Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

XXIII. Een stoutmoedig plan

De pijn en de zwakte in Winfrieds knie trokken snel weg, en na enige dagen kon hij weer uitgaan en lopen zonder te hinken. Hij was veel met Odo samen, en zij praatten natuurlijk telkens over de afschuwelijke verdenking, die op Winfried bleef rusten. Hij kon het heel goed merken aan de blikken, waarmee men hem in het voorbijgaan opnam, en aan de aarzeling in de groet van sommigen, die hem vroeger altijd hartelijk hadden toegewuifd. Odo sprak altijd haastig over de kwestie heen en deed erg geheimzinnig. Dat ergerde Winfried, maar Odo lachte erom, en zei, dat het veel beter was er voorlopig maar zo weinig mogelijk aan te denken: alles zou best op zijn pootjes terecht komen, en hij moest zich niet ongerust maken... Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want Winfried was van niets anders vervuld en zocht wanhopig naar de manier, waarop hij bewijzen kon, dat hij niet in de weide van Ulfert had kùnnen zijn om de misdaad te plegen. Als Odo er niet was, dwaalde hij alleen rond, in gedachten verdiept. Hij had geen rustig uur meer. Het was verschrikkelijk, te moeten denken, dat de mensen je in staat achtten tot zo'n beestachtige gemeenheid. Het wond hem op tot machteloze woede, en zijn spijt om de dood van Vuur-oog kwam er ook nog bij. Zeker had hij Wolfert het paard niet met pleizier gegund, maar nu wou hij toch maar, dat hij zijn vijand op de rug van het mooie dier tegen kwam... Hij zou er om juichen!...

De jongens van de stam waren ook in twee kampen verdeeld. Sommigen geloofden onwankelbaar in Winfrieds onschuld. Zij begrepen niet hoe iemand kon denken, dat hij tot zoveel gemeenheid in staat was. Al zou de schijn nog tienmaal zo sterk tegen hem zijn, dan zouden zij nòg niet geloven, dat hij het gedaan had. Zij zochten nu zijn gezelschap nog drukker dan vroeger en toonden hem een kameraadschap en aanhankelijkheid, die hem veel goed

[pagina 117]
[p. 117]

deed in deze donkere dagen.

Maar de andere partij geloofde wèl in Winfrieds schuld. Zij dachten alleen aan de bedreigingen, die hij geuit had tegen Wolfert, en konden zich best voorstellen, dat hij zich op die lelijke manier op zijn vijand had willen wreken. Het Het waren de besten onder de jongens zeker niet: wie zich een schurkenstreek zo levendig kan begrijpen heeft iets in zich, dat niet deugt. Alfer voerde onder deze partij het hoogste woord, en schimpte lustig op den verdachte, die zich zo trots en edelaardig aanstelde en zulke smerige dingen dorst te doen, waar een rechtgeaard Germaan een afschuw van had. Deze jongens zochten meer de omgang van Wolfert, maar hij deed erg koeltjes tegenover hen. Hij luisterde met een verstoord gezicht naar hun gepraat en ging er niet op in. Nooit hoorde iemand hem zeggen, dat hij aan de schuld van Winfried geloofde. Hoewel hij van zijn onschuld helemaal niet overtuigd was. Want als er tussen twee mensen een haat bestaat, zijn zij allicht geneigd het kwaad, dat zij van elkaar horen vertellen, te geloven. En het valt hun heel moeilijk, het goede in elkaar te waarderen.

Wolfert was nog altijd heel bedroefd om het verlies van Vuur-oog. En woedend om de manier, waarop het dier mishandeld en verminkt was. Hij hield zich strikt aan het bevel van zijn vader, en ondernam niets tegen Winfried. Hij probeerde hem zoveel mogelijk te ontwijken. Maar als hij hem zag, moest hij denken aan zijn arm paard, en inwendig verlangde hij, dat hij Winfried eens aan mocht pakken. Toch, in ogenblikken als hij eens heel eerlijk tegenover zichzelf was. kon hij zich niet voorstellen, dat Winfried tot zo'n verschrikkelijke lafheid in staat geweest was. Zo liep hij rond in verwarring; wat hij het ene ogenblik geloofde, verwierp hij even later weer. Maar zijn wrok tegen Winfried wou niet verminderen. Hij begreep het zelf niet, want gewoonlijk was hij helemaal niet haatdragend. Maar de gedachte aan Vuur-oog sloeg altijd terug op Winfried, en hij kon er niet

[pagina 118]
[p. 118]

overheen komen. Op de Dingdag zou misschien blijken, wat eigenlijk de waarheid was. Als het uitkwam, dat Winfried onschuldig was, zou hij hem openlijk om vergiffenis vragen voor zijn verdenking, en aanbieden zijn vriend te worden. Maar zover was het nog lang niet... En kon op de Dingdag niet evengoed blijken, dat Winfried het wèl gedaan had?...

 

Een dag of tien na de wedkampen, luisterde Winfried zonder het te willen een gesprek af tussen zijn vader en diens vriend Bruno. Bruno was een groot jager en zwerver. Hij zat met Ermanarik onder de linde een kroes bier te drinken, en Winfried lag juist om de hoek van het huis in de schaduw uit te rusten in het gras. Bruno vertelde, dat hij in het diepste van het woud aan de overkant van de rivier het spoor gevonden had van een grote beer. Het moest een kanjer zijn, te oordelen naar de voetindrukken. En hij zou hem goed in de gaten houden om te weten te komen, welke weg hij gewoonlijk volgde bij zijn zwerftochten, want Bruno was van plan, dezen knaap te vangen. Hij had net een berenhuid nodig. Want hij zou een paard willen hebben van iemand achter het Heilige Woud, en die vroeg naast andere dingen ook een berenhuid, en die had Bruno niet. Bruintje zou er dus aan moeten geloven, en met zijn huid het paard van Bruno betalen. Ermanarik lachte, en beloofde, dat hij Bruno helpen zou bij de gevaarlijke jacht. Ze zouden nog twee mannen vragen, die bereid waren mee te doen, zonder dat zij een aandeel in de huid verlangden. Want de jacht op zo'n groten beer was geen kinderwerk, en je kon ermee voor rare verrassingen komen te staan...

Winfried mijmerde na over wat hij gehoord had. Zo'n jacht was geen kinderwerk, hadden de mannen gezegd. En inderdaad werden voor de jacht op zulk gevaarlijk wild altijd alleen volwassen mannen uitgenodigd, die zwaard en schild verdiend hadden. Maar zou een stelletje jongens van Winfrieds leeftijd het nou ook niet kunnen klaarspe-

[pagina 119]
[p. 119]

len met zo'n beest?... Ze waren handig genoeg met pijl en boog, met speer en mes. Hij, Winfried, zou het best durven ondernemen. Best!... En hij wist wel een stuk of wat kameraden, die er ook voor te vinden zouden zijn...

Een roemvolle onderneming zou het worden...! Stel je voor, dat zij er in slaagden den beer te doden!... Met dat grote beest terugkwamen!... Natuurlijk zouden ze beknord worden om hun roekeloosheid, maar ook bewonderd om hun moed... En de jachtbuit betekende meteen vergiffenis voor de brutale streek!... Winfried kon best wat roem gebruiken. Hij wou wel weer eens anders aangekeken worden dan met wantrouwen door de enen en met vriendschappelijk medelijden door de anderen. De wedkampen hadden hem geen roem gebracht, integendeel... Als hij een berenjacht ondernam en met den beer terugkwam, zou iedereen daarover praten. Zij zouden hem bewonderen, en misschien zouden zij bij zichzelf zeggen, dat een jongen, die zoiets durfde ondernemen, toch zeker niet in staat was om laffe streken uit te halen, afschuwelijke misdaden te plegen, heimelijk in de nacht een prachtig en weerloos dier te verminken... Hoe meer hij erover nadacht, hoe meer zin hij erin kreeg...

Hij moest ook stilletjes in zichzelf lachen: die Bruno zou op zijn neus kijken, als hij daar zijn dierbaren reuzenbeer door een stel juichende jongens het dorp in zag slepen!... Maar Winfried zou edelmoedig zijn: hij zou met de jongens afspreken, dat Bruno de huid kreeg. Want die had hen op het spoor gebracht van het wild, en hij had de pels nodig om een paard te kopen. Het was dus niet meer dan billijk, dat hij de huid kreeg. Maar het pleizier van de jacht en de roem van de uitslag zouden voor Winfried en zijn vrienden zijn!

Vóór hij die avond insliep, had hij het vaste besluit genomen, de jacht te beproeven. Hij had een tiental van de sterkste jongens in zijn gedachten. Die zou hij meevragen. Natuurlijk zouden zij allemaal thuis moeten jokken. Want

[pagina 120]
[p. 120]

als zij vertelden, dat zij met Winfried even een kolossalen beer gingen vangen, mochten zij geen van allen weg!... Maar een goed smoesje zouden zij wel verzinnen... En als zij met den beer thuiskwamen, werd het leugentje hun wel vergeven... Dat was immers eigenlijk meer een krijgslist dan een leugen!... En een krijgslist mocht je gerust toepassen... Zo suste hij wat dat betreft zijn geweten gemakkelijk in slaap... Je kon niet altijd even zoet en braaf zijn... Een flinke kerel durfde wel eens iets te ondernemen, waar anderen voor terugschrokken. En de buit was de moeite waard!... En de roem, die de onderneming brengen zou, nog veel meer!...

Lang lag hij erover te denken, of hij Odo van het geval vertellen zou. Daar kon hij moeilijk buiten, want Odo was zijn vertrouwdste vriend, en daar mocht hij eigenlijk zo'n gewichtige onderneming niet voor verzwijgen... Hij was alleen een beetje bang, dat Odo het niet goed zou keuren.

En daar had hij het niet ver mis mee. Want toen hij de volgende morgen vroeg bij hem kwam, hem met een geheimzinnig gezicht meenam en hem fluisterend van zijn plannen op de hoogte bracht, trok Odo een bedenkelijk gezicht, en zei:

‘Je bent zeker een beetje mal geworden?... De berenjacht is zowat de gevaarlijkste van allemaal. Jullie hebben er geen van allen ondervinding van. Zo'n beer is een monster van kracht en vlugheid! Ik zou dat hele plan maar rustig uit m'n hoofd zetten, Winfried.’

‘Geen kwestie van,’ verklaarde Winfried nijdig. ‘Ik zet 'et door, of je 't nou goedkeurt of niet. En we krijgen die beer best klein, maak je maar niks ongerust!’

Maar Odo gaf zich nog niet gewonnen. Hij beproefde alles om Winfried van zijn roekeloos plan af te brengen, maar hoe meer hij praatte, hoe koppiger de ander volhield.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken