Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

XXV. Speurtocht in het woud

Kort na zonsopgang kwamen de jeugdige jagers op de afgesproken plaats bij elkaar. Zij hadden allemaal proviand en wapens bij zich, de pijlen goed gepunt, speren en bijlen en messen vlijmscherp geslepen. Zelfs lange, van hennepvezels gedraaide koorden om den gedoden beer mee te slepen. Winfried keek alles na als een echte aanvoerder, en verklaarde zich tevreden. Hij had de kleine boot van zijn vader bij zich. Daar werden de wapens en de kleren ingelegd, en Odo roeide ermee naar de overkant. De anderen zwommen de rivier over. Zij waren in uitgelaten stemming, en stoeiden in het water als jonge zeehonden, doken onder, grepen elkaar bij de benen, kwamen snuivend en proestend weer boven en lachten, dat zij schaterden tegen de morgenzon en de heerlijke blauwe lucht, waarin rozige wolkjes dreven.

Aan de overkant kleedden zij zich weer aan. Ieder nam zijn wapens en eetwaren. Odo had het bootje hoger op de oever getrokken en het vastgelegd aan een paal. Toen ze op weg gingen naar de rand van het woud, zei hij tegen Walter:

‘Zeg, Walter, nou heb je het voornaamste stuk van je wapenrusting vergeten!’

‘Wat dan?’ vroeg deze verschrikt, en keek haastig of er soms iets ontbrak.

‘Je kommetje honing!’ lachte Odo. ‘Wat moet je nou tegen de beer zeggen, als ie voor je staat?’

De anderen lachten.

‘Goed zo, Odo!... Daar heb je niet van terug, hè, Walter!’

Walter krabde zich achter het oor met een verslagen gezicht. Eindelijk zei hij:

‘Nou ja... ik zal wel een andere krijgslist bedenken, als het zo ver is... Wacht maar!’

‘Een beetje kalm nou!’ beval Winfried. ‘Als je met zo'n

[pagina 127]
[p. 127]

lawaai op het wild af gaat, is het al weg voor je in de buurt kunt komen.’

‘O, die beer zit nog een heel eind weg,’ oordeelde Odo. ‘Zo dicht bij de mensen komt ie niet... En naar de beschrijving van Bruno hebben we nog een stevige tocht voor de boeg.’

‘Jawel,’ gaf Winfried toe. ‘Maar dit is een jachttocht. En op de jacht hoor je te zwijgen en uit te kijken naar sporen van wild. Als we een stevig hert tegenkomen of een aardig wild zwijntje, pikken we dat toch zeker alvast mee, niet? Die beer krijgen we toch wel. En nou gaan we op vijftien pas van elkaar lopen in een dwarse rij. Ieder let op. dat hij niet van de anderen weg raakt. En ieder kijkt uit naar sporen, en als hij iets opmerkt, dat de moeite waard is, fluit hij even om te waarschuwen. Dan staan we allemaal stil, en ieder blijft waar hij is. Ik ga er naar toe en als het de moeite waard is, zal ik zeggen, wat we nu verder gaan doen. Ik blijf hier recht voor me uit gaan, jullie verspreiden je aan weerskanten naast mij. Odo blijft bij mij lopen als de onder-aanvoerder, en houdt een oogje op alles, wanneer ik naar iemand toega, die gefloten heeft voor een spoor. Goed begrepen, niewaar?... Vooruit!... Verspreiden!’

Snel gingen de jongens uiteen. En toen de rij gevormd was, wenkte Winfried, dat ze voorwaarts zouden gaan. Hij voelde zich een echte aanvoerder, en de jongens voelden zich echte jagers. Zwijgend en voorzichtig gingen zij voort, keken goed uit, waar zij hun voeten zetten, want zij moesten vermijden om op takken te trappen, die zouden kunnen kraken en het wild doen vluchten. Scherp keken zij uit naar sporen van wild. Van groot wild dan, want hazen en konijnen konden hen op deze grote dag geen belangstelling inboezemen. Het moest minstens een hert zijn. Een wild zwijn of een oer-os kon er natuurlijk ook mee door. Maar het was om de beer begonnen, en dus was al hun aandacht gericht op de sporen van zijn grote voeten, die gemakkelijk herkenbaar waren. Zij wisten precies, hoe deze sporen, die

[pagina 128]
[p. 128]

zij prenten noemden, eruit zagen. Dat hadden zij allang geleerd. Zij kenden de prenten van al de dieren, die in het bos leefden, en zouden zich niet licht vergissen. Ook hadden zij geleerd te onderscheiden, of de sporen vers of oud waren, en zij konden wel ongeveer bepalen, hoe lang het geleden was, dat het een of andere dier voorbij gegaan was.

Plotseling klonk er gefluit. Allen keken nieuwsgierig op. Walter hief zijn hand omhoog en Winfried liep haastig op hem toe. Ook anderen wilden naar Walter hollen, maar Winfried schreeuwde, dat ieder op zijn plaats moest blijven.

‘Wel?’ vroeg hij aan Walter.

Deze wees zwijgend naar de grond. Er was daar een open plek tussen het mos en op de rulle bodem stonden duidelijke sporen afgedrukt.

‘Een beer,’ zei Walter met sombere stem.

Winfried keek hem aan.

‘Je bent niet goed snik,’ snauwde hij kwaad. ‘Zie je dan niet, dat dit sporen van een mens zijn?’

‘Nou, dan is 'et een beer van een vent geweest,’ antwoordde Walter. ‘Ik wou je trouwens alleen laten zien, dat er nog meer jagers op pad zijn... Misschien zoekt deze hier ook naar onze lieveling... En als hij hem nou eerder tegen komt dan wij?’

Winfried onderzocht de voetsporen, liep er een eindje langs.

‘Ze zijn nog geen uur oud,’ oordeelde hij. ‘Hier heeft ie stil gestaan... even op zijn speer geleund... daar is de indruk... hm... een stevig wapen, de omtrek van de schacht te zien... Hier houden de sporen op... niks meer te zien op het mos... Nou, misschien krijgen wij hem nog wel te zien... Vooruit maar weer!’

‘Was 'et de beer?’ riepen er een paar.

‘Nee!’ riep Winfried terug. ‘Een mens... misschien ook iemand, die naar de beer zoekt... Opschieten...’

[pagina 129]
[p. 129]

Weer ging het langzaam en voorzichtig voorwaarts. Eenmaal stoof een grote hertebok uit het struikgewas op en maakte zich met grote sprongen tussen de bomen uit de voeten. Pijlen vlogen hem achterna, maar zij bleven in de bomen steken of vielen ver achter zijn snelle voeten op de grond.

‘Laten we zien, dat we hem te pakken krijgen!’ stelde een der jongens voor. ‘We kunnen 'em toch besluipen en omsingelen!’

‘Niks hoor!’ verwierp Winfried. ‘We zijn op de berenjacht. Als we achter die bok aangaan, sleept ie ons 'et hele bos door mee, en 'et is avond eer we 't weten!... Laat 'em maar lopen!... Verder!’

Zij speurden voort... Zij ontdekten allerhande prenten, die zij in andere omstandigheden zeker gevolgd zouden zijn. Vossen, reeën, dassen, allerlei gedierte, dat de moeite van een inspannende jacht loonde. Maar zij gingen er aan voorbij zonder er aandacht aan te besteden. Want vandaag ging het om groter dingen... Zij droomden alleen van den beer, den groten bruinen beer, die zij wilden vellen om met roem overladen terug te keren naar de hoeven, en toegejuicht te worden door de bewoners.

Toen de zon bijna haar hoogste punt bereikt had, liet Winfried halt houden. Zij waren bij een open plek. Een heldere beek murmelde vlakbij. Het was tijd om te rusten en te eten. Zij hadden nog geen spoor van hun beer ontdekt... Winfried had goed op Odo gelet, en gezien, dat hij erg vermoeid raakte. Daarom beval hij de grote rust. Nou, niemand had er iets op tegen, want zij waren al uren aan het speuren en dwalen, en zij voelden hun maag.

Zuchtend van welbehagen lieten zij zich in het hoge gras neer, en begonnen hun eetwaren uit te pakken. Het was een vrolijke maaltijd. Zij aten als wolven. Lui lagen zij daarna in het gras, de handen onder het hoofd, geeuwend en slaperig. Maar dat duurde niet lang. Want wie zijn ogen dicht deed, kon er zeker van zijn, dat iemand hem met een

[pagina 130]
[p. 130]

grashalm in zijn neus of oor kietelde, zodat hij niezend of rillend opschrok. Dan werd er gelachen; hij zag, wie hem geplaagd had en zat meteen boven op hem; en spoedig was er een algemene worstelstrijd aan de gang. Odo zat tegen een boom geleund naar de schreeuwende en vechtende jongens te kijken. Hij voelde zich doodmoe. Hij was jaloers op die sterke knapen. Nu ze gegeten en een beetje gerust hadden, waren ze weer helemaal opgeknapt, en konden verder gaan, alsof ze pas van huis kwamen. Voor hem zou het een zware middag worden... Hij zag er tegenop. Er was één goed ding: ze hadden nog geen spoor van den beer gezien. En Odo hoopte, dat zij er ook geen spoor van zouden vinden. Het zou al afmattend genoeg zijn, zonder dat er een opwindende en gevaarlijke jacht plaats moest hebben. Want zij kwamen nu aan het dichtste gedeelte van het woud. Paden waren daar helemaal niet meer, en het onderhout groeide zo door elkaar, dat zij zeker de bijlen zouden moeten gebruiken om erdoor te komen.

Walter lag op zijn buik, de ellebogen op de grond, de kin op de handen gesteund. Hij kauwde op een grashalm. Hij zag, dat Odo moe was, en tegen de verdere tocht opzag. Daarom besloot hij hem een beetje op te monteren.

‘Zeg, Odo, begon hij, ‘Ik heb al wat anders verzonnen, hoor, om de beer af te leiden...’

‘Wat dan?’ vroeg Odo zonder veel belangstelling.

‘Nou, als ie op me toekomt, dan schreeuw ik hard: nee Odo, je moet je speer een beetje hoger in z'n rug steken, daar zit z'n hart!... Dan kijkt ie natuurlijk verschrikt om... en dan pik ik 'em.’

‘En als ie niet omkijkt?’

‘Dan steek jij toe, net in zijn hart!’

‘Maar, malle, ik ben toch niet achter hem!’

‘Da's niet aardig van je!’ zei Walter. ‘Voor die ene keer kan je toch wel es even achter hem gaan staan!’

Odo lachte. Meteen gaf Walter een harde schreeuw...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken