Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIII.
De Kirgiezische Amazonen.

De woning van Dagrar, - zoo heette de oude man, dien onze vrienden ontmoet hadden, - was gelegen in een nauw dal. Een laag rechthoekig gebouwtje met een stal voor de jaks en een afdak voor den wagen, dat noemde Dagrar ‘zijne hoeve’. De reizigers waren er beschut voor den wind, en het vuur in de primitieve stookplaats onder eene opening in het dak gaf warmte genoeg, al moesten de gasten er voor in den rook zitten.

Rachmed was weer bij kennis. De hevigheid van den slag had hem bedwelmd, maar zijne wonde was gelukkig niet gevaarlijk.

‘Eene nacht rust,’ zeide hij tot den heer Murlyton, ‘dan kan ik u verder geleiden.’

Lavarède verbond en verzorgde hem met veel toewijding. Het kwam nu goed van pas, dat hij van de geneeskunde wat af wist.

Den volgenden morgen overlegden zij, welken weg ze zouden kiezen.

‘Me dunkt naar Beharsand,’ zei Lavarède, ‘ik weet niet, maar ik vermoed, dat Aurett daar heen is gevoerd.’

‘Ja, dat komt mij ook waarschijnlijk voor,’ stemde Sir Murlyton toe. ‘De Kirgiezen, zegt men, gaan nooit ver van hunne woonplaatsen en dat is begrijpelijk in een zoo onherbergzaam land.’

Dagrar werd nu geraadpleegd. Beharsand lag op drie uur afstands, zeide hij.

‘Vandaag kan ik u gerust raden, er heen te gaan,’ voegde hij er bij, ‘zij zijn anders niet goed te spreken voor vreemdelingen, maar van daag vieren zij het feest der ‘Amazouns’.

‘Der Amazonen!’ herhaalde Armand verbaasd, toen Rachmed dit vertolkt had, ‘ik dacht, dat alleen in Dahomey nog amazonen waren.

‘De stam, die Beharsand tot haar versterkte legerplaats heeft gemaakt,’ verklaarde Rachmed, ‘beweert, zooals vele andere, dat zij van krijgshaftige vrouwen afstammen, die boog en lans hanteerden. De overlevering zegt, dat bijna allen omkwamen in een krijg tegen een Westersch volk, maar dat sommigen zich door de vlucht wisten te redden, en zich vestigden op de hoogvlakten van Chineesch Turkestan, waar wij nu zijn. De herinnering aan die amazonen wordt levendig gehouden door een feestdag, waarop de Kirgiezische vrouwen de heerschappij voeren. Dan dragen zij de wapenen en dan moeten de mannen vrouwenwerk doen.’

Dagrar beduidde Lavarède, dat het er vroolijk toeging.

Armand schudde het hoofd en wees op den heer Murlyton, die er zoo innig bedroefd uitzag. Rachmed vertolkte nu aan Dagrar, waarom zij onderweg waren.

‘Eene jonge dame?’ vroeg Dagrar. Hij scheen bij zich zelf te overleggen, alsof hij iets had mede te deelen, maar bang was zich te verpraten.

‘Lamfara is een machtig opperhoofd,’ mompelde hij, ‘die verraad niet ongestraft laat.’

Rachmed liet hem nu natuurlijk niet los, hij moest vertellen wat hij wist.

‘Wij zullen nooit uwen naam noemen,’ liet Lavarède hem door Rachmed verzekeren, ‘al werden wij gevangen, of al wilden ze ons ophangen.’

Dagrar begreep, dat hij den jongen man vertrouwen kon, en toen vertelde hij, dat hij, van Beharsand komende, krijgslieden gezien had, die rondom een groot vuur hunne tenten hadden opgeslagen. Terwijl ik naar dat kamp keek, zag ik eene jonge vrouw met goudblonde haren op mij toevliegen. Zij sprak tegen mij, maar ik kon haar niet verstaan. Dadelijk daarop kwam Lamfara, het machtigste hoofd der Kirgiezen, dien ik wel ken. Hij beval mij door te gaan. Zeker wachtte hij daar buiten de stad tot alles in rust zou zijn, om zijne gevangene mee te nemen naar zijn huis.’

‘Vertel ons nog meer van Lamfara. Wat is dat voor een man?’

Hij beveelt over honderd krijgslieden en is heel rijk. Wel vijfhonderd jaks heeft hij! En dan is hij even geleerd als onze geneesheeren. Hij is in een ander land opgevoed, aan den overkant van de groote meren in het land van den ‘blanken Vader’.

‘Dat is de Czaar van Rusland,’ legde Rachmed uit, ‘zoo noemen de Aziatische volken hem.’

Lavarède had nu geen geduld meer tot praten. Nauwelijks liet hij aan Rachmed tijd om aan Dagrar uit te duiden, in welke grot hij het schuitje en alles, wat er nog in was achtergebleven, vinden kon. Dat was voor hem ter belooning van den bewezen dienst.

Zij sloegen nu den weg naar Baharsand in en kwamen weer bij de warme bron voorbij. De gieren hadden den grijzen beer reeds in stukken gescheurd, niet veel meer dan het geraamte was overgebleven.

Zij hielden zich bij de bron niet op; hoe eerder zij in de Kirgiezenstad kwamen, hoe liever het hun was.

[pagina 91]
[p. 91]

Nadat zij eene hoogte beklommen hadden, zagen zij haar voor zich liggen, ingesloten door een kring van lage heuvels.

Beharsand heeft niet meer dan drie à vier duizend inwoners, maar in de bevrozen steppe van Midden-Azië is zij een belangrijk verkeerpunt.

‘Wilt ge de stad binnengaan?’ vroeg Sir Murlyton aan zijn jongen vriend. ‘Maar dat is zoo goed als moedwillig in de val loopen, zou ik denken.’

Lavarède begon te lachen. ‘Gisteren ja, en morgen misschien ook, maar vandaag niet. Vandaag is het Amazonenfeest, zei Dagrar, daarvan moeten we profiteeren.’

Verder liet hij zich niet uit. Hij had een plan, dat was duidelijk. Met haastige schreden spoedde hij zich voort, recht op de stad aan. De heer Murlyton kon hem bijna niet bijhouden.

Weldra stonden zij voor de vesting. De Franschman ging naar eene poort, waar twee vrouwen op wacht stonden, gewapend met helm en schild en speer.

‘Stevige vrouwspersonen!’ mompelde Lavarède. Zonder hare vlechten zou men kunnen denken, dat er mannen op post stonden.’

De wacht hield de vreemdelingen staande. Rachmed vroeg, zooals Armand hem verzocht had, naar de woning van Lamfara. De dames werden dadelijk heel vriendelijk en lachten over de heele breedte van haar plat gezicht.

‘Gij moet het Ameïraikhanplein over,’ zeide de eene, ‘maar gij zult moeten wachten, want de Amazonen houden er op dit oogenblik hare samenkomst.’

Armand uitte een vreugdekreet.

‘Komt gauw mee,’ riep hij zijne vrienden toe, ‘van de emancipatie der Kirgiezische vrouwen kunnen wij voordeel trekken. Wat een geluk, dat het juist heden haar feest is!’

En met deze woorden stak hij zijn arm door dien van Rachmed en sprak en gesticuleerde erg druk tegen hem. De arme heer Murlyton kwam hijgend achteraan en verstond geen woord van alles, wat Armand zeide.

In de straten liepen de Kirgiezische vrouwen in fiere deftige houding naast hunne vernederde mannen, die bepakt en beladen waren met de kinderen en allerlei benoodigheden voor de huishouding. Zij keken nieuwsgierig naar de vreemdelingen.

Toen deze op het Ameïraïkhan-plein kwamen, waren ze getuige van een vreemd en grappig tooneel.

Op blokken steen zaten in pelsmantels vele vrouwen te luisteren naar eene spreekster, die met eene harde stem eene rede hield. De anderen gaven door hoofdknikken of schudden blijken van goed- of afkeuring. Met kleine trekjes rookten zij intusschen uit pijpen met lange slangen.

Zonder te vragen, of hij ook stoorde, of zonder zich in het minst daarover te bekommeren, stapte Lavarède recht toe recht aan naar het spreekgestoelte, (dat was hier een hooger steenen zetel dan die rondom stonden).

Het gevolg van dit binnentreden in den heiligen kring was een luid geschreeuw van verontwaardiging. Dreigend stonden de Amazonen op, nog nooit had een man het gewaagd in hare openbare vergadering te komen.

‘Wat is hij nu begonnen!’ zuchtte de Engelschman. Maar reeds bedaarde het leven. Lavarède had Rachmed gewenkt en deze deed nu het verhaal, waarvoor Lavarède hem onderweg de aanwijzingen gegeven had.

Auretts vader verstond niet, wat Rachmed zeide, maar hij zag, dat de dames oplettend luisterden.

Rachmed begon met beleefd excuus te vragen voor de stoornis. Zij zouden die vergeven, zeide hij, als zij vernamen, dat zij haar om recht kwamen vragen voor eene vrouw, die in hare vrijheid belemmerd werd door een der mannen van de stad. ‘Vandaag is immers iedere vrouw vrij?’ vroeg hij, ‘er mag er geen een tegen haren zin gevangen gehouden worden, niet waar?’

‘Voi! voi!’ riepen verscheiden stemmen.

‘Zij zeggen “ja”,’ fluisterde de tolk tot Lavarède.

‘En toch,’ vervolgde hij in de landstaal tegen de vrouwen, ‘is een jong meisje gevangen in Beharsand. Deze heeren zijn haar vader en haar verloofde. Zij komen u om recht vragen in naam uwer dappere overgrootmoeders.’

Een luid ‘hoera!’ weerklonk. De Amazonen wilden weten, waar en door wien het jonge meisje gevangen werd gehouden.

‘Door het stamhoofd Lamfara,’ antwoordde Rachmed.

‘Naar Lamfara!’ werd er geroepen, en de vrouwen schaarden zich in het gelid en marcheerden naar de woning van den aanvoerder der honderd krijgers.

‘Waar gaan ze heen?’ vroeg Sir Murlyton.

‘Uwe lieve dochter bevrijden, waarde vriend.’

‘Maar ik begrijp niet....’

‘Later zal ik het u wel uitleggen, wij profiteeren van de omstandigheid, dat de vrouwen de baas zijn vandaag. Als Aurett door die krijgshaftige dames bevrijd is, dan moeten we dadelijk van hier en zoover mogelijk weg, want morgen worden de bordjes weer verhangen.’

Intusschen zat Aurett in diepe treurigheid te peinzen. Zij doorleefde weer dien vreeselijken nacht, dat zij, dwars op het zadel van Lamfara gebonden, in galop werd weggevoerd van haar vader en haar beminden vriend. Daarop was een halt gevolgd en toen weer zulk een wilde nachtelijke rit.

Dicht bij de stad waren de tenten opgeslagen. Toen had zij een oogenblik hoop gehad, want er was een wagen voorbij gekomen en daar was zij heengeloopen, opdat de vreemdeling haar verdedigen en helpen zou. Maar haar heer en meester was toegesneld en had haar naar hare tent teruggebracht.

En weer had men haar op het paard getild en in eene vreemde stad binnengeleid, waar de huizen hier en daar verspreid stonden. Zij was onder een soort triomfboog doorgegaan, die van steen gebouwd was en een zeer zonderlingen vormd had. Eindelijk had men haar op eene binnenplaats verzocht van het paard te stijgen en haar daarop in een laag vertrek gevoerd, dat achter haar gesloten werd.

[pagina 92]
[p. 92]

Hoe verlangde zij naar hare vrienden en naar haren besten vader! En wat was zij angstig voor dien vreemden man! Zij verborg haar bedroefd gezichtje in hare handen en bleef peinzend zitten, tot eene mannestem haar deed opschrikken.

Lamfara stond voor haar, maar niet wreed en verschrikkelijk. Hij was zeer fraai gekleed en droeg rood leeren laarzen; in een rijk versierden gordel stak zijn dolk in eene zilveren scheede. Blijkbaar zocht hij haar te behagen.

In eerbiedige houding stond hij voor haar, met zijne handen kruiselings over de borst. Zijne stem klonk vol, maar zacht. Aurett verstond zijne taal niet en de zin zijner woorden werd niet door haar begrepen.

Lamfara zag het en zweeg een oogenblik. Hij scheen naar woorden te zoeken en sprak haar daarop in het Engelsch aan. Aurett gaf blijken van verrassing.

‘O, nu begrijpt gij mij,’ riep hij verheugd. ‘Gelukkig dat in het land van den “blanken Vader” niet alleen Russisch onderwezen wordt, maar ook andere talen. Hoor mij eerst aan, voor gij mij antwoordt. Ik ben in Moscou opgevoed en sedert ik Europeesche vrouwen heb leeren kennen, vind ik de meisjes hier afschuwelijk leelijk.’

Aurett gaf door eene beweging te kennen, dat haar dit volmaakt onverschillig was.

‘De Europeesche vrouwen en meisjes zijn lieftallig en geestig,’ ging hij voort, ‘en nu heb ik de schoonste en lieftalligste gevonden, die ik ooit heb ontmoet. Op de jacht zagen wij uw brandenden ballon. Mijne krijgslieden hielden dien voor eene tooververschijning, maar ik wist, dat het een luchtballon was en vermoedde, dat de reizigers Europeanen zouden zijn. Nieuwsgierig keek ik naar de daling en bespiedde u, toen gij door uwe tochtgenooten over het ijs werd getrokken naar de grot.’

‘Ik had u gezien,’ ging hij voort en er trilde aandoening in zijne stem, ‘en kon u niet weer vergeten. Daarom zijt gij hier. Ik ben een machtig heerscher en bezit vele buffels en een uitgestrekt gebied. Geen nog zoo wild ros, dat zich niet gedwee toont, als ik het berijd, geen krijgsman, die mij gehoorzaamheid weigert Nooit heeft mijn schot zijn doel gemist. Word mijne vrouw; allen zullen u vereeren en geen man zal het ooit wagen u in het aangezicht te zien. Ik zal u behoeden als mijn kostbaarsten schat.’

En zijne oogen zagen haar daarbij aan met eene smeekende uitdrukking. De arme man! hij leefde in een droom, die niet tot werkelijkheid kon worden.

‘Ik weet, dat uwe landgenooten geen dwang dulden,’ sprak hij op zachten toon, ‘gij behoeft nog geen besluit te nemen, ik zal wachten....’

En met deze woorden ging hij heen.

Aurett barstte in tranen uit. Zij had het maar al te goed begrepen; die man had wel zachte manieren, maar een onverzettelijken wil.

Allerlei plannen en wanhopige besluiten kwamen in haar hoofdje op, maar zij voelde hare onmacht.... Plotseling hoorde zij buiten op de plaats eene vreeselijke drukte. Zij liep naar het venster en zag eene menigte gewapende vrouwen, die tegen Lamfara spraken en met blikken en gebaren iets van hem schenen te vorderen. Zagen hare oogen het goed? Stond daar niet in het midden van die schare haar vader? En was dat niet haar trouwe vriend?

‘Papa! Armand! redt mij!’ riep zij, terwijl zij het venster openstiet.

Lamfara scheen ongeduldig en boos te worden; de vrouwen echter lieten zich niet langer terughouden, - een oogenblik later was Aurett vrij.

Opgetogen liep zij tusschen haar vader en Armand en vroeg, hoe het toch mogelijk was, dat zij haar gevonden hadden en haar hare vrijheid hadden kunnen teruggeven.

‘Later, later,’ zei Lavarède, ‘nu aan niets denken dan aan de vlucht. Als het middernacht is, dan tracht Lamfara zonder eenigen twijfel u opnieuw te vangen. Laat Rachmed aan deze vrouwen voor u om verlof vragen, de stad te mogen verlaten.’

Zoo gebeurde het. De Amazonen lieten het vreemde mooie meisje, voor wie Lamfara zooveel bewondering en eerbied koesterde, gaarne vertrekken. Dat zou voor het machtige opperhoofd de straf zijn voor de minachting, die hij aan de Kirgiezische schoonen had betoond.

Zij stelden eenige buffels ter beschikking van onze vrienden en voorzagen hen van levensmiddelen. Op verzoek van Aurett voegden zij er, niet zonder verbazing over dien zonderlingen wensch, een grooten zak met scherven bij. Alles wat maar van gebroken glas en aardewerk bijeen te brengen was, werd haar gegeven.

Armand had aan Aurett gezegd, dat zij daarom vragen moest.

‘Waarom de buffels onnoodig belasten?’ vroeg de heer Murlyton.

‘Niet onnoodig,’ antwoordde Lavarède, ‘die scherven kunnen ons van groot nut zijn.’

Sir Murlyton vroeg niet verder. Hij had telkens gelegenheid gehad om het beleid en de vindingrijkheid van zijn reisgenoot te bewonder-en, dus vertrouwde hij nu ook, dat het zóó wel goed zou zijn.

Op vier sterke jaks verlieten de reizigers onder geleide van de Amazonen de stad Beharsand.

Lamfara volgde van verre. Toon het gezelschap met hartelijke dankbetuiging afscheid genomen had van de Kirgiezische vrouwen, gaf het stamhoofd een teeken aan een zijner dienaren.

‘Verlies hun spoor niet,’ klonk zijn kort bevel. ‘Zoodra dit verwenschte feest voorbij is, kom ik zelf met mijne krijgers en bij Tarlatan! dan zal zij mij volgen, want voor Lamfara is zij de schoonste van alle vrouwen.’

De dienaar boog zwijgend en deed wat hem bevolen was.

‘We moeten ons haasten,’ zei Lavarède, ‘dat wij in tijds bij het gebergte komen, dat zich in het Westen verheft. Eerder zijn wij niet veilig.’

‘Wat voor gevaar vreest ge toch?’ vroeg Sir Murlyton, die zijne oogen niet van zijne beminde dochter kon afhouden.

‘Lamfara zal zijn schat willen terugvorderen, zoodra hij niet meer gebonden is door den wil der vrouwen. Maar wij geven ons kleinood niet

[pagina 93]
[p. 93]

meer af, wij zullen nog wel voor den nacht het gebergte bereikt hebben.’

En allen spoedden zich voort in de aangeduide richting.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken