Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

VIII. Een glorieuze rit

Winfried had nog al wat moeite met de koe en den jongen stier. Vooral die laatste was lastig, want hij had de lente in zijn kop en wou telkens wegspringen om zijn vreugde over het nieuwe seizen te uiten door zotte sprongen. Winfried voelde, dat hij niet al zijn gewone kracht en vlugheid ter beschikking had, en schold den baldadigen stier uit voor al wat lelijk was, maar die trok er zich niets van aan en stiet zonder kwade bedoelingen, speels naar zijn begeleider en raakte hem met het brede voorhoofd in zijn lenden. Winfried gaf een schreeeuw van pijn, want zijn hele rug deed nog zeer van de vechtpartij, en al had de vrolijke stier het niet slecht bedoeld, het was een alles behalve prettig gevoel! Heftiger nog voer hij tegen het dier uit, dat hem verbaasd aankeek, omdat zijn grapje zo slecht opgenomen werd. De koe loeide even, en dat klonk nou net of Winfried nog uitgejouwd werd op de koop toe. Hij moest er zelf om lachen, en dreef de dieren weer verder, zorgend, dat ze nu vóór hem bleven. En zo kwam hij na een uur bij Ulrik op de hoeve. Die had hem al aan zien komen en stond bij de poort van het erf om de dieren in ontvangst te nemen. Hij lachte, toen hij Winfrieds gehavend en zwetend gezicht zag.

‘Ben je slaags geweest met de stier?’ vroeg hij. ‘Je bent aardig toegetakeld!’

Winfried ging er niet op in en bromde maar wat. Ulrik vroeg er verder niet naar, en samen brachten zij de dieren naar een kleine wei achter de hoeve, waar zij voorlopig alleen zouden staan om aan de nieuwe omgeving te wennen.

‘Kom,’ zei Ulrik, ‘je zult wel dorst hebben. Ga even mee: de vrouw zal wel een lekkere beker mede voor je hebben.’

Winfried liet zich geen twee keer noden. Hij was moe en warm en dorstig. En toen hij zijn beker in één teug geledigd had, zei Ulriks vrouw:

[pagina 41]
[p. 41]

‘Ik wed, dat onze gast honger heeft ook!’

Zij zette brood en koud vlees voor hem, en Winfried tastte lachend toe. De drie kleine jongens van Ulrik stonden er vol belangstelling bij te kijken en verbaasden zich over de snelheid, waarmee die grote jongen de eetwaren deed verdwijnen. Toen de laatste hap verwerkt was, zuchtte hij diep en zei:

‘Hèhè! dat heeft gesmaakt! Ik wist niet, dat ik zo'n honger had! Zullen we nou het paard maar gaan halen?’

‘Het staat al op het erf op je te wachten’, lachte Ulrik. ‘Je zult een moeilijke wandeling hebben, Winfried, want hij is lastig aan de hand; hij trekt je voortdurend naar links en rechts voor het minste of geringste wat hij ziet. Hou de toom maar goed om je pols gewikkeld!’

Winfried schudde het hoofd.

‘Nee,’ zei hij, ‘ik laat me niet heen en weer sjorren. Ik ga d'r op zitten, en ik rij 'em naar huis!’

Toen begon Ulrik te lachen, dat zijn brede baard op zijn borst schudde.

‘Dan word je van links naar rechts over de weg gegóóid in plaats van getrokken!’ bulderde hij. ‘Dat dier is nog niet half afgericht, jongen, en het is zo wild als een stormwind! Ze zeggen wel, dat jij al een hele ruiter bent, maar ik zou liever verstandig zijn, en dìt lieve diertje maar aan de hand naar huis brengen!’

De raad was misschien goed. Maar Winfried had zo vastberaden gesproken, eerst tegen zijn vader en nu weer tegen Ulrik, dat hij het niet met zijn gevoeel van eer over een kon brengen, die goede raad op te volgen. Hij had gezegd, dat hij het paard naar huis zou rijden, en nu zòu hij het naar huis rijden! En dus zei hij:

‘Ik wil het toch proberen, Ulrik. Als ik er helemaal niet op kan blijven, kan ik hem altijd nog aan de hand nemen!’

‘Als je tenminste je armen en benen niet gebroken hebt!’ zei Ulrik veelbelovend. ‘Wees nou wijs, Winfried, en loop er naast. Dan zal je 't heus nog moeilijk genoeg hebben!’

[pagina 42]
[p. 42]

Maar Winfried schudde koppig het hoofd, en Ulrik haalde de schouders op: hij moest het dan zelf maar weten. De hele familie ging mee naar buiten om te zien, waar dat op moest uitlopen. Het zwarte paard stond op het erf. Een slaaf hield het aan de teugel, en had werk genoeg om het kalm te houden. Hij trok de kop naar beneden en riep het voortdurend toe rustig te zijn. Maar het draaide heen en weer, rukte met zijn kop, stampte en krabde met de hoeven in het stof en brieste van ongeduld. Vol bewondering keek Winfried naar het slanke, sterke dier met zijn lange staart en waaiende manen. De gedachte, dat dit heerlijke dier misschien binnenkort van hem zou zijn... dat hij er elke dag op zou kunnen rijden als hij wou, vervulde hem met trots en vreugde. Hij vond die Ulrik dom, dat hij afstand deed van zo'n prachtig paard: als het eenmaal van hem was, gaf hij het niet af voor tien koeien en vijf stieren! Maar hij begreep meteen, dat hij geen pleizierritje naar huis zou maken... Goeie genade, wat moest dat een woeste knaap zijn!... De hengst keek even terzijde naar den vreemden jongen: Winfried schrok van de wilde blik en de vuurgloed in die donkere ogen.

‘Nou?’ zei Ulrik met een lachje. ‘Heb je je nog niet bedacht, Winfried?... Ik weet niet, wat er met je gebeurd is, maar ik heb zo het gevoel, dat je niet helemaal op krachten bent. Ik zou het zekere maar voor het onzekere nemen, en er naast gaan lopen. Voor mij hoef je je niet te schamen, hoor, want ik ging er nog voor geen drie koeien op zitten... eerlijk niet!’

Winfried glimlachte: het was bekend, dat Ulrik geen al te best ruiter was. De slaaf lachte, toen hij begreep, wat Winfried wagen wou, en zei ook, dat hij beter doen zijn, zijn ledematen niet te wagen. Maar dat versterkte den jongen maar des te meer in zijn plan om door te zetten: als hij nu ging lopen, zouden ze hem uitlachen en hem een opschepper noemen, die wel veel praatjes maakte, maar terugkrabbelde, als het op doen aankwam.

[pagina 43]
[p. 43]

‘Hou hem even aan de kop,’ zei hij tegen den slaaf, ‘en geef mij de teugel maar.’

Hij wond het uiteinde van de lange teugel om zijn hand en pols, nam hem toen kort met beide handen vast, en zat met een lenige sprong op de blote rug van het paard. Verbaasd stond het even doodstil en keek schuw achterom, wat daar zo ineens op hem was neergekomen.

‘Los!’ riep Winfried, en drukte met alle kracht de knieën tegen de zijden van het trillende dier.

De slaaf liet het hoofd van het paard los en op hetzelfde ogenblik sprong het naar voren, stond dan stil en ging hoog op de achterpoten staan, met de voorhoeven klauwend in de lucht. Maar daar was Winfried niet bang voor. Hij zat alsof hij aan de rug gekleefd was en drukte zijn hielen gevoelig in de flanken van het steigerende dier. Dat probeerde het nu op een andere manier, sprong weer naar voren, stond stil en gooide zijn staart de lucht in, wild achteruit slaande met de achterbenen. Maar ook dat hielp hem niet: Winfried hield zich stijf achteruit en bleef zitten. Uit alle macht trok hij de teugel aan, dreef het paard met knieën en hielen voort, en daar stormde het weg, als een wervelvind de poort uit. Ulrik stond hem met open mond na te kijken: die dekselse jongen lapte het hem toch maar! De kinderen juichten, Ulriks vrouw schudde het hoofd: die onbesuisde knaap zou zijn hals breken. Maar de slaaf stelde haar gerust: die jongen zou het wel klaren... dat was een geboren ruiter... die zat op een paard of hij eraan vastgegroeid was! Die bracht den hengst wel veilig thuis!...

En Winfried bràcht den hengst thuis. Maar het was een wilde en hachelijke rit geworden. Ondanks al zijn ruiterkunst was hij er onderweg drie keer afgeslingerd. Maar hij had de teugel niet losgelaten en eer het paard weg kon springen, was hij er alweer naast en wierp zich er op. Toen was het er met hem vandoor gegaan, over heggen en sloten, dwars door de akkers, maar hij had het tussen de knieën geknepen, tot het zijn woedende weerstand opgaf,

[pagina 44]
[p. 44]

en vermoeid gehoorzaamde aan de aanwijzingen, die de jeugdige ruiter het met benen en teugel gaf.

Trots als een pauw was Winfried er mee binnen komen rijden, stapvoets; het vurige dier was overdekt met zweet en schuim; het trilde op zijn sterke poten en zweepte de flanken met zijn lange staart. En Winfried zag er nog aardig wat ontoonbaarder uit dan toen hij op weg ging. Zijn kleren zaten onder de modder en het stof, en er waren nog hier en daar wat bulten en schrammen bijgekomen ook. De broertjes en zusjes hadden een onmatige pret om zijn gehavend uiterlijk, en ook zijn vader en moeder moesten lachen of zij wilden of niet. Maar zij prezen hem allemaal om zijn rijkunst. Hij ging met het nieuwe paard het huis rond, eerst in stap, toen in draf en dan in vliegende galop. Zij juichten hem allen toe en bewonderden de bewegingen van het mooie dier en van zijn ruiter. Doodmoe, maar gelukkig en tevreden steeg hij af en bracht het paard naar de stal. Daar zette hij het vast, wreef het met een strowis droog, en hield niet op vóór de zwarte huid blonk als een spiegel. Het driftige dier wendde en keerde, trappelde en hinnikte, maar Winfried sprak het rustig en vriendelijk toe en toonde niet de minste angst. Daarna bracht hij het een bak fris water en een armvol verse klaver. Toen liet het zich strelen en op de hals kloppen, en het keek al heel wat minder schichtig en kwaad dan een half uur geleden. De kleinere kinderen stonden op veilige afstand te kijken en konden hun bewondering voor den dapperen groten broer niet op, die zo helemaal niet bang was voor het snuivende en stampende dier... Het was een glorieuze dag voor Winfried!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken