nieuwe bezoekers en zoo duurde het tot 's avonds toe. Tegen den nacht werd het hek weggenomen en aan den gast een welverdiende rust gegund.

‘Had ik dat geweten!’ zei hij tegen zijne vrienden, ‘dan zou ik onzen dikken Bouvreuil dien marmeren zetel hebben doen beklimmen. Waarom vereeren die menschen mij zoo? het is niets prettig.... We moeten maar stil zien weg te komen.’

Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de pagode werd door krijgslieden bewaakt. Het bleek duidelijk, dat er alle mogelijke voorzorgen genomen waren, opdat hij niet zou kunnen ontvluchten.

Den volgenden dag wilde hij zich niet laten opsluiten, maar onder diepe buigingen en overdreven beleefdheden grepen zij hem en bonden zijne enkels en polsen vast en daarop werd de schare toegelaten om hem te bewonderen en aan hem te offeren.

De toeloop werd altijd grooter. Men gaf hem de fijnste spijzen en den besten wijn uit het Ganges-dal. Maar zoodra hij eene poging deed om de vereering te ontkomen, werd hij op eerbiedige wijze, maar zeer stevig geboeid.

Zijn wanhoop te beschrijven is onmogelijk. Zijne Engelsche vrienden werden ook gevangen gehouden, alleen Bouvreuil kon vrij uit en in gaan, niemand bekommerde zich om hem.

Als het hek om Lavarède heen gezet was, dan plaagde hij den toch al zoo ongeduldigen jongen man. ‘Bedaard maar, beste vriend, het jaar, dat u om de erfenis te winnen door uw neef is toegestaan, is al voor een groot deel voorbij. Als het geheel verstreken is, dan zal ik u vrij zien te maken.’

Eens bekwam hem dat sarren slecht. Want Sir Murlyton, die erg gebeten op hem was, gaf hem een echt Engelschen vuistslag en de Lamas, dit ziende en meenende, dat die bediende - daarvoor schenen ze hem te houden - de hooge gas-

[pagina 84]
[p. 84]

ten, die zulke rijke inkomsten in hun tempel brachten, beleedigd had, dienden hem nog de noodige riemslagen toe.

Lavarède vond het vreeselijk, het voorwerp van al die aanbidding en die strenge waakzaamheid te zijn, herhaalde malen deed hij eene poging om zich te bevrijden, maar het eind was altijd een nog scherper toezicht.

Hij werd er wanhopig onder, tot eindelijk aan den avond van den twee en twintigsten dag hem onverwacht uitkomst beloofd werd.

Het ging tegen den nacht. Het geklapper der bidmolentjes stoorde niet meer de plechtige stilte van den tempel. Armand rekende reeds uit, dat hij na een half uur geheel rust zou krijgen en zijne vermoeide ledematen op kussens zou mogen uitstrekken.

Daar trad nog een late bezoeker het heiligdom binnen. Hij droeg den donkeren kiel en de wijde broek, die aan de Siberische grenzen de gewone dracht zijn. De muts, die hij bij het binnenkomen afnam, was van astrakan.

‘Waar komt die vandaan?’ dacht Lavarède.

Ook Aurett en haar vader keken nieuwsgierig naar den vreemdeling. Zijne regelmatige trekken, zijne sprekende donkere oogen, zijn ronde grijze baard schenen aan te duiden, dat hij niet uit Thibet afkomstig was. Hij naderde langzaam het marmeren voetstuk, knielde neder, zwaaide zijn molentje en sprak half luid in het Fransch:

‘Uit welk land van Europa komt gij?’

Lavarède was getroffen. ‘Wie zijt ge?’ vroeg hij.

‘Rachmed, de gids van den groote geleerde..’

‘Van Bonvalot?’ riep Lavarède verrast. ‘Hoe komt gij hier?’

‘Ik heb mij in dit land gevestigd, ik woon vijf dagreizen van Lhaça en daar heb ik van pelgrims gehoord, dat in eene pagode van het Tengri-Nor, het groote meer, dat gij van hier zien kunt, Boeddha uit den hemel was nedergedaald.’

‘Boeddha!’ riepen onze drie vrienden.

‘Ja, volgens de beschrijving van uwen hemelwagen heb ik begrepen, dat het een luchtballon moest zijn en dat de priesters hier Europeanen gevangen hielden. Nu kom ik om u te helpen ontsnappen, want sedert ik Bonvalot en zijn reisgenoot den Prins heb leeren kennen, stel ik belang in hunne landslieden en in alle Europeanen.’

Aurett had een vriendelijk knikje voor dien onverwachten redder en terwijl zij angstig keek, of er ook een priester kon komen, vroeg zij gauw: ‘Maar hoe kondt ge weten, dat wij gevangen werden gehouden?’

‘Ik kende de heilige legende, die zegt, dat in de naaste toekomst Boeddha uit den hemel neer zal dalen in Thibet. Zoolang hij op de hoogvlakten vertoeven zal, zal het volk der Tibetanen voorspoedig zijn en over andere volken heerschen. De Lamas moeten hem met rijke geschenken en aangename offeranden trachten te behouden. De vreeselijkste ongelukken moeten het volk treffen, als de goddelijke beschermer niet in hun tempel blijft.’

Door deze legende werd alles duidelijk. Lavarède en zijne vrienden wisten nu, door welk treurig bijgeloof zij hier zoo lang opgehouden werden.

De priesters kwamen het hek wegnemen; Rachmed had nog juist tijd om te fluisteren: ‘Morgen kom ik terug.’

Bouvreuil was bij dit tooneel niet tegenwoordig geweest. Er werd besloten, hem niets te zeggen; hij moest weer eens lust krijgen de ontvluchting te willen verhinderen.

Den volgenden morgen ging Rachmed, wien de mandarijnen van Lhaça groote achting toedroegen, naar den Tag-Lama of opperbestuurder, en bood zich aan, om met den uit den hemel gedaalde te spreken.

Zoodra dit bekend werd, ontstond er in de pagode een nog grooter gedrang van menschen. Ieder had wat te vragen; de een wenschte zijne zieke vrouw beter te kunnen maken; de ander was in angst over zijne paarden en buffels; een derde vroeg, of het een harde winter zou worden enz.

Een harde winter te voorspellen was niet moeielijk, want er viel veel sneeuw en de oppervlakte van het ‘Tengri-Nor’ was met stukken ijs bedekt.

De winter is de vreeselijkste geesel voor den Tibetaan. De laagste gedeelten der plateaux liggen ter hoogte van den top van den Mont-Blanc en soms heerscht er eene koude van - 40 graden.

Zich in die ijswoestijn te wagen is voor den mensch eene hoogst gevaarlijke onderneming, want nergens vindt hij hout, om een vuur van te stoken. Als eenige brandstof heeft men den mest van de jaks, dat zijn een soort buffels met een paardestaart; en om dien te vinden, moet eerst het spoor van de karavaan gezocht worden.

De weinige dalen, die tusschen de hoogvlakten liggen, hebben ook veel van de koude te lijden. De dennen en holle populieren, die er worden gevonden, splijten door de felle vorst en gaan dientengevolge dood; het vee kwijnt en de menschen hebben soms aan het hoognoodige gebrek, want de karavanen, die hen van levensmiddelen voorzien, wachten de lente af voor hunne reis. Geen wonder, dat zij Boeddha smeekten om verlichting van die ellende.

Den 1sten December werd Lavarède door de priesters met de grootste pracht gekleed en op het marmeren blok gezet om de vereering en de vele geschenken der geloovigen te ontvangen en hunne smeekbeden voor een zachten winter te hooren. Priesters en krijgslieden bewaakten den tempel van alle kanten, aan ontkomen was geen denken, alleen list kon helpen. Rachmed, die als tolk dienst deed van den gewaanden ‘Boeddha,’ verzocht, dat de ‘luchtwagen’ in de pagode zou gebracht worden, om in orde te worden gemaakt voor den bediende, - dat was Bouvreuil - die er tot heil van het volk van Tibet eene zending mee zou moeten vervullen.

Bouvreuil, die den toeleg niet begreep, riep, dat hij niet wilde, maar met een paar stokslagen werd hij door den opperpriester tot zwijgen aangemaand. De Lamas aarzelden, of zij den wensch zouden vervullen, maar zij moesten aan den aandrang van het volk toegeven. De ballon werd gebracht, er waren groote scheuren in. Die kon-

[pagina 85]
[p. 85]

den echter gemaakt worden met naald en draad en gom en - geduld.

De Engelschen ondernamen dat geduldwerkje; alles, wat zij noodig hadden, werd hun bereidvaardig gegeven en na veel moeite slaagden zij er in, ook het kleinste gaatje dicht te maken.

Den 24sten December werd de ballon op de binnenplaats tusschen twee staken opgehangen. Het schuitje was goed voorzien van wapenen, warme kleedingstukken en allerlei levensmiddelen, alles giften van de Tibetanen. Gas om den ballon te vullen was er niet; zij moesten dus het middel van Montgolfier, den eersten Franschen luchtreiziger, te baat nemen en door verwarmde lucht de opstijging beproeven. Te dien einde was er een vaatwerk onder aan den ballon aangebracht, waarin een soort spiritus kon gebrand worden.

Den volgenden dag zou, zooals men meende, Bouvreuil met eene opdracht uitgezonden worden. Het kwam er nu maar op aan te bewerken, dat dien eigen avond de deur van de pagode voor de gevangenen geopend werd. Lavarède had door Rachmed den opperpriester laten verzoeken tegen middernacht alleen in den tempel te komen. List en zoo noodig geweld moesten hem de sleutels doen uitleveren. Rachmed, die terecht vreesde, dat zijn leven in Tibet niet meer veilig zou zijn, als de aangebeden vreemdeling de vlucht nam uit hun land, zou mee opstijgen in Bouvreuil's plaats. De laatste werd van de plannen onkundig gelaten.

Alles was behoorlijk voorbereid. De opperpriester kwam nog vroeger, dan hij verwacht werd, maar o schrik, hij was niet alleen; een Chineesch politiebeambte, kenbaar aan zijn blauw en groen kostuum, kwam mee binnen. Lavarède werd bleek, hij begreep, dat zijne vrijheid opnieuw in gevaar was. Vlug en beslist handelen was het eenige, wat hem kon redden. Dus greep hij den Chinees aan en Sir Murlyton den Opper-Lama. Te schreeuwen werd beiden belet en met behulp van Rachmed slaagden de vrienden er in, ze vast te binden. Nu was de weg uit den tempel over de binnenplaats vrij. Maar eerst werden de opperkleederen van den priester en den politiebeambte afgenomen. Zij moesten tot vermomming dienen van Sir Murlyton en Lavarède.

‘Draai u even om,’ riep Lavarède lachend tot Aurett, ‘tot ons toilet gemaakt is.’

Het duurde geen twee minuten, zoo waren ze buiten.

Maar om den ballon stond - eene Chineesche politiewacht, Rachmed gaf met luide stem in het Chineesch bevel, dat ze op verderen afstand zouden gaan staan. Zij onderscheidden niet duidelijk van waar en wien het bevel kwam, maar zij meenden in het duister den omtrek van de personen te herkennen en hielden het er voor, dat hun chef die order gegeven had. Ze voldeden er dus aan. In een oogwenk hadden de vier vluchtelingen in het schuitje plaats genomen, de alcohol werd aangestoken en niet zoodra was de lucht in den ballon een weinig verwarmd, of hij begon zich te verheffen. De politiemannen stonden verbaasd te kijken als naar eene toovervoorstelling en eerst toen Rachmed de staken, waarop de ballon gerust had, omverstiet en de ballon in een oogenblik rees tot boven het dak der pagode, werd het hun duidelijk, dat zij voor de gek waren gehouden.

Een verwoed geschreeuw gaf lucht aan de ergernis. Die boosheid was weinig gevaarlijk, maar - zij hadden geweren en gaven vuur.

‘Als ze onzen ballon maar niet stuk schieten!’ bromde Armand.

Maar het geschreeuw verstomde plotseling voor een knetterend geluid. Uit het dak van de pagode sloegen de vlammen. Nu hadden de politiedienaren daar beneden wel wat anders te doen, - de luchtreizigers waren veilig.

‘Drie menschen op het dak!’ riep Rachmed.

‘Het waren de opperpriester en de Chinees in gezelschap van Bouvreuil, alle drie te luchtig gekleed voor den kouden nacht.

Hoe kwamen ze daar?

De Chineesche politiebeambte was bij de vlucht omver geloopen en had tegen het offerkomfoor gestooten, dat omgevallen was en brand had veroorzaakt. Bouvreuil was door den rook wakker geworden, en had door den tempel een uitweg gezocht, waar hij de beide mannen gevonden en bevrijd had. Door de deur konden zij niet ontkomen, Lavarède had die gesloten. Zij waren dus naar het dak geklommen om hun leven te redden.

De ballon steeg intusschen altijd hooger en was weldra tusschen de wolken verdwenen.

Den volgenden morgen was er op den bevrozen oever van het Tengu-Nor niets meer van den tempel te zien dan rookend puin. Naar Bouvreuil werd gezocht, maar die was niet te vinden. Hij had de vlucht genomen met niets dan eenige priesterlijke gewaden, die hem tegen de koude moesten dekken. Zijne eigen kleederen waren verbrand en daarmee eene portefeuille met geldswaarde.

‘Die reis komt mij duur!’ zuchtte hij. ‘Eerst werd ik bestolen door José, nu verlies ik eene groote som door den brand. En mijn “schoonzoon” ontglipt mij telkens! Wie weet, wat er met mij zelf gebeurt? Misschien sterf ik van honger of word vermoord. En dan zal Penelope niet eens weten, hoeveel moeite ik heb gedaan om haar haren zin te geven.’ Onder deze verzuchting sloeg hij een weg naar het Zuiden in.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken