Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

V. Winfried krijgt een lesje

Tegen de avond liep Winfried nadenkend onder de wilgen dicht bij de rivier. Hij was niet gerust. Zijn geweten plaagde hem. Telkens zag hij Odo weer voor zich, die met zulke grote, brandende ogen voor zich uit had liggen staren en onverstaanbare woorden gemompeld had. Hilde vermoedde, dat het de schuld was van de jongens, die hem weer eens hadden uitgescholden... De jongens... De wilde, ruwe kornuiten, die nooit nadachten bij wat ze deden of zeiden en die hijzelf dikwijls tot de orde geroepen had op nogal hardhandige manier... Maar nu was hij de schuldige. Het verdrietige verwijt in Hildes stem had hem diep getroffen en hij schaamde zich verschrikkelijk. Dat hìj de lelijke woorden gesproken had, was natuurlijk voor Odo zoveel te erger geweest... Als hij nu eens zwaar ziek werd?... Als hij eens dood ging?... Niemand zou het weten, want Odo zou het niet vertellen, maar Winfried zou de schuldige zijn en hij zou geen gerust uur meer hebben...

Hij hief het hoofd op, toen hij voetstappen hoorde op het harde pad, dat naar de rivier voerde, en hield dan onwillekeurig zijn pas in: daar kwam Wolfert aan... de oorzaak van alle narigheid... Over de schouder droeg hij een korte jachtspies, waaraan een zalm en twee grote snoeken bengelden. Als het een ander geweest was, zou Winfried op hem toegevlogen zijn om de buit te bewonderen. Nu liep hij zwijgend en met een strak gezicht door en wou langs hem gaan, alsof hij hem zelfs niet zag... kwaad, omdat hij in Wolfert de schuld zag van zijn ruzie met Odo en de akeligheid, die daar het gevolg van geworden was... Maar zo glad verliep dat niet. Wolfert trad hem in de weg en dwong hem op het smalle pad te blijven staan. Ontstemd keek Winfried hem in het strakke gezicht, waarop hij duidelijk een uitdrukking van minachting zag, die hem het bloed naar de wangen joeg.

Wolfert was iets groter dan Winfried, donkerder van

[pagina 26]
[p. 26]

haar en ogen en breder gebouwd. Even stonden zij nog zwijgend tegenover elkaar als twee kwade honden, die elkaars krachten meten. Dan vroeg Winfried stug:

‘Wat moet je van me?... Laat me door!’

Wolfert glimlachte, zodat zijn sterke, witte tanden te zien kwamen en zei toen kalm, maar zeer nadrukkelijk:

‘Je bent een lafaard, Winfried!’

Hij zei het zo doodbedaard, alsof het niet de verschrikkelijkste belediging was, die je iemand kunt aandoën. Winfried stond als verstijfd. Zijn wangen werden bleek. Een koude woede vloog in hem op. Maar de slag was zo onverwacht aangekomen, dat hij nog een beetje verward vroeg:

‘Wat zeg je daar?’

‘Ik zeg, dat je een lafaard bent.’

Weer striemde het vreselijke woord Winfrieds oren. Het leek hem als trof hem een zweepslag. En toen hij Wolfert nog steeds verbluft stond aan te kijken - want het was de eerste keer in zijn leven, dat hem zoiets overkwam - voegde deze er scherp en schamper aan toe:

‘Iemand, die een weerloze verminkte voor kreupel mormel uitscheldt, hoeft niet zo verwonderd te doen, als een ander hem een lafaard noemt.’

Een rilling liep over Winfrieds rug. Even sloeg hij de ogen neer en trok onwillekeurig de schouders in, alsof iemand hem een klap gegeven had. Hoe wist Wolfert dat?... Hij was alleen geweest met Odo... Had Odo het hem verteld?... Dan was Odo ook niet werkelijk zijn vriend... Als Odo dit verteld had, nadat hij hem vergiffenis gevraagd had en zij zich verzoend hadden... dan had hij hem verraden!... Verraden aan Wolfert, dien hij haatte... nu meer dan ooit... nu pas goed!... Dat was heel erg... Hij haalde diep adem, keek Wolfert scherp, recht in de ogen en vroeg:

‘Hoe weet jij dat?’

‘Dat weet ik van iemand, die het zelf gehoord heeft.’

[pagina 27]
[p. 27]

‘Van wie dan?’

Wolfert aarzelde even. Driftig ging Winfried voort:

‘Als je niet zegt van wie je 't weet, heb je 't zelf verzonnen!’

Daarop zei Wolfert zonder langer dralen:

‘Ik weet 'et van Alfer. Hij zat aan de overkant van de beek in de struiken, en hij heeft jullie hele ruzie gehoord. Hij heeft me wel gevraagd, zijn naam niet te noemen, maar dat heb ik hem niet beloofd. En hij heeft er ook geen recht op. Iedereen moet maar verantwoorden, wat hij vertelt. Zeg liever of ie gelogen heeft, dan zal ik je om vergiffenis vragen.’

Winfried ademde verlicht op: Odo had het niet verteld!.. Het was erg genoeg, dat het op deze manier bekend moest worden, maar Odo had het niet verteld en dat was op het ogenblik voor Winfried het voornaamste... Odo was zijn vriend, en had hem niet verraden... Tegelijk herinnerde hij zich, hoe hij bij die ruzie over Wolfert gesproken had. Dat had Alfer natuurlijk ook overgebriefd!... Hij begreep, dat het uitgevochten moest worden en daar had hij niets op tegen... Het zou hem opluchten en bang was hij voor niemand. Rustig zei hij:

‘Het is waar, ja. Alles, wat die smerige luistervink je verklikt heeft, zal wel waar zijn. Maar ik laat me van niemand zeggen, dat ik een lafaard ben en zeker van jou niet!... Leg die vissen neer!’

‘Mooi!’ lachte Wolfert. ‘Daar wou ik je hebben, jongen!’

Hij lei de speer met de vissen in het gras onder de wilgen, richtte zich in zijn volle lengte op en rekte vol welbehagen de armen uit:

‘Kom maar op!’

Dat behoefde hij geen tweemaal te zeggen. Als een wolf sprong Winfried op hem toe en greep hem aan.

Het was een hard gevecht. Zij spaarden elkaar niet. Zij rolden om en om over de grond, sprongen plots weer op

[pagina 28]
[p. 28]

hun voeten en sloegen met de harde vuisten op elkaar in, waar zij maar raken konden. Hijgend en kuchend van inspanning grepen zij elkaar telkens weer aan.

Zij vochten beiden even hard en zonder genade. Maar toch vochten zij allebei anders. Want Wolfert wou Winfried straffen voor zijn laffe daad, maar hij haatte zijn tegenstander niet. Hij wist, hoe deze over hem dacht en sprak en dat vond hij jammer. Maar meer voor Winfried zelf dan voor hem. Want hij mocht Winfried eigenlijk wel lijden. Hij kon hem eerlijk bewonderen om zijn kracht en behendigheid en hij moest een beetje lachen om de dwaze trots van den vorstenzoon, die hem niet stond en die hem niet paste. Maar haten deed hij hem niet, en hij vocht rustig en weloverwogen, om hem het lesje te geven, dat hij verdiend had...

Winfried vocht anders. Zijn haat verblindde hem en wond hem op. Hij sloeg op Wolfert in alsof hij hem meteen vernietigen wilde. Zijn woede werd steeds groter. Hij vergat de nodige voorzichtigheid, gaf zich te veel bloot in de drift van zijn aanvallen, en Wolfert maakte daar een ongenadig gebruik van door hem zware slagen toe te dienen, waaronder Winfried telkens sterker begon te wankelen. Al meer en meer begon Winfried te voelen, dat Wolfert de sterkste was. Dat wist hij trouwens allang. Maar hij hoopte door vlugger, leniger en slimmer vechten de strijd toch nog te kunnen winnen. En dat zou hem misschien ook gelukt zijn, als hij zich niet zo door zijn haat en woede had laten meevoeren. Maar nu liet hij zich telkens verleiden tot woeste uitvallen, die tot niets dienden, en die Wolfert in de gelegenheid stelden, hem opnieuw pijnlijk te treffen. Maar hij gaf geen kamp, al besefte hij na enige tijd, dat hij dit gevecht verliezen moest, als hij er niet in slaagde zijn tegenstander door een geweldige uitval te overrompelen. Hij klemde de tanden op elkaar, vocht verbitterd en razend van woede voort, viel dapper telkens en telkens weer aan, maar vond altijd de zware vuisten van Wolfert gereed om hem

[pagina 29]
[p. 29]

op te vangen. Hij duizelde onder de harde en welgemikte slagen, die dan hier, dan daar neer hamerden op zijn borst, zijn schouders, zijn hoofd... Hij raakte vermoeid, hijgde zwaarder, zijn bewegingen werden langzamer en langzamer...

Toen Winfried bij kwam, zat hij rechtop tegen een boom. Zeker had Wolfert hem daar neergezet, toen hij onder zijn laatste, geweldige vuistslag gevallen was. Met moeite kreeg hij één oog open en bracht de hand aan zijn gezwollen kaak, die aanvoelde of hij gebroken was. Zijn tegenstander was nergens meer te zien...

Winfried had de nederlaag geleden. De zoon van een laat had getoond sterker vuisten te hebben en beter te vechten dan de zoon van een vorst... Maar hij blééf de zoon van een laat en Winfried zou zich op hem wreken! Hij zou zich verder oefenen en harden, en eenmaal zou hij dien gehaten vijand verslaan. Verslaan en vernederen zou hij hem. Want hij haatte Wolfert, die hem zo vaak op zijn rustige, onverstoorbare manier de baas was, heviger dan ooit: hij wist van zijn laffe daad, en hij had hem daarvoor nog verslagen ook. Hij haatte hem nu zo heftig, dat hij hem had kunnen vernielen...

Moeilijk hees hij zich aan de stam van de boom overeind. en hinkte in de schemering naar huis. Ongezien sloop hij naar binnen en kroop in de donkere hoek stilletjes op zijn slaapbank. Een groot deel van de nacht lag hij wakker. Al zijn ledematen voelden als gebroken, heel zijn lijf deed hem zeer. Maar de pijn in zijn hart was het ergst. Zijn trots was diep gewond. Hij kon zijn nederlaag niet verkroppen. Schaamte en wrok verteerden hem. Zijn koortsige hersens broedden plan na plan uit om zich te wreken en te zuiveren van de geleden smaad... Eens zou de dag komen, waarop Wolfert zijn overwinning duur zou moeten betalen!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken