Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXVII.
De ‘Goubet’.

Na het vertrek uit Szegedin merkten Schulze en Muller in de houding van hun gevangene eene merkbare verandering op. Hij bromde niet meer, werd niet meer driftig, bood geenerlei tegenstand. Hij lachte alleen maar ironisch en dat lachje verontrustte de politiebeambten meer dan zijn woest misbaar van vroeger.

Een paar kilometers van Triest verklaarde Bouvreuil, dat hij zich op den Franschen consul wilde beroepen en dus verzocht, onmiddellijk naar het consulaat gebracht te worden.

‘Eerst naar het politiebureau,’ zei Schulze.

‘Nu goed, maar dan naar den consul, dat is mijn recht.’

Op Bouvreuils aanwijzing telegrafeerde de consul naar Sens. Het antwoord van Penelope was bewijs genoeg voor de waarheid van Bouvreuils verklaringen en hij werd dus op vrije voeten gesteld.

Bij het onderzoek hadden de agenten natuurlijk den brief vertoond.

‘Dat is de hand van Lavarède!’ riep hij. En nu deed hij Schulze en Muller, die het heel vervelend vonden, dat ze er in waren geloopen, gelooven, dat Armand met opzet de politie misleid had, om den waren schuldige te doen ontsnappen.

Dat was al reden genoeg, om hem op te sporen en ter verantwoording te roepen.

Bouvreuil beweerde, dat de bedrieger te Triest zou komen en op zijn aanraden werden aan alle stations agenten gestationneerd, om hem dadelijk na aankomst te arresteeren.

Geen kwaad vermoedend, zaagde Armand intusschen bij ieder station mee in het orkest. Als Bouvreuils toeleg gelukte, dan zou het weken duren, eer de beschuldiging voldoende was weerlegd en weg was daarmee de kans op de erfenis. Bouvreuil verkneukelde zich al bij de gedachte, maar - er gebeurde iets heel anders dan hij gedacht had.

Den 25sten Februari derailleerde de trein, waarin Lavarède en de Murlytons waren, dicht bij Triest. Bouvreuil had alle voorzorgen genomen, maar aan eene ontsporing had hij niet gedacht. Te voet kwamen de reizigers nu in de stad langs een weg, waar geen politie klaar stond, om den Franschman in te rekenen.

De heer Murlyton en zijne dochter gingen naar het hotel Garciotti, terwijl Lavarède langs de kaden bleef slenteren, hopende, dat zijn goed gesternte hem een middel zou doen vinden, om zijne vreemde reis rondom de wereld voort te zetten.

Doch het geluk was hem dien dag niet gunstig, hij dwaalde van de eene kade naar de andere, maar zag nergens een kans. Daarbij kwam, dat toen de trein 's morgens derailleerde, de muzikanten nog niet ontbeten hadden, en Lavarède dus rondliep met een leege maag, wat niet bevorderlijk is tot het vinden van een ‘prachtig idee’.

Hij vond het vervelend, maar liet zich niet ontmoedigen. In gedachten was hij tot aan de ‘riva Gramala’ geloopen in de buurt van het arsenaal en daar trok een luidruchtige groep zijne aandacht.

Een matroos stond te midden van een troep sjouwers te praten en te wijzen, nu eens op eenige kisten, die op de kade lagen, en dan weer naar zee. Maar zijne hoorders schenen hem niet te begrijpen, zij vielen hem telkens met allerlei uitroepen in de rede. Armand hoorde, dat zij Italiaansch spraken, wat het volk in Triest altijd nog doet, tot wanhoop van de Oostenrijkers.

Eindelijk hief de matroos dreigend zijne vuist op en toen stoof de groep uiteen.

‘Wat is er, goede vriend?’ vroeg Armand in zijne moedertaal aan den matroos.

‘O, een landgenoot!’ riep de zeeman verrukt. Zijn toorn scheen op eens bedaard.

‘Ik hoorde u twisten met die Italianen,’ zei Lavarède, ‘wat was er eigenlijk?’

‘O, praat er mij niet van, Mijnheer. Die Chineezen begrijpen geen woord Fransch, ik heb hun niet aan het verstand kunnen brengen, dat ik die kisten aan boord wilde hebben van de ‘Frans Joseph’.

‘De “Fransch Joseph?”’

‘Ja, daar ligt zij langs de kade.’

Lavarède keek. Niet meer dan dertig, veertig centimeter boven het water uitstekend, zag hij eene smalle oppervlakte met een licht hekje er om heen en een kleinen ronden toren met een glazen koepel. Het deed denken aan een torpedoboot.

‘Dat ding ken ik,’ mompelde Lavarède, ‘dat moet Goubets onderzeesche torpedoboot zijn, met Emile Gautier heb ik haar te Cherbourg zien werken.’

‘Is dat het torpedovaartuig, dat Goubet heeft uitgevonden?’ vroeg hij aan den matroos.

Deze scheen verlegen. ‘Het lijkt er wel op, Mijnheer, maar dit onderzeesche vaartuig behoort aan den heer José Miraflor.’

‘Miraflor? maar dien naam heb ik meer gehoord.’

‘Ja, dat is wel mogelijk, als u veel gereisd hebt.’

‘O, wat dat betreft,’ zei Armand lachend, ‘dat gaat nog al. Maar zou ik dien voornamen vreemdeling niet eens kunnen zien?’

‘Zijn portret hangt beneden in het salon.’

Armand werd zeer nieuwsgierig. ‘Wat doet hij met dat vaartuig?’ vroeg hij.

‘Hij wil het verkoopen en laat het intusschen aan belangstellenden zien tegen een gulden entree.’

Lavarède stond een oogenblik in gedachten.

‘Zeg eens,’ zeide hij daarop tegen den matroos, ‘wou je die kisten aan boord gebracht hebben?’

‘Ja, in die kisten zit kruit en allerlei, wat

[pagina 110]
[p. 110]

ons op reis te pas komt. We vertrekken straks naar Fiume; het schijnt, dat in die oorlogshaven zoo'n ding als dit, het best verkocht kan worden.’

‘Laat mij u maar een handje helpen.’

‘Maar Mijnheer! dat mag ik toch niet aannemen.’

‘De eene landsman helpt den anderen. Ik draag de kisten met je aan boord en dan laat je mij het vaartuig zien en als je me onderwijl wat te bikken geeft, zooveel te beter.’

Armand kende het volk goed. De familiare toon, dien hij aansloeg, overwon de bezwaren van den zeeman.

‘Pak aan dan maar, Mijnheer!’

Spoedig waren de kisten opgepakt en aan boord gedragen.

De toren draaide op een scharnier en in de opening, die daardoor vrij kwam, vertoonde zich een smal ijzeren trapje.

Toen de kisten goed en wel op haar plaats stonden, gingen ook de beide mannen naar beneden. In het salon hing een groot portret, waaronder in het Duitsch en in het Italiaansch te lezen stond:

‘Don José Miraflor, uitvinder van de onderzeesche-, door electriciteit bewogen torpedo-boot.’

‘Hij is het,’ zei Lavarède, ‘mijn hoofd af, als hier geen boevenstuk achter zit. Zoo'n aartsschelm!’

De matroos bracht een stuk brood met geitenkaas, een Italiaansche worst en een fleschje goeden landwijn. Zij dronken een glas op hunne kennismaking en aten een stukje uit de vuist, terwijl zij het vaartuig bezichtigden.

‘Vertel mij eens, hoe gij heet,’ zei Lavarède.

‘Marie-Anne Langrois, van Saint-Malo.’

‘En ik ben Armand Lavarède, uit Parijs.’

‘Ziet u, Mijnheer,’ legde de matroos uit, terwijl hij aan Lavarède alles liet zien, ‘hier beneden zijn drie afdeelingen. De voorste ruimte is voor de electrische lamp en daar zit de uitkijk, die waarschuwt, als de weg niet vrij is. Mijn zoon Jan heeft dien post, hij zal zoo dadelijk aan boord komen. Aan den achtersteven zijn de accumulators en de machine. Daar zit ik. De kommandant zit in het salon, waarin men uit de voorste zoowel als uit de achterste afdeeling komen kan door ronddraaiende nissen. Ziet u, zoo?’ En hij liet ze draaien, als deuren op hare hengsels. De vensters in het salon zijn luchtdicht gesloten; in minder dan geen tijd kan men er een metalen plaat voor schuiven, die aan de buitenzijde in den ijzeren wand van het vaartuig sluit. Aan deze tafel bestuurt de kommandant het schip.’

Armand zag met belangstelling een toestel met allerlei handvatsels en knoppen en hefboomen en las de opschriften: ‘Vooruit. - Machine achteruit. - Rijzen. - Duiken. - Stoppen. - Water uitlaten. - enz.’

Een dezer opschriften trok bijzonder zijne aandacht: ‘Veiligheidsgewicht’ las hij hardop.

‘Onder de kiel hangt een lood van drie duizend kilogram,’ legde de matroos uit. ‘Als de boot averij mocht krijgen, dan maar even die kruk omgedraaid, dan wordt het lood losgemaakt en stijgt de boot als een kurk naar de oppervlakte.’

‘En heeft Don José de Miraflor dat alles uitgevonden?’

De zeeman scheen te aarzelen.

‘Misschien wel niet,’ zei hij met het gezicht van iemand, die bang is te veel te zeggen.

‘Het is bepaald niet waar,’ verklaarde Armand. ‘Ik ken dien heer Miraflor, hij is wel in staat om iemand in een val te laten loopen, maar hij kan onmogelijk eene wetenschappelijke uitvinding doen. En behalve de accumulators, die Goubet te gevaarlijk vond, vind ik hier de geheele inrichting van een torpedoboot, zooals die door dien werktuigkundige aan het Fransche gouvernement is voorgesteld.’

‘Maar dat heeft geweigerd.’

‘Kijk eens aan,’ zei Lavarède, ‘gij schijnt goed op de hoogte te zijn.’

‘Nu ja,’ hernam de zeeman, ‘waarom zou ik het verbergen? Het is mijn schuld niet, dat de uitvinder, die er al zijn geld bij verspeeld heeft, de torpedoboot aan den heer De Miraflor heeft afgestaan voor vijf duizend gulden en een aandeel in de winst in geval van verkoop.’

‘Wat? Heeft Goubet er in toegestemd, dat het vaartuig in den vreemde zou verkocht worden?’

‘Dat niet, hij heeft zelfs het tegendeel bedongen, maar Miraflor zegt, dat hij er zich niet aan behoeft te storen, want dat Goubet toch geen geld heeft, om er hem een proces over aan te doen.’

Lavarède's gezicht stond zeer ernstig, toen hij tot den matroos zeide, terwijl hij hem vlak in de oogen zag: ‘Weet gij wel, Langrois, dat die Miraflor een bedrieger en een dief is?’

‘Ik wil dat niet tegenspreken,’ stamelde de arme drommel.

‘Eén ding verwondert mij,’ ging Armand voort, ‘dat die kerel twee Fransche matrozen heeft kunnen vinden, om dienst te doen op zijn vaartuig en nog wel twee uit Sint-Malo.’

De donkere huid van Langrois werd vuurrood en zijne oogen flikkerden driftig, maar plotseling bedarende, zei hij met een gebaar, dat te kennen gaf, in het onvermijdelijke moet men zich schikken: ‘Wat zal je er aan doen, Mijnheer? we moesten leven.’ En op doffen toon, met eene stem, die van aandoening trilde, vervolgde hij: ‘Ik had een eigen visschersboot. Tien duizend gulden had ze mij gekost; ik had er alles in gestoken, wat mijne oudjes hadden nagelaten. De “Margaretha” vloog over het water als een zeemeeuw. Maar we hebben schipbreuk geleden, in een paar minuten was ze weg.... Wat moest ik nu beginnen? Mijne vrouw, vier jongens en nog een kleintje, die moesten allen toch eten. En dan heb ik een jongen op de zeevaartschool. 't Zou zonde zijn hem er af te nemen, want hij kan zoo goed leeren en kan dan wat beters worden dan wij. Maar het geld moet iedere maanden betaald worden.... Miraflor bood ons hoog loon en toen hebben Jan en ik het aangenomen, omdat de anderen niet van den wind kunnen leven en opdat onze jongste zoon eens de uniformjas moge dragen. Ziet u, Mijn-

[pagina 111]
[p. 111]

heer, daarom dien ik hier op dit vaartuig.’

Armand was getroffen door dit eenvoudig aandoenlijk verhaal. Hij ging naar den zeeman toe en schudde hem de hand. ‘Aan één ding hebt gij echter niet gedacht, vriend: ge wilt, dat uw zoon bij de Fransche marine zal komen, maar vergeet, dat, als deze torpedoboot aan Oostenrijk of Italië verkocht wordt, zij eens misschien torpedo's zal werpen naar de onzen.’

‘Maar al te waar!’ zuchtte de zeeman, ‘wat raadt u mij te doen?’

‘Eens te praten met uw zoon over mijn voorstel om de torpedoboot naar Frankrijk terug te brengen. Ik heb hier twee kennissen van mij, die wil ik gaan halen.’

Jan, die juist aan boord was gekomen, was dadelijk bereid te doen, wat zijn landsman hem aanried. ‘Als wij Don Miraflor maar niet bestelen, dan vind ik het best,’ zei hij.

‘O wat dat aangaat,’ zei zijn vader, ‘vijftig duizend gulden heeft hij verdiend met deze boot, door haar te laten kijken. En hij heeft haar zoo ver beneden de waarde gekocht.’

‘Wij willen Goubet later laten beslissen over zijn vroeger eigendom,’ zei Lavarède.

‘Leuk,’ vervolgde hij bij zich zelf, ‘te kunnen verhinderen, dat eene Fransche uitvinding van oorlogsmateriaal in handen zou komen van vreemde mogendheden; leuk ook voor mij, als ik zonder reiskosten te Marseille kan binnenloopen.’

Toen hij het smalle trapje opklom, zag hij tot zijne groote vreugde de Murlytons op de kade wandelen. Hij wenkte hun, dat ze bij hem aan boord moesten komen. Maar dat wenken en roepen trok ook de aandacht van nog twee andere wandelaars, nl. Bouvreuil en Don José.

Toen de tijding van het ontsporen van den trein uit Szegedin in Triest bekend werd, had Bouvreuil er een voorgevoel van gehad, dat Lavarède juist met dien trein was gekomen. Hij had dit Schulze en Muller zoo stellig gezegd, dat zij bereid waren met hem de stad te gaan afzoeken.

Op dien tocht had hij Don José ontmoet. Tijd tot lange verklaringen hadden ze niet, menschen als die twee begrijpen elkaar zóó wel. José deelde even mede, dat het hem goed ging, dat hij fortuin maakte en Bouvreuil de som zou teruggeven, die hij hem in Amerika listig afhandig had gemaakt. Daar hij in Triest goed den weg wist, bood hij aan, te helpen zoeken, en zoo gingen die twee ‘vrienden’ weer samen als van ouds.

Toen Bouvreuil Lavarède gewaar werd, beefde hij van blijdschap. Hij liep naar de beide politiebeambten, sprak even zachtjes met hen en voegde zich toen weer bij Don José. Zij gingen recht op de ‘Frans Joseph’ aan.

Armand had intusschen het touw losgeworpen, waarmee de torpedoboot aan de haven vastlag. Opziende, schaterde hij het uit. Achter zijne Engelschen zag hij zijn welbekenden Parijschen bankier en den ex-gouverneur van Cambo.

‘Wilt u maar naar beneden gaan?’ zeide hij tot Sir Murlyton, die hem vragend aanzag. ‘En juffrouw Aurett ook?’

‘U neemt voor mij de honneurs waar,’ merkte Miraflor op.

‘Zooals u ziet, mag ik u ook verzoeken?’

Bouvreuil moest zijns ondanks lachen. ‘Ga u maar voor, Mijnheer Lavarède,’ zei hij sluw.

‘Zooals u wilt.’

Weldra waren allen in het salon. Bouvreuil had zich, eer hij naar beneden ging, overtuigd, dat de politiebeambten op de kade stonden.

‘Mijnheer Lavarède,’ begon hij, ‘u hebt eene quitantie van mij voor een paar duizend gulden als prijs voor mijne vrijheid, uwe eigen vrijheid zal u zeker meer waard zijn.’

Er was zoo iets ironisch in Bouvreuils toon, dat Armand achterdocht kreeg.

‘Wat wilt u daarmee zeggen, Mijnheer Bouvreuil?’

‘Dit, dat twee agenten op u wachten, om u gevangen te nemen, zoodra gij boven komt.’

‘Wat u zegt? Maar dan ga ik niet naar boven, maar naar beneden. Dank u voor de waarschuwing.’

Terwijl hij dit zeide, hoorden ze iets toeklappen. Het was de klap van den toren, die door Lavarède gesloten was.

Staande bij de tafel, greep Armand in dien zelfden tijd naar een anderen knop.

‘Wat gaat ge doen?’ schreeuwden Bouvreuil en Don José in de uiterste verbazing.

‘Dalen,’ was het kalme antwoord.

Een geruisch van water langs de zijden van het vaartuig bewees, dat hij de daad bij het woord had gevoegd.

De twee verbondenen wilden hem te lijf; doch Armand strekte zijne hand uit naar een zwarten knop en zeide koeltjes: ‘Nog ééne dergelijke beweging en dan laat ik de ‘Goubet’ zinken.

‘De “Goubet”!’ riep Miraflor woedend, maar hij deinsde toch terug.

‘Ja zeker de “Goubet”!’ riep Lavarède verontwaardigd, dat is de ware naam voor dit torpedo-vaartuig. De uitvinder, die alles, wat hij bezat, opgeofferd heeft voor zijn werk, heeft het u niet voor een spotprijs verkocht, om het in Oostenrijk te gaan verkoopen, maar alleen om in zijn eigen land zijne uitvinding meer bekend te maken.’

‘Is die man dan altijd oneerlijk?’ vroeg Aurett zich af. ‘Hoe laag is dit misbruik maken van eens anders verlegenheid!’

Een electrische schel ging over en toen stroomde een groengetint licht van twee zijden het salon binnen. De luiken waren open. De torpedoboot rustte nu op den bodem der zee en van uit het salon kon men de visschen zien zwemmen als zwarte schaduwen in een smaragdgroene, doorzichtige watermassa.

Aurett gaf luide hare bewondering lucht en ook Sir Murlyton werd geboeid door het vreemde schouwspel.

‘Om te verhinderen, dat de uitvinding van een Franschman ten bate van het Oostenrijksch gouvernement verkocht wordt,’ ging Lavarède voort, ‘wil ik dit half gestolen vaartuig weer naar Frankrijk terugbrengen.’

‘Ik heb er niets tegen,’ zei Sir Murlyton.

‘Maar ik heb er veel tegen,’ riep Miraflor.

[pagina 112]
[p. 112]

Terwijl de anderen naar buiten zagen, had hij zijn revolver geladen en nu legde hij op Armand aan.

‘Zoo,’ lachte deze verachtelijk, ‘wilt u het nog eens probeeren met een schot, Mijnheer? Het lukt u niet, u kunt niet goed mikken en uwe hand beeft.’

Schuimend van drift, hief Don José zijn wapen op, om zijn vijand te treffen, hoe dan ook, maar hij werd op datzelfde oogenblik aangegrepen, en de revolver hem ontnomen. Na een paar minuten was hij zoo met touw omwoeld, dat hij zich onmogelijk los kon maken.

Dat hadden Langrois en zijn zoon Jan gedaan. Armand had op een knop gedrukt om hen te waarschuwen en de beide stoere matrozen hadden dadelijk begrepen, welk werk hier voor hen te doen was. Zij hadden den moord op hun landsman verhinderd.

Lavarède onderzocht Miraflors portefeuille.

‘Gij besteelt mij,’ schreeuwde Don José.

Lavarède liet zich niet storen. Hij nam uit de portefeuille een pakje banknoten en telde de waarde.

‘Zes en zeventig duizend. Dat geld komt natuurlijk van de Italiaansche en Oostenrijksche bezoekers, want zoover ik weet, bezat u geen rooden duit. De helft van al dat geld komt billijkerwijze aan Goubet toe. Ik voeg uit zijn naam bij uw aandeel nog den koopprijs, om het contract te verbreken, waarvan gij misbruik hebt gemaakt. U ziet, ik doe het bedrag van wat u toekomt, weer in uwe portefeuille en in uw zak. En het deel van de opbrengst der entreegelden, dat u nièt toekomt, geef ik uit naam van Goubet aan Langrois, om er een nieuwe visschersboot voor te koopen. Ik weet zeker, dat Goubet deze handelswijze zou billijken. Trouwens, hij zal op eene andere manier schadeloos gesteld worden, want met Emile Gautier wil ik door de pers voor hem werken en dan zal de minister wel eindigen met acht te slaan op zijn uitvinding.’

En toen vervolgde hij op een toon van bevel: ‘Jan, pas op uw post! Langrois, naar de machine! Als wij hier blijven liggen, stuurt de politie misschien duikers op ons af.’

De matrozen gehoorzaamden. Bouvreuil deed een paar passen vooruit naar de tafel. De heer Murlyton hield hem tegen: ‘U hebt daar geen verstand van, het is niet noodig, dat wij door uwe schuld zouden vergaan.’

Deze woorden gingen vergezeld van een stevigen duw en Bouvreuil hield zich verder rustig, want hij had respect voor de poffen van den in het boksen geoefenden Engelschman.

Het vaartuig kwam in beweging en zette langzaam koers naar het Zuiden. Weldra was de bodem van de zee niet meer te zien.

‘Hoe diep zijn wij nu?’ vroeg Aurett.

‘Twee en twintig vademen.’

‘Hoeveel is een vadem?’

‘Eén Meter zestig.... Hier is de beweging van het water niet waar te nemen, van zeeziekte zullen we op deze reis geen last hebben. Daar de gemiddelde diepte van de Adriatische zee twee honderd Meter is, kan ik gerust aan het vaartuig zijne grootste snelheid geven.’

‘Hoe gauw gaan we dan?’ vroeg Aurett.

‘Dat zullen we zien.’ Een schroef werd omgedraaid en het schuren van het water langs de wanden werd sterker. Lavarède keek onafgewend naar eene plaat, waarop een wijzer met groote snelheid ronddraaide. Eindelijk stond die stil.

‘Vijftig mijlen in een uur! het is verbazend!’ zeide Armand, ‘en bijna angstig.’

Dezelfde gedachte ging allen door het hoofd: ‘Bij deze snelheid zou een schok het vaartuig verbrijzelen.’

Eene groote duidelijke kaart van de Middellandsche Zee hing boven de tafel. Met behulp van het kompas kon Lavarède nagaan, waar zij waren. 's Avonds om negen uur kwamen zij bij Ancona aan, maar de reis werd zonder oponthoud vervolgd. Op de divans, rondom in het salon aangebracht, trachtten allen het zich gemakkelijk te maken. Miraflor werd voor alle zekerheid slechts van een deel der touwen bevrijd.

Lavarède bleef natuurlijk wakker. Hij maakte van de duisternis gebruik om de boot te doen rijzen om er wat versche lucht in te brengen. Toen ging het weer verder in snelle vaart. Manfredonia, waar het water door een bijzonder soort wier een safraanachtige kleur heeft, Barletta, Bari en Brindisi, kortom alle kustplaatsen vlogen zij voorbij en toen Aurett tegen zes uur wakker werd, kwam de ‘Goubet’ het kanaal van Otrante uit. De boot werd nu gestuurd in de richting van Sicilië.

Van tijd tot tijd liet Armand haar dalen tot op den bodem van de zee. Daar zagen de reizigers bij het tooverachtig schijnsel van de electrische lamp een schouwspel, dat met geen ander op aarde te vergelijken was.

De onderzeesche dalen hadden een rijkdom van waterplanten en zeewiersoorten. Koralen en sponzen zagen ze hier in natuurstaat, zeespinnen en groote kreeften. Bouvreuil werd er bang van en herinnerde zich zijne benauwde droomen, toen hij nog agent van kwade zaken was. En op een ander punt was hij ook erg ongerust, hij had gehoord, dat er kruit was ingescheept. Voor de ontploffing daarvan had hij doodelijken angst. Hij vond dit reisje dan ook alles behalve pleizierig en ontstelde, toen het vaartuig met een kleinen schok plotseling stilhield.

Langrois kwam zeggen, dat de machine niet meer werkte.

‘Ha!’ lachte Miraflor, ‘nu kunnen wij niet op of neer, ik wachtte voor de reis andere accumulators.’

Lavarède bestudeerde de kaart.

‘Wij zijn dicht bij Messina, nauwelijks een kilometer ver van de kust.’

‘Dan kan de lederen boot dienen, die in gindsche kist ligt. Zij wordt gespannen over een latwerk. We kunnen in die boot naar de kust roeien.’

‘Ja maar,’ zei Bouvreuil, ‘dan moeten we toch eerst aan de oppervlakte zijn.’

‘Het veiligheidsgewicht heeft Goubet niet voor niets aangebracht,’ zei Lavarède. ‘Houdt u allen goed vast.’

[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112]


illustratie
Na een paar minuten was Don José zoo met touw omwoeld, dat hij zich onmogelijk los kon maken, (blz. 112)


[pagina 113]
[p. 113]

Aurett werd bleek, maar gaf overigens geen teeken van angst.

Lavarède draaide een kruk tweemaal om en het gevolg daarvan was een hevige schok. Zooals de storm de bladeren schudt, zoo werden onze reizigers tegen elkaar geworpen en de vreemde beweging maakte hen duizelig. Nog een tweeden schok en toen lag de torpedoboot stil aan de oppervlakte van het water.

Zij gingen allen naar boven, Miraflor geholpen door de beide matrozen. Schilderachtig lag de straat van Messina vóór hen. Aan de eene zijde de hooge bergen van Calabrië met de opgedroogde rivierbeddingen, die nu even zoovele wegen zijn naar Reggio - aan den anderen kant de kust van Sicilië, waar de Etna boven alles uitsteekt, terwijl aan den voet van het gebergte, de stad Messina in den zonneglans schitterde.

Langrois en zijn zoon maakten de boot in orde.

Don José zei met een valschen lach tegen Bouvreuil: ‘Nu zullen we zien, of de Italiaansche autoriteiten den heer Lavarède niet zullen weten te beletten, mijn torpedo-boot naar Frankrijk te brengen.’

Armand kreeg een schrik. Miraflor kon eene aanklacht indienen, dan zou op het torpedo-vaartuig beslag worden gelegd tot na het onderzoek. Dan zouden er teekeningen naar worden gemaakt en misschien zou de Fransche uitvinding een wapen worden voor Italië. Neen, dat mocht niet gebeuren. En een heilig vuur schitterde in zijne oogen.

‘Goubet zou het zeker ook gedaan hebben,’ mompelde hij.

Het gezelschap heeft reeds plaats genomen in de boot en deze is geheel van het noodige voorzien. Armand gaat terug en klimt vlug het trapje af. Bijna onmiddellijk komt hij terug en springt in de boot.

‘Roeien, zoo hard ge maar kunt,’ roept hij Langrois en Jan toe.

Deze begrijpen niet waarom, maar zij gehoorzamen. Honderd, twee honderd, drie honderd meter liggen er tusschen hen en het torpedogevaarte.

Daar dreunt een knal. Een rook- en vuurzuil stijgt op van de plaats, waar de boot lag, het water bruist en klotst en van de ‘Goubet’ is een oogenblik later niets meer te zien.

‘Mijnheer Miraflor,’ zei Armand met bijtende ironie, ‘u kunt voldaan zijn. Uw schip blijft in de Italiaansche wateren.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken